ECLI:NL:RBNHO:2022:8131

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
15/195907-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandelingen en bedreiging met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen en bedreigingen. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van het mishandelen van een slachtoffer op drie verschillende data in 2021, waarbij hij onder andere met een vuist op het gezicht van het slachtoffer sloeg en met een handbijl dreigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 14 juli 2022 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging, maar de mishandelingen zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, en heeft een gevangenisstraf van 70 dagen opgelegd, waarvan 23 dagen voorwaardelijk. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 1.886,23, bestaande uit materiële en immateriële schade, en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/195907-21 (P)
Uitspraakdatum: 28 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door met (gebalde) vuist op de mond, althans in het gezicht te slaan.
Feit 2
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door 2, althans een of meerdere malen met (gebalde) vuist tegen het oog, althans het hoofd en/of de schouder, althans tegen het lichaam te slaan.
Feit 3
hij op of omstreeks 19 juli 2021 te Haarlem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door te zwaaien in de richting van die [slachtoffer] met een (kleine hand)bijl en/of de woorden toegevoegd: "Kankerhoer, je moet mijn broer de telefoon opnemen. Ik schiet een kogel door jullie hoofd".

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 3 is door de verdediging naar voren gebracht dat overtuigend bewijs ontbreekt en dat de verdachte daarom vrijgesproken moet worden van dit feit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van feit 1 en feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank acht wat betreft de bedreiging onder feit 3 niet bewezen dat de verdachte richting aangeefster heeft gezwaaid met de (hand)bijl die hij zichtbaar bij zich had, zoals hem is ten laste gelegd, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken. Gelet op de aard van de situatie acht de rechtbank de door de raadsman genoemde verschillen tussen de verklaring van de aangeefster en die van getuige [getuige] niet opmerkelijk zodat dit, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet aan bewezenverklaring in de weg staat.
De rechtbank komt tevens tot bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde en heeft vastgesteld dat ten aanzien van dit feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
-de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2022;
- het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina’s 1 t/m 4).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 16 mei 2021 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door met gebalde vuist op de mond te slaan;
Feit 2
hij op 5 juni 2021 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door met gebalde vuist tegen het oog te slaan;
Feit 3
hij op 19 juli 2021 te Haarlem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door de woorden toe te voegen: "Kankerhoer, je moet mijn broer de telefoon opnemen. Ik schiet een kogel door jullie hoofd".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Mishandeling.
Feit 2
Mishandeling.
Feit 3
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 69 dagen waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting, zoals door de reclassering geadviseerd, en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en het voorwaardelijke deel van kortere duur is dan door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte zich gedurende de schorsingsperiode aan de hem in dat kader opgelegde voorwaarden heeft gehouden. De verdediging heeft verzocht daarnaast niet ook een taakstraf op te leggen. Ten aanzien van de gevorderde bijzondere voorwaarden heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten slotte is verzocht het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in zeer korte tijd, binnen een periode van ongeveer twee maanden, schuldig gemaakt aan drie ingrijpende strafbare feiten, gericht tot hetzelfde slachtoffer. De verdachte heeft op 16 mei 2021 het slachtoffer na een woordenwisseling een vuistslag op haar mond gegeven. Een voortand van het slachtoffer is hierdoor losgeraakt. Amper drie weken later heeft de verdachte het slachtoffer een vuistslag op haar (rechter)oog gegeven, waardoor zij een blauw oog en scheur in haar wenkbrauw heeft opgelopen. Beide feiten vonden plaats in het huis van het slachtoffer, waar het kind(je) van het slachtoffer telkens aanwezig was.
Op 19 juli 2021 heeft de verdachte, in het bijzijn van anderen, het slachtoffer voor haar woning bedreigd door haar toe te roepen dat hij haar een kogel door het hoofd zou schieten. Op het moment van de bedreiging had de verdachte zichtbaar een handbijl in zijn handen. Uit angst voor de verdachte heeft het slachtoffer toen in haar broek geplast. Naast een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hebben deze feiten voor grote gevoelens van angst en onrust gezorgd bij het slachtoffer, temeer nu de verdachte deze feiten heeft begaan in en bij haar woning, een plek waar het slachtoffer zich veilig zou moeten voelen. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juni 2022, waaruit volgt dat de verdachte de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 december 2021 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland;
-het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 21 december 2021 van drs. F.S. van Huis, GZ-psycholoog.
Het Pro Justitia-rapport houdt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Vanuit deze problematiek is hij, in algemene zin, geneigd te redeneren vanuit een opportunistisch en egocentrisch perspectief. Hij bevindt zich het grootste deel van zijn leven in een crimineel milieu en is weinig onder de indruk van autoriteit of van de negatieve consequenties van zijn gedrag. Verder is hij impulsief en lijkt hij plotseling opvliegend te kunnen reageren, mede vanuit moeite zich verbaal te uiten en zijn beperkte coping vaardigheden.
Een antisociale persoonlijkheidsstoornis verhoogt het risico op toekomstig delict gedrag. Zodoende lijkt het zinvol hem, nu hij aangeeft gemotiveerd te zijn, in zijn huidige omgeving een behandeling te bieden die zich richt op het verlagen van dit risico. De genoemde behandeling kan plaatsvinden in een ambulant kader bij een forensische polikliniek als De Waag. Het risico op toekomstige geweldsdelicten bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij wordt geduid als matig tot hoog.
Vanuit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat de voornoemde beperkingen nog steeds bij de verdachte aanwezig zijn. Verondersteld wordt dat deze zijn handelen ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed. Mocht de rechter het tenlastegelegde bewezen achten, wordt geadviseerd de verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De reclassering adviseert bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling bij de Waag of een soortgelijke zorgverlener.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies over, maakt deze tot de hare en volgt de genoemde adviezen, waaronder het advies het volwassenenstrafrecht toe te passen en de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de straf.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat daarvan 23 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht en behandelverplichting. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk daaraan een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor haar woning te verbinden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet gelet op de op te leggen straf aanleiding om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.886,23,- ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit € 386,23 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele vordering gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding op het standpunt gesteld dat dit bedrag volledig kan worden toegewezen.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade naar aanleiding van het ten laste gelegde feit 3 is door de verdediging betoogd dat niet is voldaan aan de vereisten die art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek stelt, zodat geen recht bestaat op schadevergoeding en dit deel van de vordering moet worden afgewezen. Ten aanzien van de immateriële schade die de benadeelde partij zou hebben geleden door de ten laste gelegde feiten 1 en 2, heeft de verdediging verzocht de door de benadeelde partij gevorderde bedragen en daarmee het totale bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 386,23 rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank leest – anders dan de verdediging – de vordering tot immateriële schade aldus dat het gevorderde bedrag voortvloeit uit het samenstel van de drie, elkaar kort opvolgende soortgelijke incidenten waarbij de verdachte agressief jegens aangeefster is geweest. De (doods)angst die de benadeelde partij -die als gevolg daarvan in haar broek plaste- heeft ondergaan ten tijde van de bedreiging kan dan ook niet los worden gezien van de eerdere mishandelingen, waarbij de benadeelde partij letsel heeft opgelopen aan haar gebit, oog en wenkbrauw. In die zin heeft de bedreiging meegewerkt aan de -algehele- aantasting van de persoon van de benadeelde. De rechtbank is het daarentegen eens met de verdediging dat het gevorderde bedrag gelet op vergelijkbare gevallen dient te worden gematigd. De rechtbank komt dan ook een vergoeding van de immateriële schade toewijsbaar en tot een bedrag van in totaal € 1.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van (€ 1.500 + € 386,23 =) € 1.886,23, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, waarin zij niet-ontvankelijk wordt verklaard, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van de verdachtes onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandelingen en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
70 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 23 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Oostvest 60 in Haarlem. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
  • de veroordeelde zich niet zal bevinden op of in een straal van 100 meter rondom [adres] . De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de eerste twee voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissingen ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.886,23, bestaande uit € 386,23 als vergoeding voor de materiële schade en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.886,23, bepaalt dat bij gebreke van betaling gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 28 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Goedhart, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2022.
Mr. M. Goedhart is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.