ECLI:NL:RBNHO:2022:8129

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
15/034055-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met sturende rol van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland, samen met anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 28 juli 2022 heeft de officier van justitie, mr. E. Visser, gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.A. Docter, pleitte voor vrijspraak wegens het ontbreken van opzet.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij de invoer van cocaïne. De rechtbank baseerde haar oordeel op WhatsApp-berichten en verklaringen van medeverdachten, waaruit bleek dat de verdachte een sturende rol had in de organisatie van de drugshandel. De verdachte had contact met de drugskoerier en gaf instructies over het vervoer van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger moest worden aangemerkt, gezien haar nauwe en bewuste samenwerking met anderen.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die zij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de rol van de verdachte in de organisatie. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde feit strafbaar op basis van de Opiumwet en bepaalde dat de verdachte niet vrijgesproken kon worden van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/034055-22 (P)
Uitspraakdatum: 11 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.A. Docter, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij, op of omstreeks 3 februari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
zij, op een of meerdere tijdstippen in de periode van 29 januari 2022 t/m 03 februari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland en/of Curacao, in elk geval de Nederlandse Antillen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van
cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een vliegticket voor de drugskoerier ( [medeverdachte 1] ) te kopen en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of
- de verdovende middelen aan die drugskoerier te (laten) verstrekken en/of
- afspraken te maken en/of instructies te geven aan die drugskoerier omtrent het vervoer van een hoeveelheid cocaïne en/of de controle op de luchthaven Schiphol en/of
- (telefonisch) contact te onderhouden en/of afspraken te maken en/of instructies te geven/ontvangen met een of meer medeverdachte(n) (o.a. de afhaler, [medeverdachte 2] ) omtrent de invoer van een hoeveelheid cocaïne en/of het in ontvangst nemen van de cocaïne en/of
- terwijl die afhaler zich op de luchthaven Schiphol bevond, contact met hem te onderhouden omtrent de (voortgang van de reis van de) drugskoerier, teneinde de drugskoerier te ontmoeten en/of de cocaïne over te nemen/in ontvangst te nemen met het doel deze verder te laten vervoeren.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken wegens het ontbreken van opzet.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] op 2 februari 2022 van Curaçao naar Nederland is gevlogen en op 3 februari 2022 op Schiphol is aangekomen. In zijn (zwarte) reistas is bijna 700 gram cocaïne aangetroffen. Hij heeft in zijn verhoor bij de Koninklijke Marechaussee bekend deze drugs opzettelijk te hebben ingevoerd. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] op 3 februari 2022 opgehaald op Schiphol.
Op basis van WhatsApp-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 2] in de periode 29 januari 2022 tot en met 3 februari 2022, de gesprekshistorie van [medeverdachte 1] en de verklaring van de verdachte kan worden vastgesteld dat de verdachte bij de voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van de invoer van de cocaïne door [medeverdachte 1] betrokken is geweest. [medeverdachte 1] heeft kort voor zijn vlucht naar Nederland meermaals (telefonisch) contact gehad met de verdachte, die op dat moment ook op Curaçao was. De verdachte heeft [medeverdachte 1] contant geld ‘voor op zak’ meegegeven. Verder heeft de verdachte [medeverdachte 2] gevraagd [medeverdachte 1] op Schiphol op te halen. Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat de verdachte door [medeverdachte 2] steeds op de hoogte gehouden wilde worden van de ontwikkelingen rondom de vlucht en de aankomst van [medeverdachte 1] . De verdachte heeft [medeverdachte 2] ook steeds instructies gegeven, zoals dat hij moet uitkijken voor de camera’s op Schiphol, dat hij zijn gesprekken met [medeverdachte 1] moet wissen en waar hij heen moet na het ophalen van [medeverdachte 1] .
Het standpunt van de verdachte dat zij niets met de drugs te maken heeft en geen opzet heeft gehad op de invoer van de verdovende middelen, vindt zijn weerlegging in voornoemde WhatsApp-berichten. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op de gezamenlijke invoer van verdovende middelen.
Uit de frequentie van de (telefonische) contacten, in combinatie met de inhoud daarvan, vlak voor, tijdens en na de feitelijke invoer van de cocaïne blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte zodanig nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat zij als medepleger is aan te merken. Zij had een sturende rol in de organisatie en leverde een substantiële bijdrage aan het gezamenlijke plan om cocaïne binnen het Nederlandse grondgebied te brengen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 3 februari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft problemen met haar bloeddruk en daarnaast wil ze graag bij haar familie zijn na het recente overlijden van haar schoonzoon. De raadsvrouw heeft betoogd dat, gelet op de hoeveelheid, zeven maanden gevangenisstraf het uitgangspunt is en heeft verzocht een deel daarvan in voorwaardelijke vorm op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van netto 686,30 gram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gepleegde feit een gevangenisstraf rechtvaardigt en dat vanwege deze ernst een lichtere strafmodaliteit niet in aanmerking komt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 april 2022, en het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie Curaçao, gedateerd 10 februari 2022, waaruit blijkt dat verdachte in 1997 en 2007 ter zake van Opiumwetdelicten onherroepelijk tot (al dan niet voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank heeft dit gelet op de sindsdien verstreken tijd echter niet als strafverzwarende omstandigheid meegewogen.
Vertrekpunt van straftoemeting
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank – gelet op de aansturende rol van de verdachte – als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd aan personen die in organisatorisch verband een vergelijkbare hoeveelheid harddrugs in Nederland hebben ingevoerd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten noemen als strafmaat voor het invoeren van 500 tot 1000 gram cocaïne (categorie 2: organisatie) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht tot twaalf maanden. Dit is bewust meer dan wat aan de feitelijke koerier pleegt te worden opgelegd.
De op te leggen straf
De rechtbank ziet in de door de raadsvrouw aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken. De rechtbank ziet daarnaast onvoldoende reden voor een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 47 van het Wetboek van Strafrecht,
  • 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W. van Kasbergen, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2022.