6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in zeer korte tijd, binnen een periode van ongeveer twee maanden, schuldig gemaakt aan drie ingrijpende strafbare feiten, gericht tot hetzelfde slachtoffer. De verdachte heeft op 16 mei 2021 het slachtoffer na een woordenwisseling een vuistslag op haar mond gegeven. Een voortand van het slachtoffer is hierdoor losgeraakt. Amper drie weken later heeft de verdachte het slachtoffer een vuistslag op haar (rechter)oog gegeven, waardoor zij een blauw oog en scheur in haar wenkbrauw heeft opgelopen. Beide feiten vonden plaats in het huis van het slachtoffer, waar het kind(je) van het slachtoffer telkens aanwezig was.
Op 19 juli 2021 heeft de verdachte, in het bijzijn van anderen, het slachtoffer voor haar woning bedreigd door haar toe te roepen dat hij haar een kogel door het hoofd zou schieten. Op het moment van de bedreiging had de verdachte zichtbaar een handbijl in zijn handen. Uit angst voor de verdachte heeft het slachtoffer toen in haar broek geplast. Naast een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hebben deze feiten voor grote gevoelens van angst en onrust gezorgd bij het slachtoffer, temeer nu de verdachte deze feiten heeft begaan in en bij haar woning, een plek waar het slachtoffer zich veilig zou moeten voelen. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juni 2022, waaruit volgt dat de verdachte de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 december 2021 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland;
-het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 21 december 2021 van drs. F.S. van Huis, GZ-psycholoog.
Het Pro Justitia-rapport houdt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Vanuit deze problematiek is hij, in algemene zin, geneigd te redeneren vanuit een opportunistisch en egocentrisch perspectief. Hij bevindt zich het grootste deel van zijn leven in een crimineel milieu en is weinig onder de indruk van autoriteit of van de negatieve consequenties van zijn gedrag. Verder is hij impulsief en lijkt hij plotseling opvliegend te kunnen reageren, mede vanuit moeite zich verbaal te uiten en zijn beperkte coping vaardigheden.
Een antisociale persoonlijkheidsstoornis verhoogt het risico op toekomstig delict gedrag. Zodoende lijkt het zinvol hem, nu hij aangeeft gemotiveerd te zijn, in zijn huidige omgeving een behandeling te bieden die zich richt op het verlagen van dit risico. De genoemde behandeling kan plaatsvinden in een ambulant kader bij een forensische polikliniek als De Waag. Het risico op toekomstige geweldsdelicten bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij wordt geduid als matig tot hoog.
Vanuit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat de voornoemde beperkingen nog steeds bij de verdachte aanwezig zijn. Verondersteld wordt dat deze zijn handelen ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed. Mocht de rechter het tenlastegelegde bewezen achten, wordt geadviseerd de verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De reclassering adviseert bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling bij de Waag of een soortgelijke zorgverlener.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies over, maakt deze tot de hare en volgt de genoemde adviezen, waaronder het advies het volwassenenstrafrecht toe te passen en de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de straf.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat daarvan 23 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht en behandelverplichting. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk daaraan een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor haar woning te verbinden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet gelet op de op te leggen straf aanleiding om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.