ECLI:NL:RBNHO:2022:8279

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
17 september 2022
Zaaknummer
9968427
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, die sinds 1 juli 2021 in dienst was bij de werkgever als administratief medewerker, werd op 30 mei 2022 via een WhatsApp-bericht ontslagen op staande voet. De kantonrechter oordeelde dat dit ontslag onterecht was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werkgever had niet tijdig en adequaat de redenen voor het ontslag gecommuniceerd, en de kantonrechter concludeerde dat het enkele feit dat de werknemer niet op het afgesproken tijdstip voor een gesprek kon verschijnen, niet voldeed aan de vereisten voor een ontslag op staande voet.

De kantonrechter kende de werknemer een gefixeerde vergoeding toe van € 5.672,16 bruto, omdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet tussentijds kon worden opgezegd. Daarnaast werd een transitievergoeding van € 431,36 bruto toegekend, aangezien de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet op een rechtsgeldige manier had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde ook dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding, die werd vastgesteld op € 1.000,00 bruto, ondanks dat de werknemer een hogere vergoeding had verzocht. De kantonrechter hield rekening met de omstandigheden van de zaak en de gevolgen van het onterecht gegeven ontslag.

De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, die in het ongelijk was gesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de kantonrechter verklaarde de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de verklaring voor recht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9968427 \ AO VERZ 22-39
Uitspraakdatum: 10 augustus 2022
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (beschikking) van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats 1]
verzoeker
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. A.J. Butter
tegen
[verweerder], handelend onder de naam [bedrijfsnaam]
wonende te [woonplaats 2]
verweerder
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: geen

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[verzoeker] is sinds 1 juli 2021 in dienst bij [verweerder] als administratief medewerker, voor 24 uur per week en met een loon van € 1.313,00 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is voor bepaalde tijd aan gegaan en verlengd tot en met 31 januari 2023.
1.2.
In een WhatsApp-bericht van 30 mei 2022 heeft [verweerder] aan [verzoeker] meegedeeld:
“Oke bij deze ben jij ontslagen”.Die mededeling moet worden gezien als een ontslag op staande voet en dat mocht ook zo worden opgevat en begrepen door [verzoeker] .
1.3.
Uit de WhatsApp-berichten tussen partijen van 30 mei 2022 blijkt dat [verweerder] aan [verzoeker] heeft verzocht om de volgende dag voor een gesprek aanwezig te zijn om 8:00 uur, waarop [verzoeker] heeft gereageerd met de opmerking dat zij eerst haar kinderen naar school moest brengen. Vervolgens heeft [verweerder] [verzoeker] ontslagen. Daaruit volgt dat de dringende reden voor het ontslag is gelegen in het feit dat [verzoeker] heeft laten weten dat zij niet om 8:00 uur bij een gesprek aanwezig kon zijn. Andere dringende redenen voor het ontslag blijken niet uit de WhatsApp-berichten.
1.4.
[verweerder] kan niet achteraf meer of andere dringende redenen aan het ontslag ten grondslag leggen. Een dringende reden moet volgens de wettelijke regels daarvoor namelijk direct bij het ontslag worden meegedeeld. [1] De feiten en omstandigheden die [verweerder] in zijn
e-mail van 14 juni 2022 heeft genoemd, kunnen dus geen rol spelen bij de beoordeling van het ontslag op staande voet. Er is daarom ook geen grond om [verweerder] de gelegenheid te geven nader bewijs te leveren van die feiten en omstandigheden.
1.5.
De kantonrechter volgt [verzoeker] in haar stelling dat het ontslag op staande voet niet geldig is, omdat er geen sprake is van een dringende reden voor zo’n ontslag. Een ontslag op staande voet is een uiterste middel, waarvan een werkgever terughoudend gebruik moet maken. Alleen als sprake is van een voldoende ernstige schending van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst door een werknemer, kan zich een dringende reden voordoen. Dat is hier niet het geval. Het enkele feit dat [verzoeker] heeft opgemerkt dat zij niet op 31 mei 2022 om 8:00 uur aanwezig kan zijn voor een gesprek, levert geen dringende reden op die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Zeker niet nu [verzoeker] in haar reactie aan [verweerder] heeft toegelicht dat zij eerst haar kinderen naar school moest brengen en [verweerder] niet heeft betwist dat [verzoeker] al vanaf de aanvang van het dienstverband haar werkzaamheden aanvangt vanaf 8:30 uur. Dat [verzoeker] ook een partner of familieleden heeft die volgens [verweerder] voor haar kinderen kunnen zorgen, is geen reden voor een ander oordeel. Overigens wil [verzoeker] haar kinderen kennelijk zelf naar school kunnen brengen, ook om het contact met school te onderhouden, en die keuze moet worden gerespecteerd.
1.6.
Het ontslag op staande voet is dus niet rechtsgeldig. Dat betekent dat het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een zogenoemde gefixeerde vergoeding moet worden toegewezen, gelet op de wet. [2] Omdat hier sprake is van een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd, is [verweerder] aan [verzoeker] in principe een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. Dat is een bedrag gelijk aan acht maanden loon, over de periode van 30 mei 2022 tot en met 31 januari 2023, te weten een bedrag van € 11.344,32 bruto, inclusief vakantietoeslag.
1.7.
De kantonrechter kan de gefixeerde vergoeding matigen indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, maar tot niet minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden. [3] In dit geval ziet de kantonrechter grond om de vergoeding te matigen tot vier maanden loon, dus tot een bedrag van € 5.672,16 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat ervan moet worden uitgegaan dat [verzoeker] op een termijn van ongeveer vier maanden na het ontslag in staat moet zijn om ander werk te vinden en vergelijkbare inkomsten te verkrijgen, gelet op de huidige arbeidsmarkt en de omstandigheid dat niet is gebleken van beperkingen van [verzoeker] ten aanzien van de mogelijkheden om andere werk te vinden. Verder is van belang dat de gemachtigde van [verzoeker] op de zitting heeft opgemerkt dat [verzoeker] een opleiding volgt of gaat volgen die binnen drie tot vier maanden ander werk oplevert. Ook weegt mee dat [verzoeker] niet zelf op de zitting is verschenen om haar situatie toe te lichten en de kantonrechter daarom niet is gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het verkrijgen van ander werk of andere inkomsten. Tot slot houdt de kantonrechter in enige mate rekening met de financiële omstandigheden van [verweerder] , in die zin dat [verweerder] aannemelijk heeft gemaakt dat hij een forse lening heeft moeten sluiten om zijn onderneming te (blijven) financieren en de onderneming op dit moment beperkte inkomsten oplevert. Aan Loon zal dus een vergoeding worden toegekend van € 5.672,16 bruto. De verzochte verklaring voor recht dat geen sprake is van een dringende reden is ook toewijsbaar.
1.8.
Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. De arbeidsovereenkomst is immers door [verweerder] opgezegd en er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . Uit de wet volgt dat [verzoeker] in dat geval aanspraak heeft op een transitievergoeding. Het door [verzoeker] genoemde bedrag is niet betwist, zodat een transitievergoeding van € 431,36 bruto wordt toegekend.
1.9.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet en de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, kan het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding in beginsel worden toegewezen. [4] Daarbij wordt opgemerkt dat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt.
1.10.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [5] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt.
1.11.
[verzoeker] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding van € 2.750,00 netto, gelijk aan de waarde van een bakfiets die zij in gebruik had. [verzoeker] wijst er daarbij op dat er met [verweerder] een discussie is ontstaan over de vraag of zij een aanbetaling heeft gedaan aan [verweerder] voor de bakfiets en of daarbij ook overuren zijn betrokken. De kantonrechter is van oordeel dat de billijke vergoeding en de hoogte daarvan niet kan worden gebaseerd op de waarde van de bakfiets. Die bakfiets en de discussie daarover staan immers los van het ontslag en houden geen verband met het verwijt dat [verweerder] kan worden gemaakt ten aanzien van het ongeldige ontslag op staande voet. Er is daarom geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding van € 2.750,00 netto. Aan de inkomensschade die het gevolg is van het ontslag wordt al tegemoetgekomen met de gefixeerde vergoeding en de transitievergoeding, zodat ook die gevolgen geen of een zeer beperkte rol spelen bij de hoogte van de billijke vergoeding.
1.12.
Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan er ook rekening mee worden gehouden dat met die vergoeding wordt tegengegaan dat werkgevers voor een onjuist ontslag kiezen omdat dit voor hen voordeliger is dan het op de juiste wijze beëindigen van de arbeidsovereenkomst of het in stand houden daarvan. Gelet daarop zal de billijke vergoeding worden vastgesteld op € 1.000,00 bruto.
1.13.
De verzochte betaling binnen twee weken en afgifte van deugdelijke specificaties is toewijsbaar, mede omdat daartegen geen verweer is gevoerd.
1.14.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
verklaart voor recht dat geen sprake is van een dringende reden;
2.2.
kent aan [verzoeker] een gefixeerde vergoeding toe van € 5.672,16 bruto en veroordeelt [verweerder] tot betaling daarvan aan [verzoeker] ;
2.3.
kent aan [verzoeker] een transitievergoeding toe van € 431,36 bruto en veroordeelt [verweerder] tot betaling daarvan aan [verzoeker] ;
2.4.
kent aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe van € 1.000,00 bruto en veroordeelt [verweerder] tot betaling daarvan aan [verzoeker] ;
2.5.
bepaalt dat de genoemde vergoedingen moeten worden betaald binnen twee weken na deze beschikking, onder afgifte van een deugdelijke specificatie;
2.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 747,00 ;
2.7.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad, behalve de verklaring voor recht;
2.8.
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 7:677 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 7:677 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (