ECLI:NL:RBNHO:2022:8154

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
15.069033.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld aan verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van een buschauffeur

Op 10 maart 2020 vond een ernstig verkeersongeval plaats te Berkhout, waarbij een lijnbus, bestuurd door de verdachte, in botsing kwam met een fietser. De verdachte, die met een snelheid van 47 kilometer per uur reed, probeerde een groep fietsers in te halen zonder zijn snelheid aan te passen aan de situatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld. De fietser, een 12-jarig meisje, raakte ernstig gewond en moest gereanimeerd worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de verkeerssituatie verkeerd had ingeschat en onvoldoende voorzichtigheid had betracht, vooral gezien de krappe ruimte op de weg en het feit dat hij geen signaal had gegeven voor zijn inhaalmanoeuvre. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 100 uren op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De uitspraak vond plaats op 13 september 2022, na een openbare terechtzitting op 30 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.069033.20 (P)
Uitspraakdatum: 13 september 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autobus, merk VDL, voorzien van kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Westeinde
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door –terwijl er voor inhalen te weinig ruimte was- zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met onverminderde snelheid, althans zonder zijn snelheid aan te passen aan de situatie ter plaatse, een groep fietsers in te halen en daarbij in botsing of aanrijding te komen met een van die fietsers waardoor aan die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten inwendig bloedverlies en/of een of meerdere botbreuken en/of een hersenkneuzing en/of een gescheurde middenrif en/of een klaplong en/of een gescheurde milt, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als bestuurder van een voertuig (autobus, merk VDL, voorzien van kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, Westeinde, –terwijl er voor inhalen te weinig ruimte was- met onverminderde snelheid, althans zonder zijn snelheid aan te passen aan de situatie ter plaatse, een groep fietsers heeft ingehaald en daarbij in opgebotst en/of is aangereden tegen een van die fietsers, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Er is slechts sprake geweest van een inschattingsfout. Uit het proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval van de afdeling Verkeersongevallenanalyse (VOA) kan niet de conclusie worden verbonden dat er geen ruimte was om de groep fietsers in te halen.
Volgens de raadsman kan de raadsman slechts tot een bewezenverklaring komen van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 10 maart 2020 vond een ernstig ongeval plaats aan het Westeinde te Berkhout tussen een fietser en een lijnbus. De rijbaan van het Westeinde bestaat ter plaatse van het ongeval uit één rijbaan, bestemd voor verkeer uit beide richtingen. Op deze rijbaan zijn door middel van onderbroken witte belijningsstrepen zogenaamde fietssuggestiestroken aangebracht, welke waren voorzien van rood asfalt. Ter plaatse van het ongeval had de rijbaan van het Westeinde een breedte van ongeveer 5.10 meter. Het wegdek was door eerdere regenval vochtig/nat. Ter plaatse geldt een maximum snelheid van 50 kilometer per uur. Op het moment van de botsing reed de verdachte volgens berekening 47 kilometer per uur.
De verdachte reed die ochtend omstreeks 07:45 uur als bestuurder van een lijnbus van [naam 1] op Westeinde in de richting van de Kerkebuurt te Berkhout. Ter hoogte van perceel [adres 2] haalde de verdachte drie naast elkaar rijdende fietsers in. Hij minderde daarbij geen snelheid. Bij deze inhaalmanoeuvre werd de buitenste fietsster, het slachtoffer [slachtoffer], geraakt door de beugel van de rechter buitenspiegel van de bus.
Deze beugel met buitenspiegels klapte door de botsing naar binnen.
Door de botsing kwam het slachtoffer ten val op het wegdek en werd zij overreden door het rechter achterwiel van de lijnbus. Het slachtoffer raakte ten gevolge van de aanrijding zeer ernstig gewond en moest gereanimeerd worden. In het ziekenhuis is geconstateerd dat zij ernstig (inwendig) letsel had, te weten meerdere botbreuken aan zowel de schedel, arm, bekken en ribben, en daarnaast een hersenkneuzing, een gescheurd middenrif en milt en een klaplong heeft opgelopen. Het slachtoffer is nog steeds herstellende.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de verdachte schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Algemeen kader
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder van een motorrijtuig in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In deze zaak
Vaststaat dat de verdachte als bestuurder van een lijnbus bij een inhaalmanoeuvre in botsing is gekomen met een fietser, waarbij de fietser ernstig letsel heeft opgelopen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij vlak vóór de botsing eerder op die weg fietsers en auto’s had ingehaald. Hij weet dat de autobus zonder uitgeklapte spiegels 2.50 meter breed is en dat de ruimte op die weg om een groep fietsers in te halen, krap is. Voordat hij is gaan inhalen, heeft hij gekeken naar het tegemoetkomende verkeer en in hoeverre er ruimte was om in te halen en heeft daarbij naar eigen zeggen een inschattingsfout gemaakt. De fietsers reden in een groep en uit de beweging binnen de groep kreeg hij de indruk dat de fietsers wisten dat de bus eraan kwam en dat er ruimte voor hem werd gemaakt. Bij de inhaalmanoeuvre raakte hij met de buitenspiegel de fietser, waardoor de buitenspiegel naar binnen klapte en hij het zicht verloor. Hij heeft niet geclaxonneerd om de groep met fietsers te waarschuwen.
Hoewel de verdachte spreekt over een inschattingsfout, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de verkeerssituatie op dat moment volledig verkeerd heeft beoordeeld. De verdachte als bestuurder van een grote lijnbus wist dat verkeerssituatie op die weg krap is om medeweggebruikers in te halen, zeker wanneer het gaat om het inhalen van een groep van schoolgaande kinderen, waarvan het fietsgedrag onvoorspelbaar is. Op het moment van inhalen werd in de groep met meer dan 2 personen naast elkaar gefietst. Desondanks heeft de verdachte het besluit genomen de groep in te halen zonder zijn snelheid aan de situatie aan te passen. Bovendien heeft hij geen signaal afgegeven voor zijn aanwezigheid en zijn voornemen om de groep te passeren.
In tegenstelling tot het standpunt van de raadsman was naar het oordeel van de rechtbank op het moment van inhalen, gelet op de breedte van de autobus, de totale breedte van het wegdek en de ruimte die een drietal naast elkaar fietsende personen in beslag neemt, onvoldoende ruimte aanwezig om de groep op een veilige en verantwoorde wijze in te halen en was een botsing met de fietser onvermijdelijk. De rechtbank merkt hierbij op dat de resterende ruimte zelfs nog beperkter moet zijn geweest door de uitgeklapte buitenspiegels, nu die niet in de breedtemeting van de autobus zijn meegenomen.
Juist bij het inhalen van groepen fietsers moet een bestuurder van een bus extra alertheid en voorzichtigheid betrachten, hetgeen de verdachte, ondanks zijn ruime ervaring als beroepschauffeur, heeft nagelaten.
Niet valt in te zien waarom de verdachte nabij de volgende bushalte de groep besloot in te halen, terwijl hij naar eigen zeggen niet onder tijdsdruk stond.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW. Zij merkt het rijgedrag van de verdachte daarbij aan als aanmerkelijk onvoorzichtig. Daarmee is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 3.4 weergegeven.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 maart 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autobus, merk VDL, voorzien van kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Westeinde zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door –terwijl er voor inhalen te weinig ruimte was- aanmerkelijk onvoorzichtig, met onverminderde snelheid een groep fietsers in te halen en daarbij in botsing te komen met een van die fietsers waardoor aan die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten inwendig bloedverlies en meerdere botbreuken en een hersenkneuzing en een gescheurde middenrif en een klaplong en een gescheurde milt, dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het uitvoeren van een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet of niet naar behoren uitvoeren van die taakstraf te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie de ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de periode dat het rijbewijs reeds ingehouden is geweest.
Bij de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven aan de verdachte een korte werkstraf op te leggen, gelet op de duur van de overschrijding van de redelijke termijn. Het rijbewijs van de verdachte is reeds voor de duur van zes maanden ingevorderd geweest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een autobus een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer ernstig en mogelijk onherstelbaar letsel heeft opgelopen. Dit is voor alle betrokkenen een ingrijpende gebeurtenis. Niet alleen voor het slachtoffer, dat op dat moment 12 jaar oud was, maar ook voor de familie van het slachtoffer, die weken in onzekerheid hebben geleefd over haar medische situatie.
Uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt welke impact het verkeersongeval op het slachtoffer en haar familie heeft gehad en nog altijd heeft. Het slachtoffer is na ruim twee jaren nog steeds aan het revalideren.
De verdachte heeft ter zitting blijk gegeven het ongeval zeer te betreuren en is zeer geraakt door het gebeuren dat ook bij hem diepe sporen heeft nagelaten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake strafbare feiten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 mei 2022 van
[naam 2] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het ongeval tot op heden in emotioneel opzicht zijn weerslag heeft op verdachte. Verdachte heeft een zinvolle dagbesteding, stabiel inkomen uit pensioen en een pro-sociaal netwerk. Hij heeft geen hulpvraag en een reclasseringsaanbod is niet geïndiceerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid conform de eis van de officier van justitie moet worden opgelegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn geëindigd als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden. Die termijn bedraagt in beginsel twee jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is die termijn aangevangen op 10 maart 2020 het verhoor van de verdachte. Door het verrichten van deze handeling kon de verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van een verdenking van een verkeersdelict door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld.
Op 13 september 2022 doet de rechtbank uitspraak in deze zaak. De termijn is daarom met ruim zes maanden overschreden. Bij het bepalen van de omvang van de taakstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met die overschrijding. Waar de rechtbank zonder overschrijding een taakstraf zou hebben opgelegd van 120 uren, zal zij nu een taakstraf opleggen van 100 uren.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van zes maanden, met aftrek van de periode dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingehouden is geweest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht
artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) MAANDEN, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M..E. Allegro en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 september 2022.