ECLI:NL:RBNHO:2022:8155

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
15/042587-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging doodslag met verwerping beroep op noodweer en noodweerexces

Op 13 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 februari 2022 in Den Helder met een mes meermalen in het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gestoken, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de verdachte niet in redelijke verhouding heeft gehandeld ten opzichte van de aanranding door het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot een bewezenverklaring van de poging doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Tevens is het mes dat gebruikt is bij de daad verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/042587-22 (P)
Uitspraakdatum: 13 september 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.W. Hoogland, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Den Helder, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het bovenlichaam en/of in het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Den Helder, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het bovenlichaam en/of in het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] door meerdere malen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] te steken. De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het steken in het hoofd van [slachtoffer].
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit, omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman naar voren gebracht dat dit met uitzondering van het steken in het hoofd van [slachtoffer] bewezen kan worden verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken duidelijk is geworden dat de verdachte niet de intentie heeft gehad om aangever te doden. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vraag die voorligt is of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer].
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 19 februari 2022 omstreeks 22:59 uur heeft de verdachte met een keukenmes van 25 centimeter meermalen in het bovenlichaam van [slachtoffer] gestoken. Uit de letselrapportage van forensisch arts [naam 1] volgt dat [slachtoffer] hierdoor twaalf steekwonden in zijn borst, buik en rug heeft opgelopen. Algemene ervaringsregels leren dat de romp een kwetsbaar deel van het lichaam is, omdat zich daarin vitale organen bevinden, waar op vrij eenvoudige wijze dodelijk letsel kan worden toegebracht. Anders dan de raadsman heeft bepleit, heeft de verdachte aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] mogelijk dodelijk zou worden getroffen. Dat het toegebrachte letsel relatief gering is, doet hieraan niet af. Bij de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet is immers niet de kans op overlijden door het letsel maar de kans dat het slachtoffer als gevolg van de handelwijze van de verdachte komt te overlijden bepalend.
Nu de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer kan naar het oordeel van de rechtbank de aan de verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 februari 2022 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1
Beroep op noodweerDe raadsman heeft – subsidiair – gesteld dat de verdachte ten aanzien van het (primair) ten laste gelegde feit ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging op grond van noodweer. De raadsman heeft daartoe bepleit dat de verdachte zich tegen de wederrechtelijke aanranding door de aangever [slachtoffer] heeft mogen verdedigen en dat het verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte en dat daarom voor de verdachte geen noodzaak bestond zichzelf te verdedigen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
‘Beoordelingskader’
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Verder moet de gedraging geboden zijn door de noodzakelijke verdediging, waarmee zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking worden gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
‘Feitelijke toedracht’
De rechtbank stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Zowel de verdachte als de aangever [slachtoffer] hebben verklaard dat op de avond van 19 februari 2022 een conflict tussen hen beiden is ontstaan in de kamer van de verdachte. Dit conflict heeft zich vervolgens voortgezet buiten de zogenaamde woonunit bij het asielzoekerscentrum (AZC) in Den Helder. Buiten zijn de verdachte en [slachtoffer] met elkaar in gevecht geraakt en vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer] 12 keer gestoken op romp en rug met een mes. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, op het moment dat hij en [slachtoffer] naar buiten gingen, een keukenmes heeft meegenomen. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij in de woonunit, nog voordat hij naar buiten ging, een mes dat [slachtoffer] bij zich had, van hem heeft weggenomen en dat dit mes daar is achtergebleven.
In het proces-verbaal van beschrijving beelden AZC van 21 februari 2022 staat beschreven dat de verdachte het slachtoffer bij zijn schouder vast heeft en dat het slachtoffer op enig moment de verdachte van zich af duwt. De twee personen hebben blijkbaar ruzie en raken in in gevecht. Verbalisant [naam 2] ziet op de beelden dat [slachtoffer] tijdens dit gevecht slaande bewegingen maakt en relateert dat daarbij opvalt dat met name [slachtoffer] slaande bewegingen maakt en dat de verdachte zich hiertegen met name verdedigd. Verbalisant [naam 2] ziet vervolgens dat de verdachte enkele seconden later ook slaande bewegingen maakt en daarbij het bovenlichaam van [slachtoffer] raakt.
De verdachte heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat dit het moment is geweest dat hij [slachtoffer] met het mes heeft gestoken.
De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat gelet op deze toedracht de verdachte zich mocht verdedigen tegen de als wederrechtelijke aanranding aan te merken handelingen van [slachtoffer] en dat daarmee de noodzaak tot die verdediging ook kan worden aangenomen.
‘Proportionaliteitsbeginsel’
De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Vaststaat dat de verdachte meermalen een mes heeft gehanteerd om zich te verdedigen tegen de slagen van [slachtoffer].. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding staat met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte (het steken met een mes) – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De rechtbank betrekt daarbij dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij kort daarvoor het mes dat [slachtoffer] bij zich zou hebben gehad, van hem had afgenomen. Dat de verdachte- volgens eigen zeggen en eerst ter zitting - nooit kan weten of iemand nog een mes bij zich draagt maakt niet dat het meermalen steken met een mes ter afweer van de slagen van [slachtoffer] proportioneel was. Met de keuze voor dat verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, is de verdachte naar het oordeel van de rechtbank buiten de grenzen van een noodzakelijke verdediging getreden.
In het licht van het vorenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Er is (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
4.3.5
Kwalificatie van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
primair
Poging tot doodslag.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Beroep op noodweerexces
De raadsman heeft zich, meer subsidiair, op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien aangenomen, is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging van de verdachte, die is veroorzaakt door de aanranding. De verdachte handelde uit pure angst en vreesde voor zijn leven.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Zij overweegt daartoe dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft gestoken, omdat hij de situatie wilde ontvluchten.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aannemelijk is geworden dat de verdachte als onmiddellijk gevolg van een door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was.
Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat als onmiddellijk gevolg van de slaande bewegingen van het slachtoffer een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte is ontstaan, zoals de verdediging heeft aangevoerd. De verdachte heeft op zitting verscheidene malen verklaard dat hij boos was op het slachtoffer, die hem vernederd zou hebben, en dat hij uit boosheid heeft gestoken. Een dergelijke – min of meer bewuste – reactie is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een hevige gemoedsbeweging waarbij de verdachte zodanig ontregeld is geraakt dat hij niet meer wist wat hij deed, en daarmee zijn disproportionele reactie zou kunnen rechtvaardigen.
In het licht van het voorgaande wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Er is (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van het in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK Mes, heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van dit voorwerp gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank het beroep op noodweer(exces) verwerpt – verzocht in de strafoplegging rekening te houden met initiërende rol van het slachtoffer in het conflict. Daarom is verzocht een gevangenisstraf gelijk aan de duur die de verdachte tot de uitspraakdatum in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 3 jaren op te leggen.
Ten aanzien van het in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit voorwerp verbeurd kan worden verklaard.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 19 februari 2022 opzettelijk gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes meermalen in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken. Dat het lichamelijk letsel beperkt is gebleven, is niet aan de verdachte te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, nu de verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] fataal zou treffen. Doordat het feit plaatsvond bij woonunits op het asielzoekerscentrum in Den Helder zijn meerdere personen geconfronteerd met het geweld en heeft de verdachte ook bij derden gevoelens van onveiligheid teweeggebracht. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit kan alleen een langdurige gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank houdt in het nadeel van de verdachte rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gevolgen voor het slachtoffer. Alles afwegende is de rechtbank – met de officier van justitie - van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK Mes, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het primair bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat de aan de verdachte toebehoort, is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder
3.4weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primaire bewezen verklaarde feit het hierboven onder
4.vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Mes
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Allegro, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 september 2022.