ECLI:NL:RBNHO:2022:8225

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
21/6493
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluiten ter verbetering van de verkeersveiligheid in Haarlem

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen de verkeersbesluiten van 16 februari 2021 en 23 maart 2021 beoordeeld. Eiser, die culturele vaartochten aanbiedt in Haarlem, is van mening dat de verkeersbesluiten, die een eenrichtingsverkeer instellen, zijn bedrijfsvoering negatief beïnvloeden. Hij betwist de noodzaak van de besluiten en stelt dat deze in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank heeft op 17 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een onoverzichtelijke verkeerssituatie bij de betrokken kruispunten en dat de verkeersbesluiten bijdragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid. De rechtbank wijst erop dat de belangen die in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet zijn genoemd, zijn afgewogen en dat de besluiten niet in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6493

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Braeken).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verkeersbesluiten van 16 februari 2021 en van 23 maart 2021.
Met het bestreden besluit van 27 oktober 2021 op de bezwaren van eiser is verweerder bij deze verkeersbesluiten gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Bij het verkeersbesluit van 16 februari 2021 heeft verweerder besloten om aan de zijde van de noordelijke aansluiting van de Burgwal op het Binnen Spaarne het verkeersteken A1 uit Bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement te plaatsen, zodat het voor het scheepvaartverkeer verboden is om de Burgwal vanuit noordelijke richting in te varen.
2. Bij het verkeersbesluit van 23 maart 2021 heeft verweerder besloten om aan de zijde van de noordelijke aansluiting van de Bakennesergracht op de Nieuwe Gracht het verkeersteken A1 uit Bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement te plaatsen, zodat het voor het scheepvaartverkeer verboden is om de Bakennesergracht vanuit noordelijke richting in te varen. Verder heeft verweerder besloten om aan de zijde van de zuidelijke aansluiting van de Bakenessergracht op het Binnen Spaarne het verkeersteken B1 uit
Bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement te plaatsen, zodat het voor het scheepvaartverkeer verplicht wordt om de Bakenessergracht vanuit zuidelijke richting in noordelijke richting te bevaren.
3.1
Bij besluit van 27 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie belast met de behandeling van bezwaarschriften, de verkeersbesluiten van 16 februari 2021 en 23 maart 2021 in stand gelaten.
3.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser biedt met zijn [bedrijf] culturele vaartochten aan in Haarlem. Door het eenrichtingsverkeer dat is ingesteld kan hij niet meer de optimale route varen. Volgens eiser is de aanleiding voor de genomen verkeersbesluiten, namelijk dat de brugwachters geen veilige doorvaart kunnen geven bij brugopening en dat de doorstroming wordt belemmerd, oneigenlijk. Verder zijn de bestreden besluiten genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er is een gebrek aan motivering, zorgvuldigheid en belangenafweging. Eiser betwist tot slot dat de genomen verkeersbesluiten de beste oplossing zijn voor het oplossen van de onveilige situatie en draagt alternatieven aan die naar zijn mening beter zijn voor het bevorderen van de verkeersveiligheid.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.
4.2
Artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet bevat een limitatieve opsomming van belangen ten dienste waarvan een verkeersbesluit kan worden genomen. De in dat artikel genoemde belangen hebben slechts betrekking op de ordening van het verkeer te water en/of het voorkomen en beperken van risico’s en gevaren die het scheepvaartverkeer met zich brengt voor de fysieke omgeving. Indien het college een dergelijk verkeersbesluit wenst te nemen, behoeft het niet de absolute noodzaak daarvan aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij het kruispunt van de Burgwal, het Binnen Spaarne en de Kampersingel en bij de zuidelijke aansluiting van de Bakenessergracht op het Binnen Spaarne sprake is van een onoverzichtelijke verkeerssituatie. Daarnaast heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat deze verkeerssituaties door de verkeersbesluiten verbeteren. Dat er andere alternatieven mogelijk zijn die misschien ook tot verbetering van de verkeersveiligheid kunnen leiden, doet daar niet aan af. Dat betekent dat de in de verkeersbesluiten genoemde belangen, te weten het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer en het in stand houden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan [1] , met deze besluiten worden gediend. Dat eiser door de genomen verkeersbesluiten niet meer de optimale route kan varen met zijn culturele vaartochten, is onvoldoende reden om tot de conclusie te komen dat verweerder niet in redelijkheid het algemeen belang van de verkeersveiligheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan het individuele belang van eiser. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat eiser bij de rechtbank alleen zijn eigen belang kan behartigen en niet het belang van alle andere watersporters.
4.4
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de verkeersbesluiten niet genomen zijn in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of dat er sprake is van een gebrek aan motivering en zorgvuldigheid. Aan de verkeersbesluiten ligt een deskundigenrapport ten grondslag, er is overleg geweest met politie, scheepvaartmeesters, toezichthouders en de brugwachters van de gemeente en zo is gezamenlijk tot de verkeersbesluiten van
16 februari 2021 en 23 maart 2021 gekomen. Daarnaast is in de verkeersbesluiten zelf ook uitgebreid gemotiveerd waarom deze keuze is gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Scheepvaartverkeerswet