ECLI:NL:RBNHO:2022:8132

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
15/217921-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel met betrekking tot toegang tot het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van mensensmokkel. De verdachte was betrokken bij het helpen van twee Syrische personen, [naam 1] en [naam 2], bij hun poging om wederrechtelijk toegang te verkrijgen tot het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 16 oktober 2017 tot en met 30 oktober 2017, samen met anderen, de betrokkenen heeft geholpen door hen te begeleiden naar Schiphol en hen te voorzien van vliegtickets. De verdachte was zich bewust van de illegale status van de reis en de vervalste paspoorten die door de betrokkenen werden gebruikt. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig beoordeeld, gezien de bewijsmiddelen die zijn gepresenteerd, waaronder spraakberichten die de betrokkenheid van de verdachte bevestigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en heeft geen taakstraf opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/217921-17 (P)
Uitspraakdatum: 28 juli 2022
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte, mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of een meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 16 oktober 2017 tot en met 30 oktober 2017 te Schiphol en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of (elders in) Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer ander(en), te weten [naam 1] en/of [naam 2] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem/haar/hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- contact gehad/gezocht met voornoemde personen en/of
- voornoemde personen van een tijdelijk onderkomen (hotelovernachtingen) voorzien en/of
- voornoemde personen naar Schiphol gebracht/begeleid en/of
- voor voornoemde personen tickets (met bestemming Londen) geboekt en/of geregeld en/of betaald en/of
- voornoemde personen op de luchthaven Schiphol begeleid en/of
- aan voornoemde personen instructies en/of aanwijzingen gegeven
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de doorreis van de in de tenlastelegging genoemde personen, terwijl hij wist dat deze doorreis wederrechtelijk was.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting een schriftelijke verklaring van de verdachte voorgedragen, waarin de verdachte de rechtbank verzoekt hem vrij te spreken van het aan hem tenlastegelegde. Hij zou de betreffende personen niet behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland. Evenmin zou hij hebben geweten of vermoed dat zij met vervalste paspoorten reisden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
De verdachte heeft verklaard dat ene [naam 3] , een (goede) vriend van de verdachte en de oom van [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ), hem heeft gevraagd om op zijn kosten, samen met [naam 1] en [naam 2] van Amsterdam naar Londen te reizen. De verdachte was op dat moment in Amsterdam, waar hij, eveneens op kosten van [naam 3] , vanuit Moskou op 16 oktober 2017 was aangekomen en tot 2 november 2017 zou blijven.
Op 25 oktober 2017 heeft in het Hotel Casa in Amsterdam een ontmoeting van ruim een uur plaatsgevonden tussen de verdachte, zijn medereizigers [naam 1] en [naam 2] en onder meer twee van hun neven, te weten [naam 4] (hierna: [naam 4] ) en diens tweelingbroer. [naam 4] is tevens familie van [naam 3] . De verdachte bespreekt tijdens die ontmoeting met [naam 1] en [naam 2] wanneer zij gezamenlijk zullen reizen naar – zo begrijpt de rechtbank – het Verenigd Koninkrijk en wanneer en op welke wijze de benodigde vliegtickets worden geboekt. Uit verklaringen van de verdachte en [naam 2] is af te leiden dat de verdachte op dat moment wist dat [naam 1] en [naam 2] – Costa Ricaanse paspoorten wilden gebruiken voor hun reis naar het Verenigd Koninkrijk, terwijl zij afkomstig waren uit Syrië. De onderzochte (spraak)berichten uit de telefoon van [naam 2] maken duidelijk dat [naam 1] en [naam 2] de intentie hadden zichzelf in Londen aan te geven bij de politie (om asiel aan te vragen), nadat ze hun paspoorten aan de meereizende vriend van [naam 3] zouden hebben gegeven. Met deze vriend wordt volgens [naam 2] de verdachte bedoeld.
Op 27 oktober 2017, twee dagen na de ontmoeting in Amsterdam, heeft [naam 4] – in opdracht van zijn oom [naam 3] – drie tickets gekocht voor de vlucht van Amsterdam naar Londen. De tickets zijn op naam gesteld van de verdachte en bij de boeking is zijn verblijfadres vermeld. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de boeking voor de verdachte, [naam 1] en [naam 2] als groep is gedaan en dat de groep gezamenlijk – met opeenvolgende stoelnummers – naar Londen zou afreizen.
Op 30 oktober 2017 zijn [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] vanuit hun gezamenlijke verblijfplaats in Rotterdam naar Schiphol gereisd. Op de luchthaven hebben zij de verdachte wederom ontmoet. Onder begeleiding van de verdachte en [naam 4] is het groepje naar de incheckbalie gegaan, waarbij de verdachte voorop heeft gelopen en [naam 1] en [naam 2] heeft geïnstrueerd hem te volgen. Bij de scanpoortjes is afscheid genomen van [naam 4] . Bij de Koninklijke marechaussee zijn vervolgens de paspoorten gecontroleerd, waarna de verdachte, [naam 1] en [naam 2] zijn aangehouden.
De rechtbank overweegt – gelet op het bovenstaande – als volgt.
De verdachte heeft in zijn verhoren – samengevat – verklaard dat hij op 16 oktober 2017 vanuit Moskou naar Nederland is gevlogen omdat zijn vriend [naam 3] hem deze reis had aangeboden en hij toch in Nederland zijn rijbewijs moest verlengen. Nadat hij was aangekomen in Nederland kreeg hij het verzoek van [naam 3] om met [naam 1] en [naam 2] naar Londen af te reizen. Volgens de verdachte had hij weliswaar zijn twijfels over dit verzoek, maar wist hij niet van de illegale (door)reis en vervalste paspoorten. De rechtbank acht die verklaring, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, en met name de inhoud van de spraakberichten op de telefoon van [naam 2] , niet geloofwaardig.
De rechtbank concludeert dat de verdachte onderdeel was van een groep personen die behulpzaam is geweest bij het verschaffen van wederrechtelijke toegang van [naam 1] en [naam 2] tot het Verenigd Koninkrijk. Er was een gemeenschappelijk plan waaraan de verdachte, onder regie van [naam 3] en met medewerking van [naam 4] , een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De verdachte was op 16 oktober 2017 vanuit Moskou naar Amsterdam gevlogen, op een door [naam 4] , in opdracht van [naam 3] geboekt ticket. Voorafgaand aan de vlucht naar Londen heeft de verdachte een ontmoeting gehad met onder meer [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] waarbij over de reis is gesproken, heeft hij op de dag van de vlucht [naam 1] en [naam 2] samen met [naam 4] op Schiphol begeleid en zijn medereizigers geïnstrueerd en was het de bedoeling dat de verdachte de vervalste paspoorten van [naam 1] en [naam 2] op enig moment gedurende de reis in ontvangst zou nemen. Dat de verdachte niet onwetend en ongewild onderdeel was van het plan maar daarbij actief betrokken was blijkt in het bijzonder uit de door [naam 2] aan [naam 3] verzonden spraakberichten van 28 oktober 2017 om 13:34 en om 13:46 uur. Om 13:34 vraagt [naam 2] aan [naam 3] om aan diens vriend, dus de verdachte, te vragen waar ze, eenmaal op het vliegveld in Londen, precies naar toe moeten gaan om zich bij de politie te melden. Om 13:46 vraagt [naam 2] [naam 3] om aan de verdachte te vragen wanneer ze hem het paspoort moeten geven.
Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte moet hebben geweten dat de door [naam 1] en [naam 2] gebruikte paspoorten vervalst waren en dat de toegang tot het Verenigd Koninkrijk voor hen wederrechtelijk was.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt voorts dat de verdachte contact had met zowel [naam 3] als [naam 4] in verband met die reis naar het Verenigd Koninkrijk. Zo heeft [naam 3] hem verzocht [naam 1] en [naam 2] voor die reis eerst te ontmoeten en heeft hij contact gehad met [naam 4] over de vliegtickets. De rechtbank acht dan ook bewezen dat bij het ten laste gelegde feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam 3] en [naam 4] , zodat van medeplegen moet worden gesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 16 oktober 2017 tot en met 30 oktober 2017 te Schiphol en Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, [naam 1] en [naam 2] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders,
- contact gehad met voornoemde personen en
- voornoemde personen naar Schiphol gebracht/begeleid en
- voor voornoemde personen tickets met bestemming Londen geboekt en/of geregeld en/of betaald en
- voornoemde personen op de luchthaven Schiphol begeleid en
- aan voornoemde personen instructies en/of aanwijzingen gegeven
terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat die toegang wederrechtelijk was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van mensensmokkel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 dagen, met aftrek van de daaraan gelijke duur van het voorarrest van de verdachte. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf op te leggen voor de duur van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel. De verdachte is met anderen behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang door twee Syrische personen tot het Verenigd Koninkrijk. Hiertoe heeft hij onder meer voorafgaand aan de reis een ontmoeting gehad met de gesmokkelde personen en een mededader en hen met die mededader begeleid op Schiphol, terwijl hij wist dat de toegang tot het Verenigd Koninkrijk voor hen wederrechtelijk was. Door mensensmokkel wordt het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk in Nederland is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat bij een ernstig feit als het onderhavige in beginsel alleen een maandenlange gevangenisstraf passend is. Niet gebleken is van persoonlijke omstandigheden van de verdachte die ertoe nopen van dat uitgangspunt af te wijken. Wel zal de rechtbank, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn voor de afdoening van deze strafzaak met – gerekend vanaf de in verzekering stelling van de verdachte op 31 oktober 2017 – ruim anderhalf jaar, de duur van de op te leggen gevangenisstraf matigen, in die zin dat deze gelijk zal zijn aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding daarnaast de door de officier van justitie gevorderde taakstraf op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
66dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.J. van Yperen, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. M. Goedhart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2022.
Mr. M. Goedhart is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.