ECLI:NL:RBNHO:2022:8216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2591 em 21_3177
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake verlengde jeugdhulp en toekenning van kosten voor woonvoorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in twee procedures (21/2591 en 21/3177) betreffende de toekenning van verlengde jeugdhulp aan eiser, die vanwege verwaarlozing en mishandeling op jonge leeftijd uithuisgeplaatst is. Eiser, die bij zijn pleegouders woont, heeft recht op een passende woonvoorziening, maar er is al meer dan vijf jaar geen oplossing gerealiseerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan, tekort is geschoten in zijn zorgplicht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit waarin de verlengde jeugdhulp met verblijf is toegekend, omdat er geen concrete plannen zijn voor de realisatie van de woonvoorziening. De rechtbank stelt dat de mentoren van eiser, die al lange tijd overbelast zijn, niet verantwoordelijk zijn voor het realiseren van de woonvoorziening. De rechtbank besluit om zelf in de zaak te voorzien en bepaalt dat verweerder de kosten van de al gerealiseerde uitbouw van het tuinhuis en de fundering voor de aanbouw aan de woning moet vergoeden. Dit betreft een bedrag van € 34.000,00 voor de uitbouw en € 13.000,00 voor de fundering, met een toekomstige vergoeding van maximaal € 85.000,00 voor de aanbouw. De rechtbank benadrukt het belang van een finale geschillenbeslechting, gezien de lange duur van de procedure en de noodzaak voor eiser om een passende woonvoorziening te krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/2591 en HAA 21/3177

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juli 2022 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Flapper en S. Schouten-Huijsmans).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 juli 2020 tot het moment dat vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO 2015) ondersteuning is ingezet verlengde jeugdzorg toegekend.
Bij besluit van 27 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (
procedure 21/2591). Eiser heeft de gronden van beroep aangevuld bij brief ontvangen op 23 juni 2021. Eiser heeft vervolgens het op 24 augustus 2021 ontvangen rapport van Jeugdteam Oostzaan van 12 juli 2021 in het geding gebracht.
Bij besluit van 22 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 12 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit eveneens beroep ingesteld (
procedure 21/3177) en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 9 december 2021 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Eiser heeft vervolgens op 15 mei 2022 een reactie ingebracht naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft daarna nog diverse nadere reacties en stukken ingediend, waaronder een rapport van de jeugdhulporganisatie [naam 4] . Verweerder heeft vervolgens desgevraagd ook nadere stukken in het geding gebracht.
De beroepen zijn gezamenlijk behandeld ter zitting op 9 juni 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden [naam 2] en [naam 3] (hierna: [naam 2] en [naam 3] ). Tevens zijn meegekomen [naam 5] (pleegbroer), [naam 6] (pleegzus) en [naam 7] en [naam 8] (beiden werkzaam bij de jeugdhulporganisatie [naam 4] ).
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens zijn meegekomen [naam 9] , medewerker ruimtelijke ontwikkeling, [naam 10] , coördinator team [team 1] , en [naam 11] , jeugdhulpverlener [team 2] .
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld nadere voorstellen te doen. De rechtbank heeft vervolgens eiser schriftelijk gevraagd aan te geven wat zijn concrete plannen en wensen zijn ten aanzien van het realiseren van een passende woonvoorziening. Verweerder is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Daarop heeft eiser nog een reactie in het geding gebracht.
De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht voornemens te zijn uitspraak te doen zonder
nadere zitting, tenzij een van de partijen binnen een daarvoor gestelde termijn verklaart
gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting. Omdat partijen hebben laten
weten geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en doet de rechtbank uitspraak zonder nadere zitting.

Overwegingen

Algemene inleiding
1.1.
Eiser, geboren op [geboortedatum] 2001, is vanwege verwaarlozing en mishandeling op zeer jonge leeftijd uithuisgeplaatst en uithuisgeplaatst gebleven. De basis daarvoor waren beslissingen van de kinderrechter tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Op enig moment is het gezag van de ouder(s) beëindigd en de voogdij belegd bij een gecertificeerde instelling.
Eiser woont vanaf zijn vijfde levensjaar bij zijn (toenmalige) pleegouders [naam 2] en [naam 3] . Er is sprake van complexe ontwikkelingsproblematiek vanaf zeer jonge leeftijd, trauma en verminderde intelligentie. Door een bedrijfsongeval in 2018 is een ernstige terugval in eisers ontwikkeling opgetreden. Eiser is door zijn problematiek niet in staat om zelfstandig te functioneren en hij heeft ondersteuning nodig op alle leefgebieden. Tot zijn 18e jaar was sprake van ondersteuning op basis van pleegzorg en een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding.
1.2.
Met ingang van zijn 18e jaar heeft de rechtbank voor eiser een bewindvoerder benoemd en [naam 2] en [naam 3] benoemd als zijn mentoren. Eiser heeft vanaf zijn 18e jaar geen pgb meer. Om de zorg te continueren heeft verweerder een SPIC (Segment Profiel Intensiteit-Combinatie) vastgesteld met de indicatie C Verblijf 5 Pleegzorg zwaar.
1.3.
Vanaf 2016 zijn [naam 2] en [naam 3] , ondersteund door [naam 4] , in gesprek geweest met verweerder om te komen tot een passende woonvoorziening voor eiser, omdat duidelijk was dat hij met ingang van zijn achttiende jaar niet zelfstandig en zelfredzaam zou zijn. De gesprekken hadden nog niet tot een passende woonvoorziening geleid op het moment dat eiser op [geboortedatum] 2019 achttien jaar was geworden. Eiser is ter overbrugging bij [naam 2] en [naam 3] blijven wonen. [naam 2] en [naam 3] hebben op enig moment richting verweerder aangegeven dat de zorg hun te zwaar valt, dat er gelet op de verstreken tijd uiterlijk op 1 juli 2020 een passende woonvoorziening zou moeten zijn en dat zij om die reden hun pleegouderschap uiterlijk per die datum zouden beëindigen.
Omdat er op 1 juli 2020 nog geen plan lag over het woonperspectief en om te voorkomen dat eiser op straat zou komen te staan, hebben de mentoren de opvang van eiser ook na die datum verzorgd. Formeel zijn zij geen pleegouders meer, maar feitelijk nog steeds de verzorgers van eiser.
1.4.
Op 17 juli 2020 heeft een jeugdhulpverlener van [naam 4] met ingang van 1 juli 2020 een gewijzigde / dubbele SPIC aangevraagd en voorgesteld eiser in aanmerking te brengen voor de indicatie Stapeling C 6 Duurzaam Zwaar, waarbij [naam 4] de zorgaanbieder is. Onderdeel van deze aanvraag is het Maatwerkplan A van 30 april 2020. Hierin staat onder meer dat de mentoren en eiser een voorstel voor wonen en zorg hebben ingediend, inhoudende dat [naam 2] en [naam 3] een perceel beschikbaar stellen waarop een tiny house of een tijdelijke woning wordt geplaatst waar eiser kan wonen met ambulante passende zorg. Aanvullend op deze zorg zijn de mentoren als steunend netwerk beschikbaar. De zorgbehoefte van eiser is echter groot. De mentoren willen meer op afstand komen te staan en zij willen en kunnen minder belast worden met de zorgondersteuning van eiser. Daarom heeft het de voorkeur van de mentoren om het steunende netwerk van eiser te versterken met een buddy, waarvoor dan een tweede woonunit op het perceel geplaatst kan worden. Het maatwerkvoorstel wonen houdt daarom onder meer in het realiseren van twee woonunits met een tijdelijke woonvergunning van 10 tot 15 jaar. Daarnaast bevat het Maatwerkplan A een maatwerkvoorstel ten aanzien van de te verlenen zorg.
1.5.
Bij e-mail van 7 januari 2021 heeft verweerder eiser onder meer het volgende laten weten:
“Het college gaat mee in de keuze voor een zelfstandige mantelzorgunit. Een vrijstaand tijdelijk bouwwerk waar [eiser] en de buddy in kunnen wonen. Hiervoor wordt gekozen omdat het college het met jullie eens is dat [eiser] grote baat heeft bij de veilige omgeving waar hij nu woont. Het college ziet ook dat de huidige situatie teveel van jullie vraagt. Een snel beschikbare oplossing, zoals de unit kan bieden, wordt daarom als noodzakelijk gezien.”

Procedure 21/2591

Inleiding

2.1.
In het primaire besluit van 23 oktober 2020 staat dat verweerder met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2020 een individuele voorziening jeugdhulp heeft toegekend op grond van artikel 2 (naar de rechtbank begrijpt: 3), tweede lid, van de Verordening Jeugdhulp Oostzaan 2018 (verder: de Verordening), tot het moment dat vanuit de WMO ondersteuning is ingezet. Deze individuele voorziening jeugdhulp bestaat uit:
Onderdak en vergoeding van kosten levensonderhoud. Eiser woont nu in huis bij de mentoren. Daarvoor is een maatwerkoplossing nodig waarover nog een gesprek gaande is met verweerder.
Begeleiding van eiser bij het dagelijks functioneren thuis en om maatschappelijk mee te kunnen doen (opleiding en stage):
- begeleiding die de mentoren nu bieden met betrekking tot coaching en ondersteuning van eiser bij zijn dagelijks functioneren en- en buitenshuis, inclusief het onderhouden van contact met de opleiding, stage en behandelaar van eiser;
- ambulante begeleiding en coaching die wordt aangeboden vanuit [naam 4] door Adiam als Intensief Ambulant Werk/Trajectbegeleider.
3. Psychiatrische behandeling van eiser door de Bascule.
4. Begeleiding en coaching van eiser gericht op het vergroten van eisers zelfstandigheid en zelfredzaamheid op alle leefdomeinen. De invulling hiervan maakt onderdeel uit van het plan onder punt 1, het vergoeden van levensonderhoud en het onderdak verlenen aan eiser.
5. Ambulante begeleiding aanvullend op de begeleiding die de mentoren bieden (teneinde deze te ontlasten en ruimte te bieden om bij te tanken):
- vrijwilligersbegeleiding en opvang van eiser tijdens (korte) vakanties of periodiek weekenden (gemiddeld 8 à 32 uur per week);
- wekelijks 9 uur ambulante begeleiding van eiser;
- aanvullende ambulante begeleiding van eiser gericht op het vergroten van zijn zelfstandigheid en zelfredzaamheid; de omvang nader te bepalen.
6. Uren vanuit [naam 4] (trajectbegeleiding en Helpdesk) in verband met:
- opstellen van een maatwerkplan met de mentoren en eiser gericht op een integraal en duurzaam toekomstperspectief van eiser (2 uren trajectbegeleiding en 2 uren Helpdesk Vakmanschap);
- begeleiding en ondersteuning van de mentoren en eiser in verband met gesprekken met de gemeente (inclusief Jeugdteam en WMO) in verband met de vereiste besluitvorming over een integraal plan op maat voor eiser gericht op een duurzaam toekomstperspectief van eiser (2 uren trajectbegeleiding en 2 uren Helpdesk Vakmanschap).
2.2.
Naar aanleiding van het gemaakte bezwaar heeft de Adviescommissie bezwaarschriften verweerder geadviseerd om het primaire besluit onder verbetering en aanvulling van de motivering in stand te laten. Verweerder heeft daarop bij het bestreden besluit de van toepassing zijnde bepalingen van de Verordening (artikel 2 wordt artikel 3) en de evaluatiefrequentie van 6 weken naar 6 maanden gewijzigd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt eiser
3.1.
Eiser heeft hiertegen – kort samengevat – de volgende beroepsgronden aangevoerd:
- Eiser heeft hoogspecialistische jeugdhulp met verblijf nodig. Het pleegzorgcontract is opgezegd. De mentoren vangen eiser feitelijk nog wel op en bieden hem onverplicht onderdak en begeleiding, omdat ze hem niet in de steek willen en zullen laten. Hiervoor is altijd een perspectiefplan nodig, die ontbreekt. Er zou ook een SPIC moeten zijn, maar die is eiser onbekend.
- Er is niet voldaan aan de artikelen 3.4, 3.5 en 3.7 van de Verordening.
- In de beschikking wordt alleen gesproken over de financiering van tijdelijke ondersteuning en financiering middels een leefvergoeding. Kern van het perspectief is echter het voorzien in voldoende leefruimte voor eiser en een buddy in de directe nabijheid als aanvulling op de inzet van de mentoren, zodat op alle leefgebieden een duurzame en integrale oplossing wordt gecreëerd. Verweerder onttrekt zich aan gemaakte afspraken en kan hierop niet worden aangesproken omdat het perspectiefplan ontbreekt.
3.2.
Eiser meent verder dat verweerder moet zorgdragen voor:
- een perspectiefplan SMART geformuleerd op basis van de afspraken tot [geboortedatum] 2019;
- een tijdlijn met acties;
- de datum waarop passende huisvesting wordt gerealiseerd;
- afdracht van huurbedragen en kosten voor de fundering en de aanleg van de nutsvoorzieningen ten behoeve van de door eiser zelf georganiseerde passende woonvoorziening op eigen terrein. Een en ander op straffe van een dwangsom.
3.3.
Eiser heeft nog een op 25 mei 2022 ontvangen reactie van jeugdhulporganisatie [naam 4] over een maatwerkvoorziening voor eiser in het geding gebracht. Hierin staat onder meer het volgende. [naam 4] is al ruim 10 jaar betrokken bij eiser en het gezin van de mentoren. Volgens [naam 4] zijn de mentoren vanaf het 16e levensjaar van eiser bezig met planvorming over de vorm van wonen en zorg die voor eiser na zijn 18e jaar nodig is. De mentoren hebben verweerder daar vroegtijdig bij betrokken vanwege verweerders verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Jeugdwet. Daarnaast verwachtten de mentoren dat er ook een beslissing in het kader van ruimtelijke ordening nodig was om te kunnen komen tot een passende woonvoorziening. In november 2019 hebben de mentoren een bidboek gepresenteerd met scenario’s voor de bouw van tiny houses op hun erf. Een en ander is besproken met de betreffende wethouder en ambtenaren van Oostzaan en die waren positief. De mentoren zouden de huizen plaatsen met eigen financiële middelen. Ook de welstandscommissie en de buren hebben ingestemd met het plan. In januari 2020 deelde verweerder echter mee dat het niet mogelijk was om een woonvergunning af te geven voor de bouw van de woonunit.
Beoordeling rechtbank
4.1.1.
De rechtbank hecht eraan om eerst stil te staan bij de Verordening, op welke verordening het bestreden besluit in combinatie met de Jeugdwet is gebaseerd. De rechtbank acht dit van belang, omdat zij uit het dossier en het verhandelde ter zitting afleidt dat verweerder niet goed voor ogen heeft wat zijn wettelijke taak en verantwoordelijkheid is bij een jongere die achttien jaar wordt, tot die tijd in een pleeggezin woont op basis van een rechterlijke beslissing en die na het bereiken van deze leeftijd een passende woonvoorziening nodig heeft. Het gaat dan niet om de situatie van een burger die verantwoordelijk is voor het realiseren van zijn eigen huisvesting, zoals verweerder in deze zaak stelt. Het gaat om de wettelijke zorgplicht van een gemeente om een passende woonvoorziening te organiseren en bekostigen op grond van de Jeugdwet en, in dit geval, genoemde Verordening vanwege de mogelijkheid van het toekennen van verlengde jeugdhulp, zoals in dit geval ook is gebeurd. Die woonvoorziening omvat zowel de gebouwelijke component als de benodigde ondersteuning en zorg die voor de jongere noodzakelijk wordt geacht. De mentoren, tevens feitelijke verzorgers van eiser, zijn niet verantwoordelijk voor het realiseren en bekostigen van een passende woonvoorziening.
4.1.2.
In de aanhef van de Verordening staat onder meer vermeld:
“Overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp, zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen bij de gemeente heeft neergelegd waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
Overwegende dat waar de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders tekortschiet en aanvullende ondersteuning nodig is, de gemeente in haar beleid de uitgangspunten voor een zorgvuldige toewijzing van ondersteuning, gebaseerd op daarvoor noodzakelijk deskundig advies heeft geformuleerd;
Overwegende dat de gemeente en degenen die de jeugdhulp verlenen de noodzakelijke verandering van de jeugdhulp niet op eigen kracht kunnen organiseren. Dat kan alleen als gemeente, Jeugdhulpverleners en burgers gezamenlijk invulling en uitvoering geven aan de Jeugdwet in de dagelijkse praktijk;
Overwegende dat de vernieuwing erop is gericht om vanaf 2018 meer resultaatgericht te gaan werken, op basis van de ondersteuningsbehoefte van het gezin in plaats van op het aanbod van instellingen. Voor de start van de specialistische jeugdhulp wordt een breed perspectiefplan door en voor een gezin opgesteld. Op basis van de beoogde resultaten uit dit plan krijgt het gezin de hulp die nodig is. Met de jeugdhulpaanbieders worden afspraken gemaakt over vaste tarieven waarbinnen ze alle ruimte krijgen om te doen wat nodig is, waar nodig door het inzetten van onderaannemers. De gemeente stuurt vervolgens op de resultaten, niet op budgetplafond. Om deze vernieuwing mogelijk te maken heeft Oostzaan – in samenwerking met 13 andere gemeenten in de regio Amsterdam-Amstelland en Zaanstreek-Waterland – vanaf 2018 de specialistische jeugdhulp op een nieuwe manier en onder nieuwe voorwaarden ingekocht.
De vernieuwing leidt tot een vereenvoudiging voor gezinnen, Jeugdteams en jeugd-hulpaanbieders en brengen de volgende verbeteringen:
  • eigen regie door ouders centraal, waar nodig met ondersteuning door het lokale team;
  • samenhangende hulp op alle leefdomeinen voor gezinnen die dat nodig hebben;
  • meer handelingsvrijheid voor de professionals;
  • een verlichting van de administratieve last door te werken met vaste tarieven voor de jeugdhulpaanbieders;
  • duidelijkheid over de rol en verantwoordelijkheid van professionals (hoofdaannemer schap);
  • een verantwoorde besteding van het budget;
  • meetbare resultaten en daarmee inzicht in kwaliteit van de jeugdhulp”
4.1.3.
In artikel 1.1. van de Verordening is hoogspecialistische jeugdhulp als volgt gedefinieerd:
“individuele voorzieningen zoals bedoeld in artikel 3.2 zijnde voorzieningen voor jeugdhulp die een zeer intensieve aanpak en/of zeer hoge dan wel zeer specifieke – vaak multidisciplinaire – expertise vragen;”
4.1.4.
In artikel 3.2 van de Verordening is vervolgens bepaald dat in aanvulling op de algemene voorzieningen het college (verweerder dus) zorg draagt voor de beschikbaarheid van deze hoogspecialistische jeugdhulp. De ondersteuning die geboden wordt vanuit de hoogspecialistische jeugdhulp kan bestaan uit: a) ambulante jeugdhulp bij complexe en/of meervoudige problematiek en b) jeugdhulp met verblijf.
4.2.
Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit verlengde jeugdhulp toegekend en daarbij voornoemd artikel 3.2. toegepast. Dat betekent dat aan eiser hoogspecialistische jeugdhulp is toegekend, bestaande uit jeugdhulp met verblijf. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat in deze procedure (zaaknummer 21/2591) het “verblijf” in de zin van een passende woonvoorziening voor eiser centraal staat. Uit de gedingstukken volgt ook dat de mentoren sinds 2016 in gesprek zijn met de gemeente hierover. In het primaire besluit van 23 oktober 2020 staat over het verlenen van “onderdak aan eiser en het vergoeden van kosten voor levensonderhoud” dat nog gesprekken plaatsvinden tussen de mentoren en verweerder.
4.3.
De rechtbank stelt vast (zie ook 1.5) dat verweerder in zijn e-mail van 7 januari 2021 stelt dat een snel beschikbare oplossing in de vorm van een woonunit op het erf van de mentoren noodzakelijk is. Verweerder schrijft aan de mentoren dat het college meegaat in de keuze voor een zelfstandige mantelzorgunit; een vrijstaand tijdelijk bouwwerk waar eiser en de buddy in kunnen wonen. Hiervoor wordt gekozen door verweerder, omdat hij het met de mentoren eens is dat eiser grote baat heeft bij de veilige omgeving waarin hij nu woont. Verweerder ziet ook dat de huidige situatie teveel van de mentoren vraagt en daarom wordt een snel beschikbare oplossing zoals de genoemde woonunit door verweerder als noodzakelijk gezien. De rechtbank kan deze e-mail niet anders begrijpen dan dat verweerder daarmee kenbaar heeft gemaakt een woonvoorziening ten behoeve van eiser en de noodzakelijk geachte buddy noodzakelijk te vinden op het erf van de mentoren en besloten heeft de realisatie van deze voorziening toe te kennen. De vraag of deze e-mail een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is, acht de rechtbank niet van belang. Verweerder is hoe dan ook gebonden aan zijn eigen, ondubbelzinnige mededeling. Dit geldt temeer omdat deze e-mail moet worden bezien tegen de achtergrond van het jarenlange overleg over een passende woonvoorziening voor eiser tussen de mentoren, hulpverleners vanuit [naam 4] en diverse betrokken ambtenaren van verschillende afdelingen en wethouders van de gemeente en de al toegekende verlengde jeugdhulp met verblijf die alleen nog feitelijk zijn beslag moest krijgen.
4.4.
Daarmee staat de noodzaak van de realisatie van een passende woonvoorziening voor eiser en een buddy op het erf van de mentoren vast. Verder staat vast dat verweerder anderhalf jaar geleden al heeft geschreven te zien dat de situatie teveel vraagt van de mentoren als verzorgers van eiser en dat verweerder een snel beschikbare oplossing noodzakelijk vindt. Met dat in gedachte heeft de rechtbank ter zitting van 9 juni 2022 aangegeven dat de insteek moet zijn dat de woonvoorziening voor eiser nu alsnog zo spoedig mogelijk wordt gerealiseerd. Omdat de mentoren ter zitting hebben aangegeven inmiddels concrete bouwplannen te hebben om te komen tot een passende woonvoorziening voor eiser en deze deels op eigen kosten al hebben gerealiseerd, heeft de rechtbank – anders dan in eerste instantie gezegd op de zitting – ervoor gekozen om na afloop van de zitting aan de mentoren te vragen wat de concrete bouwplannen en wensen zijn. Verweerder is vervolgens gevraagd daarop te reageren
.
Zonder concreet op de bouwplannen in te gaan, heeft verweerder meegedeeld alsnog advies te hebben ingewonnen bij [naam 12] . Met verwijzing naar dat advies heeft verweerder aangegeven dat op grond van de Jeugdwet de gewenste woonvoorziening niet kan worden gerealiseerd, omdat de WMO 2015 als voorliggende voorziening geldt.
De rechtbank stelt vast dat – zonder in te gaan op de inhoud van het advies van [naam 12] – in deze procedure steeds het toekennen van verlengde jeugdhulp op grond van de Jeugdwet uitgangspunt is geweest voor verweerder. Daar is het bestreden besluit ook op gebaseerd. Voor het wijzigen van de wettelijke grondslag is in dit stadium van de procedure geen ruimte meer.
Na afloop van de zitting is verweerder (slechts) gelegenheid geboden om op de concrete bouwplannen te reageren. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat verweerder vervolgens ongevraagd genoemd advies heeft laten inwinnen en nu – kennelijk – de wettelijke grondslag van het bestreden besluit wenst te wijzigen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit advies en het daarop gebaseerde nadere standpunt van verweerder buiten de beoordeling van dit beroep te laten. Wel leidt de rechtbank uit de reactie van verweerder af dat hij niet instemt met de concrete bouwplannen zoals de mentoren die hebben gepresenteerd in het kader van de te treffen passende woonvoorziening voor eiser en de daarmee gepaard gaande kosten.
4.5.
.De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, waarin verlengde jeugdhulp met verblijf is toegekend met de mededeling dat er nog verder overleg plaatsvindt, geen stand kan houden. Er is sprake van een tijdsverloop van inmiddels meer dan vijf jaar en de voorziening is er nog steeds niet. De toekenningbeslissing voor die passende woonvoorziening is inmiddels bijna twee jaar oud, partijen zijn het (inmiddels) eens over wat op dit moment als een passende woonvoorziening voor eiser kan worden beschouwd en partijen zijn het erover eens dat de mentoren als verzorgers van eiser al langere tijd overbelast zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit (en ook daarna) nagelaten nader te motiveren en te concretiseren op welke wijze en in welke vorm de passende woonvoorziening voor eiser kan worden gerealiseerd. Ondanks de toekenning van verblijf staat er nog steeds geen passende woonvoorziening. Het bestreden besluit is in zoverre dus een “lege huls” gebleken. Verweerder is daarmee ernstig tekort geschoten in zijn wettelijk zorgtaak naar eiser toe. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het besluit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb.
4.6.
Wegens het feit dat beide partijen de rechtbank hebben gevraagd om zoveel als mogelijk te zorgen voor finale geschillenbeslechting, zal de rechtbank gebruik maken van de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien en daarom het primaire besluit van 23 oktober 2020 ten aanzien van de categorie “onderdak” (verblijf) herroepen.
4.7.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat – los van de vraag of per 1 januari 2022 het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam bevoegd is te beslissen op aanvragen van eiser voor (verlengde) jeugdhulp – de voorliggende aanvraag dateert van (ruim) voor die datum en verweerder ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit het aangewezen en bevoegde bestuursorgaan was om daarop te beslissen. Het beroep moet daarom in dat licht worden beoordeeld. Verweerder blijft verantwoordelijk voor deze kwestie.
De rechtbank onderschrijft het door verweerder ter zitting genoemde belang van herstel van vertrouwen tussen de mentoren en verweerder, omdat partijen in de toekomst weer met elkaar in gesprek zullen moeten over de benodigde hulp voor eiser. De verlengde jeugdhulp kan namelijk maximaal voortduren totdat eiser 23 jaar is en dan wordt verweerder mogelijk weer verantwoordelijk voor maatwerkvoorzieningen voor eiser op grond van de WMO 2015. De rechtbank hoopt met finale geschillenbeslechting ook bij te dragen aan het creëren van een basis voor eventueel hernieuwd overleg te zijner tijd, hetgeen verweerder als belangrijk en wenselijk heeft bestempeld.
Bovendien ziet de rechtbank als reden voor finale geschillenbeslechting het langdurig uitblijven van een passende woonvoorziening en het feit dat de rechtbank in de kern het geschil tussen partijen niet oplost als zij verweerder opdraagt een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Er is namelijk niet maar één bouwplan mogelijk om te komen tot die passende woonvoorziening en over de exacte omvang van de kosten daarvan kan daarnaast ook nog verschil van inzicht ontstaan.
Gelet op de verstreken tijd, het feit dat eiser zijn recht op een passende woonvoorziening niet langer mag worden onthouden en het essentieel is dat de mentoren als zijn verzorgers en steun en toeverlaat niet gaan wegvallen door langdurige overbelasting, zal de rechtbank op onorthodoxe wijze een einde maken aan het geschil. De rechtbank doet dit door naar redelijkheid bedragen vast te stellen die verweerder dient te voldoen aan (de bewindvoerder van) eiser, zodat de mentoren een passende woonvoorziening voor eiser kunnen realiseren op eigen erf. De rechtbank merkt daarbij op dat deze zaak zo specifiek is, dat de rechtbank niet ziet hoe deze uitspraak (snel) zal kunnen leiden tot precedentwerking, voor welk aspect verweerder aandacht heeft gevraagd.
De rechtbank zal de namens eiser ingebrachte plannen tot uitgangspunt nemen, omdat de mentoren hebben aangegeven dat zij zelf voor de realisering van die plannen willen zorgdragen en daarmee al een aanvang hebben genomen. Deze plannen acht de rechtbank evenredig en niet onredelijk. Nu verweerder niet in staat is gebleken tijdig een passende oplossing te bieden en om verdere vertraging te voorkomen, is er geen plaats meer voor een andere invulling.
4.8.
De woonvoorziening in de plannen van eiser en de mentoren betreft een reeds gerealiseerde uitbouw van het tuinhuis van 32 m2 en de nog te realiseren aanbouw aan de woning met een omvang van 37,5 m2 (netto), waarvan de fundering al is aangebracht. Het doel van de uitbouw van het tuinhuis is dat de mentoren hier wonen en overnachten op dagen dat de buddy voor eiser aanwezig is. Het doel van de aanbouw aan de woning is het bieden van een woonplek aan de buddy en het realiseren van een gemeenschappelijke ruimte. De kosten van de inmiddels gerealiseerde uitbouw van het tuinhuis bedragen € 34.000,00. Verweerder heeft voor het gebruik van het tuinhuis als woonfunctie inmiddels een tijdelijke woonvergunning verleend. De opdracht voor de aanbouw aan de woning is inmiddels gegeven en de geraamde kosten daarvan bedragen € 85.000,00, exclusief het aanbrengen van de fundering. De fundering is al gereed en de kosten daarvan bedragen € 13.000,00.
4.9.
Omdat de mentoren inmiddels zelf de realisatie van de uit- en aanbouw ter hand hebben genomen en deels al hebben laten uitvoeren, terwijl het om een woonvoorziening op hun erf gaat, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder de kosten daarvan vergoedt aan eiser. De rechtbank bepaalt dat verweerder de volledige kosten van de al gerealiseerde uitbouw van het tuinhuis van € 34.000,00 en de kosten voor het aanbrengen van de fundering van de aanbouw van € 13.000,00 moet vergoeden. Daarnaast zal verweerder de geraamde kosten van de aanbouw van de woning van € 85.000,00 dienen te vergoeden, op het moment dat deze aanbouw is gerealiseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de toerekening van deze kosten aan verweerder rekening te houden met de omstandigheid dat ten gevolge van deze uitbouw van het tuinhuis en aanbouw aan de woning, de woning van de mentoren in waarde zal toenemen. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat de mentoren eiser al vanaf 1 juli 2020 onderdak en zorg hebben gegeven zonder daarvoor een passende vergoeding te ontvangen. De vergoeding voor opvang van een jeugdige in een gespecialiseerde woonvoorziening bedraagt – zo heeft de medewerker van [naam 4] ter zitting onweersproken verklaard – € 300,00 tot € 600,00 per dag.
Nu de mentoren vanaf 1 juli 2020 geen enkele vergoeding hebben ontvangen, kan niet worden gezegd dat de mentoren met de genoemde bedragen voor een passende woonvoorziening op hun erf onevenredig worden bevoordeeld of dat verweerder onevenredig veel dient bij te dragen voor de realisatie van een passende woonvoorziening voor eiser en een buddy.
4.10.
Wat eiser verder nog heeft aangevoerd of in beroep wenst, kan de rechtbank niet honoreren en valt buiten de reikwijdte van het beroep. De omvang van het beroep wordt bepaald door de gronden van het beroep, zij het dat deze moeten blijven binnen de grenzen van het besluit dat aan de bestuursrechter wordt voorgelegd.
Conclusie
4.11.
Het beroep is gegrond. Verweerder zal worden opgedragen om ter concretisering van de toegekende verlengde jeugdhulp met verblijf voor eiser de gemaakte kosten voor de uitbouw van het tuinhuis ad € 34.000,00 en de aanleg van de fundering voor de aanbouw van de woning ad € 13.000,00, te vergoeden en te betalen binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder de geraamde kosten voor het realiseren van de aanbouw aan de woning van ten hoogste € 85.000,00 binnen 30 dagen nadat deze aanbouw is gerealiseerd, aan eiser vergoedt.
4.12.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser het griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Procedure 21/3177

Inleiding
5.1.
Bij brief aan verweerder van 12 augustus 2020 doet eiser zijn beklag dat vanaf 2016 overleg heeft plaatsgevonden over een passende woon- en leefomgeving voor eiser. In overleg met de stichting ombudsman/kinderombudsman is gekozen om een datum vast te leggen waarop een en ander gerealiseerd moest worden: 1 juli 2020. Die datum is ruim van tevoren met verweerder gedeeld en deze datum was ten tijde van de brief van 12 augustus 2020 verstreken. Eiser is daarmee dakloos geworden. Zijn mentoren hebben hem onderdak geboden, maar eiser vindt dit een onaanvaardbare situatie. Eiser maakt in de brief van 12 augustus 2020 kenbaar dit te willen voorleggen aan de bestuursrechter.
5.2.
De mentoren van eiser sturen vervolgens op 2 september 2020 een e-mail aan verweerder met de mededeling dat het bezwaar geen betrekking heeft op onvrede over het uitblijven van het besluit over de PGB-aanvraag, maar op het besluit in het kader van de uitvoering van de Jeugdwet omdat eiser nog steeds valt onder de verlengde jeugdhulp en er een beschikking moet zijn voor specialistische jeugdhulp: verblijf en psychiatrische hulp. Ze wijzen er daarbij op dat er nog geen besluit is dat in die passende zorg voor eiser voorziet.
5.3.
Verweerder heeft in reactie hierop geantwoord dat de brief (de rechtbank begrijpt: van 12 augustus 2020) niet als bezwaarschrift wordt aangemerkt, omdat er geen besluit aan ten grondslag ligt. In zijn e-mail van 8 september 2020 betwist eiser dat er geen besluit aan ten grondslag ligt. Alleen is die beslissing eiser niet bekend en de inhoud ervan ook niet.
Zonder dat besluit kan verweerder geen pleegzorg of behandeling realiseren. En zeker wanneer er bezwaren zijn, dient een besluit te worden opgesteld.
5.4.
Vervolgens heeft verweerder op 9 maart 2021 een hoorzitting gehouden over het bezwaarschrift. Nadat eiser en verweerder over de ontvankelijkheid en de bedoeling van eiser en zijn gemachtigden over en weer per e-mail contact hebben gehad, schrijft eiser in de brief van 8 juni 2021 dat hij het bezwaarschrift direct in behandeling wil laten nemen door de bestuursrechter.
5.5.
Bij besluit van 22 juni 2021 heeft verweerder vervolgens het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, met als motivering dat aan het bezwaarschrift geen besluit ten grondslag ligt. Verweerder overweegt voorts dat een SPIC geen beslissing is, althans niet van verweerder. De SPIC wordt gebruikt om de hulpvraag te categoriseren en de duur en intensiteit van de jeugdhulp aan te geven en is bedoeld om afspraken te maken tussen verwijzers en hulpaanbieders.
Beoordeling rechtbank
6.1.
Volgens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
6.2.
Met de brief van 12 augustus 2020 heeft eiser uitdrukkelijk zijn beklag gedaan dat nog steeds niet was beslist op de aanvraag voor het realiseren van een passende woonvoorziening en dat hij daartegen in beroep wilde gaan bij de bestuursrechter. Hoewel uit de inhoud van deze brief voor verweerder al duidelijk had moeten zijn dat eiser in beroep wilde gaan tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, heeft eiser dat vervolgens nogmaals uitdrukkelijk te kennen gegeven in zijn e-mail van 8 juni 2021. Hieruit volgt dat, ondanks wellicht goede bedoelingen van verweerder bij de gekozen handelwijze, het de taak van verweerder was om met inachtneming van zijn doorzendplicht als bedoeld in artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Awb de brief van 12 augustus 2020 onverwijld door te sturen naar de rechtbank.
6.3.
Hieruit volgt dat verweerder niet bevoegd was te beslissen op deze brief als zijnde een bezwaarschrift en dat verweerder het bezwaar daarom ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het voorgaande klemt te meer nu eiser in zijn brief van 12 augustus 2020 met zoveel woorden vermeldt dat hij de kwestie wil voorleggen aan de bestuursrechter. De handelwijze van verweerder en het niet doorzenden heeft ertoe geleid dat eiser pas bijna een jaar later de vraag naar een passende woonvoorziening heeft kunnen voorleggen aan de bestuursrechter en al die tijd de woonvoorziening niet is gerealiseerd. Eiser kan in zoverre worden gevolgd in zijn stelling dat hem rechtsbescherming is onthouden.
Conclusie
6.4.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is gegrond. Het bestreden besluit 2 wordt daarom vernietigd.
6.5.
Omdat verweerder met het primaire besluit van 23 oktober 2020 (in combinatie met de e-mail van 7 januari 2021) alsnog een beslissing heeft genomen op de aanvraag en dit besluit is voorgelegd aan de bestuursrechter middels procedure 21/2591, heeft eiser nu geen belang meer bij een materiële beoordeling. Desalniettemin wenst de rechtbank te benadrukken dat het feit dat verweerder ook ten aanzien van deze beslissing onjuist heeft gehandeld ook het belang benadrukt om in procedure 21/2591 te komen tot een finale geschilbeslechting.
6.6.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser het griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor het opleggen van een dwangsom, zoals is verzocht door eiser, ziet de rechtbank op dit moment evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
ten aanzien van procedure 21/2591:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 april 2021 gegrond;
- vernietigt dit besluit;
- herroept het primaire besluit van 23 oktober 2020 ten aanzien van de categorie “onderdak” (verblijf);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat verweerder in het kader van het realiseren van een passende woonvoorziening voor eiser en een buddy aan eiser de kosten vergoedt van de bouw van de uitbouw van het tuinhuis ten bedrage van € 34.000,00 en de kosten van de fundering ten bedrage van € 13.000,00, te betalen binnen zes weken na de bekendmaking van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder na de realisatie van de aanbouw aan de woning de kosten daarvan vergoedt aan eiser op basis van een bij verweerder in te dienen factuur, tot een bedrag van ten hoogste € 85.000,00, te betalen binnen 30 dagen na ontvangst van de factuur;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
ten aanzien van procedure 21/3177:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juni 2021 gegrond;
- vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, voorzitter, en mr. M.P.E. Oomens en
mr. A.M.C. de Haan, leden, in aanwezigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2022.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede Voorzitter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.