ECLI:NL:RBNHO:2022:8061

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
9705705 \ CV EXPL 22-686
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door zzp’ers met verweer van opdrachtgever op basis van schadevergoeding en verrekening

In deze zaak vorderen twee zzp’ers, handelend onder de namen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2], betaling van hun facturen voor werkzaamheden die zij in opdracht van [gedaagde], handelend onder de naam [bedrijfsnaam 3], hebben verricht. De opdrachtgever, [gedaagde], beroept zich op verrekening van schade die hij zou hebben geleden door het handelen van de zzp’ers. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van de opdrachtgever niet voor verrekening in aanmerking komt, omdat de gegrondheid van die vordering niet eenvoudig kan worden vastgesteld. De vorderingen van de zzp’ers worden toegewezen.

Het proces begon met een dagvaarding op 14 februari 2022, waarna een zitting op 22 juli 2022 volgde. De zzp’ers hebben in totaal facturen ter waarde van € 5.956,89 ingediend, waarvan [gedaagde] slechts € 2.904,08 heeft betaald. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] de openstaande facturen verschuldigd is, en dat zijn beroep op verrekening niet kan worden gehonoreerd. De kantonrechter wijst de vorderingen van de zzp’ers toe, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9705705 \ CV EXPL 22-686
Uitspraakdatum: 15 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam 1]

2.
[eiser 2] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam 2]
beiden wonende te [woonplaats 1]
eisers
verder te noemen: [eiser 1] en [eiser 2]
gemachtigde: mr. R.E. Gerritsen
(procesgemachtigde: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer)
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam 3]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.A. Woudenberg (DAS)
De zaak in het kort
In deze zaak vorderen twee zzp’ers betaling van hun facturen voor uitgevoerde werkzaamheden. De opdrachtgever beroept zich op verrekening met schade die hij door het handelen van de zzp’ers zegt te hebben geleden. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van de opdrachtgever niet voor verrekening in aanmerking komt, omdat de gegrondheid van die vordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. De vordering van de zzp’ers wordt daarom toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben bij dagvaarding van 14 februari 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 22 juli 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn als zzp’ers werkzaam en hebben in week 47, 48 en 49 van 2021 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden verricht in het appartementencomplex Holland Park te Diemen en aan de Johannes ter Morschestraat te Enschede (hierna: de werkzaamheden).
2.2.
[eiser 1] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden drie facturen voor een totaalbedrag van € 3.596,88 aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft hiervan tot op heden € 1.452,04 aan [eiser 1] betaald.
2.3.
[eiser 2] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden drie facturen voor een totaalbedrag van € 2.360,01 aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft hiervan tot op heden € 1.452,04 aan [eiser 2] betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser 1] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.466,57. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 2.144,84, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 15 december 2021, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 321,73, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser 2] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.714,01. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 2.360,01, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 15 december 2021, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 354,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen aan hun vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden hebben verricht. Voor de door hen verrichte werkzaamheden hebben zij facturen aan [gedaagde] toegestuurd. Ondanks dat de werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd en [gedaagde] de betaling van de facturen dus verschuldigd is, heeft [gedaagde] deze facturen deels onbetaald gelaten. Van de facturen van [eiser 1] , die in totaal € 3.596,88 bedragen, heeft [gedaagde] slechts € 1.452,04 aan [eiser 1] betaald, zodat [gedaagde] nog € 2.144,84 aan [eiser 1] moet betalen. Van de facturen van [eiser 2] , die in totaal € 2.360,01 bedragen, heeft [gedaagde] ook slechts € 1.452,04 aan [eiser 2] betaald, zodat [gedaagde] nog € 2.360,01 aan [eiser 2] moet betalen. Vanwege het uitblijven van betaling hebben [eiser 1] en [eiser 2] hun vordering uit handen te geven. [gedaagde] is daarom ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente verschuldigd.
3.4.
[gedaagde] betwist de vorderingen. Hij erkent dat [eiser 1] en [eiser 2] in week 47, 48 en 49 van 2021 werkzaamheden voor hem hebben verricht. [eiser 1] heeft zelfs tot en met 15 december 2021 (week 50) voor hem gewerkt. Met [eiser 1] en [eiser 2] was echter afgesproken dat zij in ieder geval tot 24 december 2021 voor hem zouden werken. Doordat [eiser 2] en [eiser 1] zonder geldige reden hun werk na 15 december 2021 hebben neergelegd en daarnaast werkzaamheden niet correct hebben uitgevoerd, heeft [gedaagde] schade geleden. Deze schade, bestaande uit kosten voor het inhuren van derden voor het afronden en herstellen van de werkzaamheden, heeft [gedaagde] verrekend met de facturen van [eiser 1] en [eiser 2] waardoor hij hen niets meer verschuldigd is. De schade is zelfs hoger dan het nog openstaande deel van de facturen.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [eiser 1] en [eiser 2] in week 47, 48 en 49 van 2021 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden hebben verricht en dat [gedaagde] de facturen van [eiser 1] en [eiser 2] in beginsel ook verschuldigd is, terwijl hij ze niet volledig heeft betaald.
4.2.
[gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat hij schade heeft geleden omdat [eiser 1] en [eiser 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, doordat zij de werkzaamheden voortijdig hebben beëindigd en de werkzaamheden niet goed hebben uitgevoerd. Die schade is veel hoger dan het bedrag van de nog openstaande facturen, zodat een en ander kan worden verrekend met de schade van [gedaagde] en [gedaagde] niets meer verschuldigd is aan [eiser 1] en [eiser 2] . [eiser 1] en [eiser 2] hebben betwist dat zij tekort zijn geschoten. Volgens hen is er, nadat [gedaagde] een eerder gegeven toestemming om een week vrij te nemen had ingetrokken, een geschil tussen partijen ontstaan. Tijdens een gesprek hierover zou [gedaagde] hen, teneinde tot een oplossing te komen, een drietal opties hebben voorgelegd. Eén van die opties was volgens [eiser 1] en [eiser 2] dat zij direct zouden stoppen met hun werkzaamheden voor [gedaagde] , hetgeen zij vervolgens hebben gedaan. Ook betwisten [eiser 1] en [eiser 2] dat zij de werkzaamheden niet goed hebben uitgevoerd. Er zaten hooguit nog stickers op de plinten die dienden als stelmateriaal, maar die konden eenvoudig verwijderd worden. Bovendien heeft [gedaagde] nagelaten om hen in gebreke te stellen, waardoor zij niet in verzuim zijn komen te verkeren en [gedaagde] geen aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem geleden schade, terwijl zij ook de hoogte van de schade betwisten.
4.3.
Omdat [gedaagde] in de conclusie van antwoord verwijst naar facturen die hij aan [eiser 1] en [eiser 2] heeft gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij de bedragen van die facturen in mindering brengt op hun openstaande vorderingen, begrijpt de kantonrechter de stelling van [gedaagde] aldus dat de werkzaamheden die [eiser 1] en [eiser 2] in week 47, 48 en 49 hebben uitgevoerd op zichzelf goed zijn uitgevoerd en dat hij dus ook moet betalen voor die werkzaamheden, maar dat [gedaagde] schade heeft geleden doordat [eiser 1] en [eiser 2] voortijdig met de werkzaamheden zijn gestopt. Daardoor zijn de werkzaamheden niet, en daarmee ook niet goed, afgerond, zodat sprake is van wanprestatie waardoor [gedaagde] schade heeft geleden. [gedaagde] wil de wel door hem verschuldigde bedragen daarom verrekenen met deze schade. Waar [gedaagde] spreekt over wanprestatie, begrijpt de kantonrechter deze stelling dan ook aldus dat [gedaagde] het dan niet heeft over de werkzaamheden waarop de onderhavige facturen zien, maar over het feit dat [eiser 1] en [eiser 2] voortijdig met de werkzaamheden zijn gestopt. Uitgangspunt is daarmee dat de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] kan worden toegewezen, tenzij [gedaagde] een beroep op verrekening kan doen.
4.4.
Artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de kantonrechter, ondanks een beroep op verrekening, een vordering toe kan wijzen, indien de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering verder toewijsbaar is. Die situatie doet zich in deze zaak voor.
4.5.
Om te kunnen beoordelen of [eiser 1] en [eiser 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de met [gedaagde] gesloten overeenkomst, is van belang dat vast komt te staan wat er voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst en tijdens het gesprek tussen partijen in week 50 precies is besproken en of [gedaagde] tijdens dat gesprek aan [eiser 1] en [eiser 2] de mogelijkheid heeft geboden om direct te stoppen met de werkzaamheden, zoals door hen is betoogd en door [gedaagde] is betwist. Daarnaast hebben [eiser 1] en [eiser 2] ook de hoogte van de schade betwist die [gedaagde] stelt te hebben geleden. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] bestaat een deel van de gevorderde schade uit kosten die [gedaagde] heeft gemaakt voor het inhuren van andere werknemers om de werkzaamheden af te ronden. Daarom kunnen die kosten niet (volledig) worden aangemerkt als schade. Als [eiser 1] en [eiser 2] de werkzaamheden zelf hadden afgerond, dan hadden zij [gedaagde] immers ook nog een factuur toegestuurd die hij dan had moeten betalen, aldus [eiser 1] en [eiser 2] .
4.6.
Gelet op het voorgaande staat de vordering waarmee [gedaagde] het door hem te betalen bedrag wil verrekenen op dit moment nog niet voldoende vast, zodat niet eenvoudig kan worden vastgesteld of de vordering die [gedaagde] wil verrekenen, gegrond is. Om die reden kan [gedaagde] geen beroep op verrekening doen. De kantonrechter merkt daarbij op dat niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde] zijn schade in een aparte bodemprocedure, waar hij zijn stellingen verder kan onderbouwen, (gedeeltelijk) wel vergoed zal kunnen krijgen. Omdat [gedaagde] zijn vordering echter niet als tegenvordering in deze procedure heeft ingediend, komt de kantonrechter in deze procedure niet aan nader bewijs van de stellingen van [gedaagde] toe. Het staat [gedaagde] uiteraard vrij om zijn schade in een aparte procedure alsnog te vorderen.
4.7.
Omdat [gedaagde] geen beroep op verrekening toekomt, terwijl vaststaat dat [gedaagde] de openstaande facturen verschuldigd is, is de conclusie dat de vorderingen [eiser 1] en [eiser 2] kunnen worden toegewezen.
4.8.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben verder aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke handelsrente. Omdat [gedaagde] in verzuim is met betaling van de facturen en de wettelijke handelsrente verder ook niet heeft betwist, zal de gevorderde wettelijke handelsrente eveneens worden toegewezen.
4.9.
[eiser 1] en [eiser 2] maken ook aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt verder vast dat [eiser 1] en [eiser 2] voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 1] van € 2.144,84, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 15 december 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 2] van € 2.360,01, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 15 december 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 1] van € 321,73 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 2] van € 354,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser 1] en [eiser 2] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 132,51
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 622,00 ;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter