ECLI:NL:RBNHO:2022:8171

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
9675520 \CV EXPL 22-719
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huurovereenkomst bedrijfsruimte na verstekvonnis waarbij ontbinding en ontruiming is uitgesproken

In deze zaak heeft DNR Energie B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die eerder een verstekvonnis tegen DNR had verkregen. Het verstekvonnis van 2 oktober 2019 had de huurovereenkomsten tussen partijen ontbonden, en DNR was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en schadevergoeding. DNR heeft de achterstand en boete betaald, maar vordert nu dat de huurovereenkomsten per 1 februari 2020 zijn geëindigd. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomsten met het verstekvonnis onherroepelijk zijn ontbonden en dat er geen grond is voor herleving van de overeenkomsten. De kantonrechter wijst de vordering van DNR af en verplicht de gedaagde om de eindafrekening van de energiekosten te verstrekken. De gedaagde heeft een tegenvordering ingesteld voor schadevergoeding, die deels wordt toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat DNR ook schadevergoeding verschuldigd is voor de maanden na de ontbinding van de huurovereenkomsten, maar wijst andere onderdelen van de tegenvordering af. Beide partijen worden veroordeeld tot het dragen van hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9675520 \ CV EXPL 22-719 CK
Uitspraakdatum: 21 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DNR Energie B.V.
gevestigd te Alkmaar
eiseres
verder te noemen: DNR
gemachtigde: mr. S.D. Kurz
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: S. Baldinger

1.Het procesverloop

1.1.
DNR heeft bij dagvaarding van 28 januari 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 24 augustus 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Voor DNR is [naam 1] verschenen, bijgestaan door mr. Kurz. [gedaagde] is vertegenwoordigd door [naam 2] , bijgestaan door S. Baldinger. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
DNR heeft van [gedaagde] gehuurd de bedrijfsruimten gelegen aan de Hamsterkoog 5 te Alkmaar, bekend als de units 1, 4, en 5b. De huurovereenkomsten (kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW) dateren van februari 2018, mei 2018 en maart 2019. Op de overeenkomsten zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte van toepassing.
2.2.
[gedaagde] heeft een vordering ingesteld tegen DNR. DNR is in die procedure niet verschenen, waarna zij bij verstekvonnis van 2 oktober 2019 is veroordeeld. Met dat vonnis van 2 oktober 2019 zijn de huurovereenkomsten ontbonden. DNR is veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur tot en met oktober 2019 en de contractuele boete van € 300,00 over de nog openstaande huur van oktober 2019. DNR is verder veroordeeld tot betaling van € 4.833,42 per maand vanaf 2 oktober 2019 tot het einde van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden en schadevergoeding bestaande uit (maximaal) drie maanden huur vanaf de maand van ontruiming en overige schade, nader op te maken bij staat.
2.3.
Dit vonnis is op 4 oktober 2019 aan DNR betekend.
2.4.
DNR heeft de achterstand en de boete over oktober 2019 betaald en voor de periode van november 2019 tot en met februari 2020 viermaal € 4.833,42 aan [gedaagde] voldaan. Het gehuurde is ontruimd en begin maart 2019 opgeleverd.

3.De vordering

3.1.
DNR vordert, naast nevenvorderingen, samengevat, dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de huurovereenkomsten per 1 februari 2020 zijn geëindigd. Ook vordert DNR dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis aan DNR een eindafrekening terzake de energiekosten te doen toekomen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en [gedaagde] veroordeelt om de uit de eindafrekening volgende vordering van DNR, vermeerderd met rente en kosten, aan DNR te voldoen.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat DNR, na het verstekvonnis en in verband met de op handen zijnde ontruiming, heeft voorgesteld de huurovereenkomsten per 1 februari 2020 te beëindigen, maar dat [gedaagde] , ondanks dat DNR aan de gestelde betalingsvoorwaarde had voldaan, daar niet adequaat op gereageerd heeft. De toezegging om na betaling het verdere verloop te concretiseren is [gedaagde] niet nagekomen. Het is, zo heeft DNR ter zitting gesteld, aan [gedaagde] te wijten dat de oplevering eerst in maart 2020 heeft kunnen plaatsvinden. DNR had vanaf december 2019 al een andere bedrijfslocatie en [gedaagde] had vanaf dat moment een andere huurder kunnen zoeken.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vorderingen van DNR. [gedaagde] voert aan – samengevat – dat het voorstel om de overeenkomsten per 1 februari 2020 te beëindigen door hem niet is aanvaard. Wel heeft [gedaagde] ingestemd met het uitstellen van de ontruiming. In dat verband heeft na de (eerste) betaling door DNR van € 20.000,00 in november 2019 een bespreking plaatsgevonden. Toen zijn de huurovereenkomsten ongewijzigd verlengd. Volgens [gedaagde] zijn partijen sindsdien juridisch gebonden aan de inhoud van de overeenkomsten alsof geen vonnis was gewezen.
4.2.
[gedaagde] stelt vast de eindafrekening servicekosten op 22 september 2020 aan DNR is verzonden en legt een stuk van die datum over.
4.3.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter DNR veroordeelt tot betaling van € 98.191,92. De tegenvordering is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van de huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd en de daarvan deel uitmakende voorwaarden. De vordering ziet, volgens het overzicht, op de huur c.q. schadevergoeding over de maanden maart, april en mei 2020, de overeengekomen boetes vanaf de huurtermijnen van november 2019 tot en met mei 2020 en de schade vanwege de voortijdige beëindiging van de overeenkomst, bestaande uit de huur totdat de units opnieuw zijn verhuurd, de kosten van de slotenmaker en makelaarskosten. Ook zijn kosten van beslag onder de bank en betekeningskosten van het beslag in het overzicht opgenomen.
4.4.
DNR betwist de tegenvordering.
4.5.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna ingaan, voor zover voor de beoordeling van de vorderingen van belang.

5.De beoordeling

de vordering
Het vonnis van 2 oktober 2019 heeft gezag van gewijsde gekregen
5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat het verstekvonnis van 2 oktober 2019 tussen partijen gezag van gewijsde heeft gekregen. Het vonnis is immers aan DNR betekend en er is geen rechtsmiddel tegen aangewend. Dit is van belang omdat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben.
Geen verklaring voor recht dat de huurovereenkomsten per 1 februari 2020 zijn geëindigd.
5.2.
In het vonnis van 2 oktober 2019 zijn de huurovereenkomsten tussen partijen ontbonden. Na betekening van het vonnis en in het zicht van een ontruiming heeft DNR contact gehad met [gedaagde] en de deurwaarder. [gedaagde] heeft vervolgens gewacht met het effectueren van de ontruiming. DNR kon nog enige tijd in de bedrijfsruimte blijven mits de achterstand was voldaan en de gebruiksvergoedingen voldaan zouden worden. Daarbij zou [gedaagde] niet onwelwillend staan tegenover een einddatum van 1 februari 2020.
5.3.
De huurovereenkomsten tussen partijen zijn met het vonnis van 2 oktober 2019 onherroepelijk ontbonden. De ontbinding is een vaststaand feit en de contracten kunnen niet “herleven”. Dat partijen afspraken hebben gemaakt en dat [gedaagde] als verhuurder voorwaarden heeft gesteld aan de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis, staat hen vrij, maar brengt niet met zich dat de huurovereenkomsten herleven. Evenmin kan worden aangenomen dat tussen partijen nieuwe huurovereenkomsten tot stand zijn gekomen. De enkele betaling van maandelijkse bedragen door DNR voor het gebruik van het gehuurde is onvoldoende om daaruit (wilsovereenstemming over) het ontstaan van een nieuwe huurovereenkomst af te leiden. In het vonnis van 2 oktober 2019 is immers al bepaald dat DNR die vergoeding verschuldigd is.
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat van een beëindiging van de overeenkomsten per 1 februari 2020 geen sprake is. De door DNR gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
[gedaagde] moet nadere gegevens betreffende de afrekening van de energie- en servicekosten verstrekken.
5.5.
Bij de mondelinge behandeling heeft DNR de ontvangst van de eindafrekening op 22 september 2020 erkend. DNR heeft toegelicht dat deze afrekening niet voldoet omdat de onderliggende stukken betreffende het energieverbruik, de betaalde servicekosten en de toedeling aan de huurders daarbij niet is verstrekt. Dat is door [gedaagde] niet weersproken. [gedaagde] erkent dat hij op grond van de overeenkomsten en de voorwaarden die gegevens dient te verstrekken en stelt dat hij dat normaliter ook doet. [gedaagde] stelt over deze gegevens te beschikken en deze op eerste verzoek aan DNR kan zenden. Gelet daarop zal de kantonrechter de vordering van DNR toewijzen in die zin dat [gedaagde] de hier bedoelde stukken moet verstrekken. Gezien de toezegging van [gedaagde] ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan het bevel om die gegevens te verstrekken dwangsommen te verbinden.
Eindafrekening
5.6.
De vordering van DNR om [gedaagde] te veroordelen een uit de eindafrekening volgende vordering aan DNR te betalen wijst de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd af. Uit de op 22 september 2020 aan DNR gezonden afrekening volgt dat DNR een bedrag van € 447,96 toekomt. DNR is op die afrekening niet ingegaan en haar veronderstelling in de dagvaarding dat zij nog een bedrag van circa € 10.000,00 aan servicekosten terug moet ontvangen is door [gedaagde] ter zitting gemotiveerd weersproken. Voor toekenning van buitengerechtelijke incassokosten is, ook omdat niet blijkt dat DNR op de afrekening heeft gereageerd of eerder aanspraak heeft gemaakt op toezending van nadere stukken of terugbetaling van servicekosten, geen grond.
Partijen dragen ieder de eigen proceskosten
5.7.
De vordering van DNR is voor een belangrijk deel afgewezen en partijen zijn over en weer op punten in het ongelijk gesteld. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
de tegenvordering
Het vonnis van 2 oktober 2019 heeft gezag van gewijsde
5.8.
Voor de tegenvordering geldt onverkort wat hiervoor na 5.1., 5.2. en 5.3. is overwogen ten aanzien van het vonnis van 2 oktober 2019. De beslissingen en overwegingen van de kantonrechter in dat vonnis staan vast. Dat [gedaagde] heeft ingestemd met een opschorting van de ontruiming maakt dat niet anders.
5.9.
In het vonnis van 2 oktober 2019 is door de kantonrechter ook vastgesteld wat DNR na de ontbinding en tot de daadwerkelijke ontruiming verschuldigd is en tot welke vergoeding van welke schade zij vervolgens gehouden is. Samengevat betekent dat zij tot de ontruiming voor het gebruik van het gehuurde een bedrag per maand gelijk aan de huur moet voldoen en daarna nog als schadevergoeding drie maanden huur, tenzij het gehuurde eerder wordt verhuurd, en overige daadwerkelijk geleden schade, nader op te maken bij staat.
5.10.
DNR bepleit een beëindiging van haar verplichtingen per 1 februari 2020, maar heeft het gehuurde tot maart gebruikt, althans tot eind februari heeft zij daarin werkzaamheden in verband met de oplevering verricht. Dat blijkt onder meer uit het e-mailbericht van 25 februari 2020 (productie 10 van [gedaagde] ). De oplevering en het inleveren van de sleutels heeft daarna plaatsgevonden. Aan de stelling van DNR dat het aan [gedaagde] te wijten is dat de oplevering niet voor 1 februari 2020 heeft kunnen plaatsvinden en [gedaagde] eerder een andere huurder had kunnen zoeken, gaat de kantonrechter voorbij. Deze stelling is voor het eerst ter zitting aan de orde gesteld en is tegenover de ontkenning van [gedaagde] niet onderbouwd. De door [gedaagde] in het geding gebrachte emailcorrespondentie biedt ook geen steun aan deze stellingen van DNR. Door DNR is tot slot niet betwist dat de units 5 en 1 per 1 juni 2020 respectievelijk 15 juni 2020 aan een nieuwe huurder zijn verhuurd, en unit 4 per 1 augustus 2020.
DNR is gebruiksvergoeding en schadevergoeding verschuldigd
5.11.
[gedaagde] maakt volgens zijn overzicht onder meer aanspraak op de gebruiksvergoeding (gelijk aan het huurbedrag) voor het gehuurde tot en met februari 2020 en als schadevergoeding voor drie maanden een bedrag gelijk aan de huur over de maanden maart, april en mei 2020. De verplichting van DNR om deze verbruiksvergoeding en schadevergoeding te betalen vloeit voort uit het vonnis van 2 oktober 2019. [gedaagde] beschikt met dat vonnis reeds over een executoriale titel om deze bedragen te incasseren. Niet valt in te zien dat het vonnis van 2 oktober 2019 niet meer geëxecuteerd zou kunnen worden. Voor toewijzing van dit deel van de vordering is dus geen grond, omdat DNR dit reeds op grond van het vonnis van 2 oktober 2019 verschuldigd is.
Voor betaling van een contractuele boeterente is geen grond
5.12.
Een belangrijk deel van vordering van [gedaagde] ziet op de contractuele boete van na de ontbinding vervallen termijnen. Zoals in het vonnis van 2 oktober 2019 reeds is overwogen is er na de ontbinding van de overeenkomsten geen (contractuele) grondslag meer voor die boete. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Schadestaat
5.13.
DNR is met het vonnis 2 oktober 2019 ook veroordeeld tot vergoeding van de daadwerkelijk geleden schade op te maken bij staat. Daarop ziet de vordering van [gedaagde] voor zover ze ziet op de vergoeding van de huur over de maanden juni en juli 2020 voor unit 4, de kosten gemaakt door de slotenmaker, reclamekosten en de makelaarskosten.
5.14.
De kantonrechter zal de gevorderde huurvergoeding (2x € 1.203,95), de facturen van de slotenmaker (totaal € 381,02), de reclamekosten (€ 1.004,30) en de opstartkosten van de makelaar (3x € 181,50) als door DNR onvoldoende bestreden toewijzen. In totaal is een bedrag aan schade van € 4.337,72 toewijsbaar.
5.15.
De gevorderde kosten van Bregman Makelaardij voor een energielabel en courtage in verband met de nieuwe huurovereenkomsten worden afgewezen. Zonder nadere toelichting kan niet gevolgd worden dat die kosten in rechtstreeks verband staan met de beëindiging van de huur door DNR. Daarbij weegt nog dat het gegeven dat een contract met een andere huurder moet worden afgesloten omdat de overeenkomsten met DNR eerder dan was overeengekomen zijn geëindigd, als bedrijfsrisico voor rekening van [gedaagde] komt.
Geen beslissing over de borg en de afrekening servicekosten
5.16.
Uit de berekening van [gedaagde] volgt dat de borg nog aan DNR moet worden terugbetaald. In hoeverre dat geldt voor het bedrag van € 447,96 aan servicekosten is de kantonrechter niet duidelijk. Nu geen betaling van die bedragen is gevorderd neemt de kantonrechter hierover geen beslissing. Partijen dienen dit zelf bij de afrekening te betrekken.
Geen vergoeding van beslag- en betekeningskosten
5.17.
[gedaagde] betrekt in zijn overzicht ook kosten voor beslag en de betekening daarvan. De vordering ter zake van het beslag wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen, omdat [gedaagde] heeft verzuimd de beslagstukken in het geding te brengen.
Geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
[gedaagde] vordert een contractuele vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu er na de ontbinding van de overeenkomsten geen contractuele basis is voor deze vordering, kan van toewijzing van contractuele incassokosten geen sprake zijn. Ook dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Partijen dragen ieder de eigen proceskosten
5.19.
De kantonrechter is van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, ondanks dat een deel van de vordering van [gedaagde] wordt toegewezen. [gedaagde] heeft namelijk een (tegen)vordering ingediend terwijl hij al over een te executeren titel beschikte. Daarbij heeft hij ook boeterente gevorderd waarover in het vonnis van 2 oktober 2019 al is geoordeeld dat daarvoor geen grond was.
De beslissing
De kantonrechter:
de vordering
5.20.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na dit vonnis aan DNR de aan de eindafrekening voorliggende stukken betreffende het energieverbruik, de betaalde servicekosten en de toedeling aan de huurders aan DNR te verstrekken;
5.21.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.22.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
5.23.
veroordeelt DNR tot betaling aan [gedaagde] van € 4.337,72;
5.24.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.25.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.26.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter