ECLI:NL:RBNHO:2022:8229

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
15/344909-21 en 13/044451-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel voor beroving met geweld

Op 8 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die op 24 december 2021 samen met anderen een oudere man in zijn woning heeft beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die minderjarig is, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en afpersing. De feiten zijn gepleegd met gebruik van een mes en onder bedreiging, waarbij het slachtoffer is geslagen, vastgebonden en gedwongen om geld over te maken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de feiten overgenomen en de verdachte veroordeeld tot 171 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast is een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, waarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld, zoals het volgen van behandeling en het naleven van een locatiegebod. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, haar psychische problemen en de noodzaak van behandeling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/344909-21 en 13/044451-20 (vord. tul)
Uitspraakdatum: 8 september 2022
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 25 augustus 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. F.C.M. Weijnen en van wat verdachte, haar raadsman, mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming (Regio Amsterdam) naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de toelichting daarop door mr. M.P. de Klerk.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 24 december 2021 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een portemonnee met inhoud en/of huissleutels en/of een mobiele telefoon en/of een bril, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s):
- bovenop die [benadeelde partij] is/zijn gesprongen, waarna vervolgens een worsteling is ontstaan, waarbij zij die [benadeelde partij] meermalen heeft/hebben geslagen en/of waarbij die [benadeelde partij] op/tegen de grond is geduwd/gedrukt en/of
- een mes uit de keuken heeft/hebben gepakt en dat/een mes op/tegen de hals/nek en/of borst van die [benadeelde partij] heeft/hebben gezet en/of
- de telefoon van die [benadeelde partij] in zijn handen heeft/hebben geduwd en (op intimiderende wijze) tegen die [benadeelde partij] heeft/hebben gezegd dat hij geld moest overmaken en/of
- een onderbroek en/of T-shirt, in elk geval een kledingstuk, heeft/hebben kapot gesneden/geknipt, die [benadeelde partij] op een stoel heeft/hebben gezet en aan die stoel heeft/hebben vastgebonden met dat kledingstuk en/of
- (onderwijl op intimiderende wijze) tegen die [benadeelde partij] heeft/hebben gezegd: “We zijn hier niet voor seks gekomen, maar voor heel wat anders”, “Je mag geen politie bellen! Als je dat doet, dan heb jij een probleem, want ik ben minderjarig”, “Als je dat wel doet, dan zetten wij onze vriendjes voor de deur”, “Niet schreeuwen”, “Doe rustig”, “Ik steek je in je buik”, “Ik steek je in je been”, “Ik ga je doodmaken” en/of gillend/schreeuwend richting die [benadeelde partij] heeft/hebben aangegeven dat ze alleen maar (cash) geld willen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2
zij op of omstreeks 24 december 2021 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 3000 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde partij] of aan een derde, toebehoorde, doordat verdachte en/of haar mededaders:
- bovenop die [benadeelde partij] is/zijn gesprongen, waarna vervolgens een worsteling is ontstaan, waarbij zij die [benadeelde partij] meermalen heeft/hebben geslagen en/of waarbij die [benadeelde partij] op/tegen de grond is geduwd/gedrukt en/of
- een mes uit de keuken heeft/hebben gepakt en dat/een mes op/tegen de hals/nek en/of borst van die [benadeelde partij] heeft/hebben gezet en/of
- de telefoon van die [benadeelde partij] in zijn handen heeft/hebben geduwd en (op intimiderende wijze) tegen die [benadeelde partij] heeft/hebben gezegd dat hij geld moest overmaken, waarna die [benadeelde partij] via internetbankieren 3000 euro op rekening van [medeverdachte] heeft overgemaakt en/of
- een onderbroek en/of T-shirt, in elk geval een kledingstuk, heeft/hebben kapot gesneden/geknipt, die [benadeelde partij] op een stoel heeft/hebben gezet en aan die stoel heeft/hebben
vastgebonden met dat kledingstuk en/of
- (onderwijl op intimiderende wijze) tegen die [benadeelde partij] heeft/hebben gezegd: “We zijn hier niet voor seks gekomen, maar voor heel wat anders”, “Je mag geen politie bellen! Als je dat doet, dan heb jij een probleem, want ik ben minderjarig”, “Als je dat wel doet, dan zetten wij onze vriendjes voor de deur”, “Niet schreeuwen”, “Doe rustig”, “Ik steek je in je buik”, “Ik steek je in je been”, “Ik ga je doodmaken” en/of gillend/schreeuwend richting die [benadeelde partij] heeft/hebben aangegeven dat ze alleen maar (cash) geld willen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
zij op 24 december 2021 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, een huissleutel, een mobiele telefoon en een bril, toebehorende aan [benadeelde partij] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan haar mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zij, verdachte en/of haar mededader:
- bovenop die [benadeelde partij] zijn gesprongen, waarna een worsteling is ontstaan, waarbij die [benadeelde partij] meermalen is geslagen en op de grond is geduwd en
- een mes uit de keuken heeft gepakt en
- de telefoon van die [benadeelde partij] in zijn handen heeft geduwd en tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd dat hij geld moest overmaken en
- een onderbroek heeft kapot geknipt, die [benadeelde partij] op een stoel heeft gezet en aan die stoel heeft vastgebonden met dat kledingstuk en
- tegen die [benadeelde partij] heeft/hebben gezegd: “We zijn hier niet voor seks gekomen, maar voor heel wat anders”, “Je mag geen politie bellen! Als je dat doet, dan heb jij een probleem, want ik ben minderjarig”, “Als je dat wel doet, dan zetten wij onze vriendjes voor de deur”, “Ik steek je in je buik”, “Ik steek je in je been” en “Ik ga je doodmaken”;
2
zij op 24 december 2021 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 3.000 euro, dat aan die [benadeelde partij] toebehoorde, doordat verdachte en/of haar mededader:
- bovenop die [benadeelde partij] zijn gesprongen, waarna een worsteling is ontstaan, waarbij die [benadeelde partij] meermalen is geslagen en op de grond is geduwd en
- een mes uit de keuken heeft gepakt en
- de telefoon van die [benadeelde partij] in zijn handen heeft geduwd en tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd dat hij geld moest overmaken, waarna die [benadeelde partij] via internetbankieren 3.000 euro op de rekening van [medeverdachte] heeft overgemaakt en
- een onderbroek heeft kapot geknipt, die [benadeelde partij] op een stoel heeft gezet en aan die stoel heeft
vastgebonden met dat kledingstuk en
- tegen die [benadeelde partij] heeft/hebben gezegd: “We zijn hier niet voor seks gekomen, maar voor heel wat anders”, “Je mag geen politie bellen! Als je dat doet, dan heb jij een probleem, want ik ben minderjarig”, “Als je dat wel doet, dan zetten wij onze vriendjes voor de deur”,
“Ik steek je in je buik”, “Ik steek je in je been” en “Ik ga je doodmaken”.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Uit de bespreking van de feiten ter terechtzitting blijkt dat verdachte daardoor niet in haar verdediging is geschaad.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
De voorgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf en/of maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 174 dagen met aftrek van de tijd die zij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gedateerd 17 augustus 2022. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf wordt opgelegd van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft verzocht om er bij de strafoplegging rekening mee te houden dat de aangever zichzelf in een risicovolle situatie heeft gebracht en dat hij weliswaar een oudere man is, maar geen kwetsbare persoon die zich niet heeft kunnen verweren. Uit de verklaring van verdachte blijkt ook dat aangever met het geweld is begonnen. Verder blijkt niet uit het dossier dat er sprake was van een vooropgezet plan en dat verdachte van te voren heeft geweten wat er zou gaan gebeuren. Bij de strafoplegging dient verder rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte 171 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat zij vervolgens weliswaar is geschorst, maar met huisarrest en een enkelband wat telt als voorlopige hechtenis.
De raadsman is met de psychiater van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie dient te worden opgelegd als stok achter de deur. Nu er geen relatie is vastgesteld tussen de stoornis en het delict, kan de PIJ-maatregel niet worden opgelegd. Bovendien is een voorwaardelijke PIJ-maatregel op dit moment een stap te ver. Verdachte is nu niet gemotiveerd voor behandeling en het is de vraag of er bij verdachte een ingang gaat komen voor behandeling. Dat betekent dat een eventueel opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel omgezet zal worden in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Deze maatregel zal verdachte vervolgens gaan uitzitten en dat is onwenselijk. Daarnaast is verdachte volgens de psychiater niet verminderd toerekeningsvatbaar.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf/maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan afpersing en diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De 19-jarige medeverdachte heeft via Tinder een seksafspraak gemaakt met een oudere man. Toen verdachte en de medeverdachte in de woning van de man waren, hebben zij hem geslagen, naar de grond gewerkt, bedreigd en op een stoel vastgebonden. Het slachtoffer is onder bedreiging van een mes gedwongen om via telebankieren een aanzienlijk bedrag over te maken naar de rekening van de medeverdachte. Ook hebben verdachten, nadat zij met chloor zoveel mogelijk sporen in de woning hadden verwijderd, een portemonnee met inhoud, een huissleutel, een mobiele telefoon en een bril weggenomen. De huissleutel werd gebruikt om de voordeur van de woning van buitenaf af te sluiten waardoor het slachtoffer werd opgesloten in zijn eigen huis. De mobiele telefoon en de bril werden meegenomen zodat het slachtoffer ook telefonisch geen hulp kon inschakelen. Al met al getuigt dit van een zeer geraffineerde werkwijze die voor het slachtoffer bedreigend en beangstigend is geweest.
De rechtbank vindt het handelen van verdachte en haar medeverdachte zeer ernstig en het is een grote zorg dat verdachte, die nog jong is, zich aan dergelijke feiten schuldig heeft gemaakt.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 augustus 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld en, ten tijde van het plegen van onderhavige feiten nog in een proeftijd liep.
- de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 30 juni 2022 van [Kind- en Jeugdpsychiater] , Kind- en Jeugdpsychiater en [arts in opleiding tot specialist] , arts in opleiding tot specialist (Kind- en Jeugdpsychiatrie).
- de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 30 mei 2022 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over verdachte uitgebrachte (advies)rapport, gedateerd 17 augustus 2022, van
[raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
- een evaluatierapport, gedateerd 18 augustus 2022, van [vertegenwoordiger van de GI] van de Jeugdbescherming (Regio Amsterdam ) afdeling Jeugdreclassering (hierna: Jeugdbescherming).
Adviezen van de deskundigen
Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en ouder-kindrelatieproblemen. Verdachte heeft een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis, waaronder plaatsing binnen (gesloten) jeugdzorg-instellingen en verschillende begeleid wonen-trajecten, waardoor zij al jaren geen onderdeel uitmaakt van een gezin. Verdachte heeft geen rolmodel gehad waaraan zij zich kon optrekken en het ontbrak haar aan duidelijke structurering en begrenzing in een cruciale fase van haar ontwikkeling. Dit heeft tot gevolg gehad dat verdachte een pantser om zich heen heeft gebouwd als overlevingsstrategie en dat zij zich uit zelfbehoud verhardend opstelt naar derden. Hiermee is er een diep ingesleten patroon ontstaan waarbij verdachte steeds meer en ernstiger antisociale trekken laat zien. Uit de (wisselende) verklaringen die verdachte heeft afgelegd over het voorval wordt duidelijk dat er verschillende momenten zijn geweest waarop zij andere keuzes had kunnen maken, maar ervoor heeft gekozen om door te gaan. De door haar gegeven motivatie in deze getuigt naast enige berekening ook van jeugdige overmoed en onbesuisdheid, waarbij zij niet alle consequenties van haar gedrag lijkt te overzien. Omdat het niet mogelijk was om alle meespelende factoren te wegen, kan geen gedragskundig oordeel worden gegeven over de mate van toerekenbaarheid.
Ook de psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis, waarbij ouder-kind problematiek is vastgesteld. Daarnaast is er volgens de psycholoog bij verdachte sprake van een psychische stoornis in de zin van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Verdachte heeft deels gehandeld vanuit deze problematiek die aanwezig was tijdens het tenlastegelegde. Vanuit de kwetsbaarheden in de hechting, onveilige gezinssituatie en meegemaakte gebeurtenissen heeft zij geleerd dat ze niet op anderen kan vertrouwen, heeft ze een zwak zelfbeeld ontwikkeld en is er beperkt sprake van reflectie door verminderd mentaliserend vermogen. Dit trauma-gerelateerde gedrag geclassificeerd als de ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, maakt dat verdachte beperkt is in het (h)erkennen van haar eigen gevoel en gedachten en kwetsbaar is in relatie tot de mensen om haar heen. De ouder-kind problematiek heeft hier een veroorzakende en versterkende werking op. De tekorten in de psychische functies maken dat verdachte haar wil minder in vrijheid kon bepalen. Geadviseerd wordt daarom om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Beide deskundigen schatten het recidiverisico als hoog in als er geen passende interventie wordt ingezet. Er worden veel risicofactoren gezien die de kans op herhaling van gewelddadig en/of delinquent gedrag vergroten en nauwelijks beschermende factoren om verdachte daarin te beperken. Er is sprake van een zeer kwetsbare situatie waarbij verdachte beperkt probleeminzicht toont, zichzelf rechtvaardigt met denkfouten en vanuit de opvoedsituatie onvoldoende wordt bijgestuurd en gesteund. Aansturing door hulpverleners wordt zeer beperkt geaccepteerd en wanneer er sprake is van een meningsverschil wordt het contact of de medewerking verbroken. De afgelopen jaren is er ondanks de forse inzet van hulp geen vooruitgang geboekt. Er is één beschermende factor aanwezig en die komt vanuit de motivationele items, waarbij verdachte scoort op haar gerichtheid op de toekomst. Zij zet zich in om haar examens te halen om zo mogelijk een opleiding tot tandartsassistente te kunnen gaan volgen. Haar intelligentie kan potentieel beschermend zijn mits verdachte haar cognitieve vaardigheden meer maatschappelijk geaccepteerd gaat inzetten.
Ter voorkoming van recidive wordt in het psychiatrisch rapport een intensieve behandeling geadviseerd. Het is van belang dat verdachte meer zicht krijgt op haar eigen aandeel. Hiervoor is nodig dat zij langdurende intensieve behandeling (ambulant danwel klinisch) aangaat op een stabiele woonplek met dagelijks toezicht en strakke kaders, zodat dit positief kan bijdragen aan haar prosociale functioneren. De tot nu toe ingezette hulpverlening en maatregelen zijn ontoereikend geweest om de ten laste gelegde feiten te voorkomen. Verdachte is gerecidiveerd terwijl zij eerder is veroordeeld voor een gewelddadig delict, waarvoor zij nog in een proeftijd loopt. Verdachte geeft aan dat zij nu gemotiveerd is voor een individuele behandeling hoewel zij zelf geen enkele behoefte heeft om te veranderen en geen realistische voorwaarden stelt. De motivatie van verdachte lijkt vooral voort te komen vanuit externe factoren. Van enige lijdensdruk of motivatie die van binnenuit komt is op dit moment geen sprake. Vooralsnog is het vooral van belang dat verdachte steeds opnieuw wordt geconfronteerd met de consequenties van haar gedrag, waardoor op termijn mogelijk enige lijdensdruk en een daarbij passende veranderbereidheid ontstaat, waardoor een langdurige intensieve behandeling, zoals schematherapie, kans van slagen heeft. Oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals het zich houden aan aanwijzingen van de jeugdreclassering in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf, kan hierbij helpen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt een langdurende intensieve behandeling en een vangnet te kunnen borgen, maar ook hiervoor mist verdachte op dit moment de intrinsieke motivatie en de wil om te veranderen die nodig zijn, wil een ingezette ambulante behandeling een kans van slagen hebben. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel beschermt naar verwachting weliswaar tegen recidive gedurende de plaatsing in de PIJ-instelling, maar draagt vanwege het gebrek aan motivatie en veranderbereidheid vooralsnog niet bij aan een optimale ontwikkeling van verdachte.
De psycholoog acht vanwege de bij verdachte geconstateerde problematiek een forensische behandeling in een fors kader passend. Het is van groot belang dat verdachte voldoende structuur wordt geboden zodat zij weet wat er van haar verwacht wordt en er ingegrepen kan worden wanneer zij zich hier niet aan kan conformeren. De inzet van ambulante hulp is tot nu toe niet toereikend gebleken om te zorgen voor een positieve verandering bij verdachte en ook in het huidige onderzoek laat verdachte zien dat zij geen hulpvraag heeft. Een behandeling die begint in een klinisch kader lijkt daarom gepast waardoor er meer stabiliteit en ritme gecreëerd wordt waarbinnen verdachte tot ontwikkeling en gedragsverandering kan komen. Verdachte is op dit moment gemotiveerd om niet meer te recidiveren, maar gezien haar beperkte zicht op haar eigen valkuilen en drijfveren en het ontbreken van voldoende steun, is deze balans kwetsbaar.
Geadviseerd wordt om deze behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de jeugdreclassering toeziet op de uitvoering. Om verdachte te motiveren mee te werken en het behandelproces aan te gaan is een forse stok achter de deur nodig. Oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt niet passend, omdat de verwachting is dat verdachte, zoals zij nu functioneert, hier niet van profiteert en de maatregel daarmee niet bijdraagt aan haar ontwikkeling.
De deskundigen [Kind- en Jeugdpsychiater] en [GZ-psycholoog] voornoemd hebben hun bevindingen ter terechtzitting onderschreven en toegelicht.
De psychiater stelt zich op het standpunt dat intensieve behandeling van verdachte nodig is om ingesleten patronen te doorbreken. Voor het slagen van behandeling is het echter nodig dat er een ingang komt bij verdachte en een kleine mate van behandelbereidheid. Dat is er op dit moment niet. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal daarom op dit moment niet leiden tot een optimale ontwikkeling van verdachte omdat ze haar tijd in de instelling gaat uitzitten. Bovendien is er op dit moment geen passende plek voor verdachte. Verdachte is echter wel zo intelligent dat als ze weet dat het om een voorwaardelijke PIJ-maatregel gaat, en er duidelijke consequenties zijn, dat mogelijk toch gaat bijdragen aan verandering.
De psycholoog blijft bij haar standpunt dat een zware stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke PIJ-maatregel verdachte meer zal motiveren dan oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie. Het is belangrijk dat verdachte wordt beperkt in haar vrijheden en dat ze vrijheden moet verdienen. De plek waar verdachte op dit moment verblijft is niet optimaal, maar omdat er op dit moment geen plek is die passender is, is het voor nu de beste plek voor verdachte, in combinatie met strakke voorwaarden en stevige consequenties als zij zich niet aan die voorwaarden houdt.
Raad en Jeugdbescherming
De rechtbank heeft verder gelet op de rapportages van de Raad en de Jeugdbescherming en de toelichting daarop ter terechtzitting. Hieruit volgt dat er grote zorgen zijn over het functioneren van verdachte. Er worden veel risicofactoren gezien en de kans op herhaling, zonder behandeling, is hoog. Zowel de Raad als de Jeugdbescherming sluiten zich aan bij het advies van de psycholoog. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel heeft de voorkeur boven een voorwaardelijke jeugddetentie. Het geven van een passend strafadvies is een erg lastig vraagstuk. Er is geen enkel advies mogelijk zonder dat hier kanttekeningen bij geplaatst kunnen worden. Er zijn andere opties overwogen (toezicht en begeleiding, GBM, onvoorwaardelijke jeugddetentie), maar deze waarborgen allen onvoldoende de behandeling die verdachte, in welk kader dan ook, nodig heeft om de kans op herhaling te kunnen verkleinen en creëren niet een mogelijke doorbraak (als gevolg van druk van een maatregel) die nodig is om de behandelmotivatie van verdachte te vergroten. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan indirect bijdragen aan het creëren van motivatie voor behandeling bij verdachte omdat de strafrechtelijke consequentie zwaar is als zij zich niet aan de bijzondere voorwaarden houdt. Daarnaast is er bij het overtreden van de voorwaarden, naast de tenuitvoerlegging van de maatregel, een aantal minder verstrekkende beslissingen die genomen kunnen worden om de motivatie van verdachte voor ambulante behandeling te vergroten. Dit maakt dat er bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel wel consequent gehandeld kan worden en de behandeling gewaarborgd blijft, én dat er ruimte is voor verdachte om te leren zich te houden aan bijzondere voorwaarden. Een tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is niet in het belang van verdachte omdat het een uitzichtloze maatregel kan zijn als het ontbreekt aan behandelmotivatie. Dit is echter geen reden om nu geen voorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren, omdat het op voorhand uitsluiten van dit kader de mogelijkheid dat dit verdachte wél aanzet tot het meewerken aan behandeling onbenut laat. Evenals de mogelijkheid dat ambulante behandeling aanslaat waardoor – in het uiterste geval – voortzetting van de behandeling in een residentiële setting wel bij haar mogelijkheden aansluit. Ook kan, in het geval dat de voorwaardelijke maatregel onverhoopt wordt omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, gekeken worden op welke plek verdachte wel het beste tot haar recht komt, waarbij ook plaatsingen buiten de JJI, zoals bij de Catamaran, overwogen kunnen worden.
Conclusie van de rechtbank
Toerekeningsvatbaarheid
De psychiater en psycholoog hebben geen eenduidig gedragsdeskundig oordeel kunnen geven over de mate van toerekenen. De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte de aan haar verweten feiten in verminderde mate toe te rekenen omdat zij vanwege haar persoonlijkheidsontwikkeling onvoldoende mogelijkheden had om haar gedrag tussentijds bij te sturen, beslissingen te heroverwegen en andere keuzes te maken. De rechtbank neemt dit advies over.
Passende straf/maatregel
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting (LOVS) bij jeugdigen. Gelet daarop zou voor een overval in een woning een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden passend zijn, waarbij strafverzwarende omstandigheden aanleiding kunnen zijn om de strafmaat te verhogen. De rechtbank weegt als strafverzwarend mee dat de beroving door twee personen (in vereniging) is gepleegd, dat het slachtoffer is vastgebonden, met een mes is bedreigd en dat er fysiek geweld heeft plaatsgevonden. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake was van een vooropgezet plan, waarbij het de bedoeling was om aangever geld afhandig te maken zonder dat daar een tegenprestatie tegenover stond. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met haar jeugdige leeftijd en de bij haar vastgestelde stoornissen. Verder heeft de rechtbank in haar oordeel laten meewegen dat de bij verdachte betrokken jeugdbeschermer heeft aangegeven dat zij na de laatste schorsing, een wezenlijke positieve verandering bij verdachte heeft gezien en dat de begeleider van verdachte vanuit woongroep [woongroep] zeer positief is over verdachte en haar inzet op de groep. Ook de omstandigheid dat verdachte langere tijd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht heeft gestaan, weegt de rechtbank in het kader van de straftoemeting mee.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van de tijd die zij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft gezeten passend is. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdachte in totaal 171 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte, in lijn met het advies van de psycholoog, de Raad en de Jeugdbescherming en anders dan de psychiater heeft geadviseerd en door de raadsman van verdachte is bepleit, een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. Redengevend daarvoor is het volgende. Het is duidelijk dat er bij de deskundigen en de betrokken hulpverleners grote zorgen zijn of verdachte wel gaat meewerken aan de zeer noodzakelijk geachte behandeling. Gebleken is dat al langere tijd is geprobeerd om verdachte in positieve zin te veranderen, maar dat dit ondanks de inzet van diverse vormen van hulpverlening niet is gelukt. Verdachte is zelfbepalend, ervaart geen lijdensdruk en heeft daardoor geen hulpvraag. Ook een voorwaardelijke jeugddetentie heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een ernstig strafbaar feit te plegen. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank het passend en geboden acht een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank acht daarmee de kans het grootst dat bij verdachte een daadwerkelijke gedragsverandering op gang komt en het recidiverisico wordt beperkt.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de door verdachte gepleegde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van de rapporten van de deskundigen, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, te weten een normoverschrijdende gedragsstoornis en ouder-kindproblematiek. Daarnaast eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Het recidiverisico wordt immers als hoog ingeschat.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Verder vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte haar plek bij [woongroep] kan behouden, daar kan werken aan haar toekomst en de noodzakelijke behandeling kan aangaan. Inmiddels verblijft verdachte enkele maanden bij [woongroep] waar zij de structuur en regelmaat krijgt die zij eerder heeft gemist en waar het vertrouwd voor haar voelt. Dit is positief en de rechtbank hoopt dat nu verdachte een stabiele woonplek heeft waar zij zich prettig voelt, zij in gaat zien dat het belangrijk is dat zij behandeling aangaat die haar kan helpen om een evenwichtige volwassene te worden. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel, naast een proeftijd van twee jaren en de algemene voorwaarde, ook de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen, die onder meer zien op het verblijf van verdachte bij [woongroep] en het volgen van een behandeling. In lijn met het op de zitting gegeven nadere advies van de Raad en de Jeugdbescherming zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde ook opnemen dat verdachte, ter controle van het locatiegebod (avondklok) gedurende maximaal zes maanden onder elektronisch toezicht staat, waarbij de mogelijkheid bestaat dat de jeugdreclassering dit elektronisch toezicht eerder laat vervallen en eventueel daarna, bij een officiële tweede waarschuwing, opnieuw aansluit.
De rechtbank ziet geen aanleiding om naast jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel ook nog een taakstraf in de vorm van een werkstraf aan verdachte op te leggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de over verdachte uitgebrachte rapportages en wat ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

vordering [benadeelde partij]
Mr. M.P. de Klerk heeft als gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde partij] een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 4.973,85 tegen verdachte wegens materiële schade (€ 3.966,85) en immateriële schade (€ 1.007,-), die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag in zijn geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde schade voor de bankpas, het kentekenbewijs, een bedrag van 400 euro aan contant geld, een shirt en een vervangende telefoon af te wijzen. Onvoldoende is komen vast te staan dat de bankpas, het kentekenbewijs en een bedrag van 400 euro zijn weggenomen.
Daarnaast is onduidelijk waarom schadevergoeding wordt verzocht voor het shirt en is ter zitting bekend geworden dat de telefoon aan de benadeelde partij zal worden teruggegeven.
Wat betreft de immateriële schade is de raadsman van mening dat die zeer matig is onderbouwd en dat een bedrag van € 1.007,- disproportioneel is voor een paar blauwe plekken.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de geleden materiële schade toewijzen tot een bedrag van
€ 3.496,85, bestaande uit:
- kosten voor nieuwe sleutels € 21,15
- vervangingskosten slotcilinder € 49,95
- vervangingskosten kentekenbewijs € 32,60
- vervangingskosten bankpas € 4,50
- vervangingskosten simkaart € 15,00
- vervangingskosten bril € 149,00
- overschrijving € 3.000,00
- vervangingskosten portefeuille € 98,00,
- vervangende telefoon € 126,65.
Dit deel van de gevorderde schade is voldoende onderbouwd danwel niet betwist en komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. Wat betreft de bankpas en het kentekenbewijs acht de rechtbank het voldoende aannemelijk geworden dat deze in de portefeuille hebben gezeten die verdachte uit de woning heeft meegenomen en verder is het begrijpelijk dat aangever een nieuwe telefoon heeft aangeschaft omdat zijn eigen, door verdachte weggenomen telefoon in beslag is genomen voor onderzoek.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor zover die ziet op de schadevergoeding voor het shirt, ontvreemd keukenmes en ontvreemde contanten afwijzen omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd en uit het dossier ook niet blijkt dat er een bedrag van € 400,00 aan contanten is weggenomen.
immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel is aangetast in de persoon in zijn eer of goede naam of op andere wijze.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade voor het opgelopen lichamelijk letsel dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij heeft enig lichamelijk letsel, te weten blauwe plekken, als gevolg van de bewezenverklaarde feiten opgelopen. Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in zijn persoon ‘op andere wijze’ overweegt de rechtbank dat de aard en de ernst van de normschending, kort gezegd een woningoverval, met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Gelet op de summiere onderbouwing van de vordering en kijkend naar vergelijkbare gevallen waardeert de rechtbank de door de benadeelde partij geleden immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid op een bedrag van
€ 500,00. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom nu in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 3.996,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet aanleiding om de hoofdelijkheidsclausule toe te passen om te voorkomen dat de benadeelde partij wordt gedupeerd wanneer de medeverdachte haar deel van de schadevergoeding niet betaalt. Verdachte is dus volledig aansprakelijk voor de schade van de benadeelde partij, waarbij de rechtbank bepaalt dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en afpersing in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10. Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 15 oktober 2020 in de zaak met parketnummer 13/044451-20 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam , verdachte voor - kort gezegd - poging tot doodslag, bedreiging, vernieling en eenvoudige belediging, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 30 oktober 2020 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 oktober 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat zij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. De rechtbank zal echter bepalen dat de opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren omdat zij het, vanwege de voorzichtig positieve ontwikkeling die veroordeelde recentelijk laat zien, onwenselijk vindt dat zij opnieuw gedetineerd raakt. Bovendien ervaart verdachte hierdoor een directe consequente van haar strafbare gedrag en heeft zij voor een zekere periode een gestructureerde vrijetijdsbesteding.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 36f, 56, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
171 (honderd eenenzeventig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met bevel dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdbescherming (Regio Amsterdam ),
afdeling Jeugdreclassering;
- zal meewerken aan een verblijf in een instelling voor begeleid wonen, te weten [woongroep] ,
danwel een soortelijke instelling, en zich zal houden aan de (huis)regels die daar gelden;
- zal meewerken aan en zich inzet voor individuele behandeling vanuit de Forensische
Formatie Kinder- en Jeugdpsychiatrie, of een soortgelijke behandeling, waarbij
veroordeelde minimaal wekelijks een afspraak met haar behandelaar heeft;
- onderwijs zal volgen volgens haar rooster en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben;
- zich
gedurende een periode van maximaal zes maandenzal houden aan een locatiegebod
(avondklok), inhoudende dat zij aanwezig moet zijn op het adres van [woongroep] op tijden die
aansluiten bij de thuiskomtijden van [woongroep] , namelijk van zondag tot en met donderdag van
21
uur - 7.00 uur en op vrijdag en zaterdag van 22:00 uur tot 7:00 uur. Aanpassingen aan
dit locatiegebod zijn voorbehouden aan de jeugdreclassering;
- zich
gedurende een periode van maximaal zes maanden, ter controle van dit locatiegebod
(avondklok) onder elektronisch toezicht zal laten stellen. Daarbij is het aan de
jeugdreclassering om dit elektronisch toezicht, bij positief gedrag van verdachte, eerder te
laten vervallen. Mocht daarna eventueel sprake zijn van negatief gedrag van verdachte dan
kan de jeugdreclassering, bij een tweede officiële waarschuwing, verdachte opnieuw, ter
controle van het locatiegebod (avondklok), onder elektronisch toezicht (laten) stellen;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachte
[medeverdachte] zolang de jeugdreclassering dit in overleg met de officier van justitie nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam ), tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van haar
identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
(gedeeltelijke) toewijzing vordering benadeelde partij
Veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 3.996,85(
zegge: drieduizend negenhonderd zesennegentig euro en vijfentachtig cent), bestaande uit materiële schade (€ 3.496,85) en immateriële schade (€ 500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de vordering van materiële schade voor het overige
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering van immateriële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.996,85 (
zegge: drieduizend negenhonderd zesennegentig euro en vijfentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door een mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/044451-20, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van twee maanden, opgelegd bij vonnis van de Meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2020, wordt opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. van Mierlo, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. W.C. Oosterbroek en mr. R. van der Heijen, rechters en tevens kinderrechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 september 2022.