ECLI:NL:RBNHO:2022:8057

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
.: C/15/297353 / FA RK 19-7254 (partnerbijdrage) en C/15/302553 / FA RK 20-2320 (verdeling)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en partnerbijdrage na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 augustus 2022 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een vrouw en een man. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw, gezien haar leeftijd, opleiding en ervaring, in staat moet worden geacht om een bruto jaarinkomen van € 28.000 te verwerven. Dit leidt tot de vaststelling van haar behoefte aan partnerbijdrage, die is vastgesteld op € 6.589 bruto per maand. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de man, die voldoende is om in deze behoefte te voorzien. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de woning en andere activa zijn betrokken. De vrouw heeft de mogelijkheid gekregen om de woning over te nemen, mits zij de financiering rond kan krijgen. Indien dit niet mogelijk is, dient de woning te worden verkocht. De rechtbank heeft verder beslist over de verdeling van bankrekeningen, aandelen en een beleggingsverzekering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaak-/rekestnr.: C/15/297353 / FA RK 19-7254 (partnerbijdrage) en C/15/302553 / FA RK 20-2320 (verdeling)
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 augustus 2022
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.W. Castelijns, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.D. van Koningsveld, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2021 en de daarin genoemde stukken;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 25 augustus 2021 (prod. 50-55);
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 26 augustus 2021, ingekomen op 30 augustus 2021 (prod. 56-57);
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 26 augustus 2021, ingekomen op 30 augustus 2021 (prod. 28-35);
- een akte uitlaten, met bijlagen, van de advocaat van de man van 28 september 2021 (prod. 58-61);
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 11 februari 2022 (prod. 36-39);
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 21 februari 2022 (prod. 62-68).
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 22 februari 2022 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. L.W. Castelijns en de man bijgestaan door mr. K. de Vaan, kantoorgenoot van mr. A.D. van Koningsveld.
De advocaat van de vrouw heeft een pleitnota overgelegd.
1.3.
Partijen zijn na de mondelinge behandeling overeengekomen dat zij zullen proberen overeenstemming te bereiken over hetgeen hen nog verdeeld houdt. Blijkens het nadien ingekomen F-formulier van de advocaat van de vrouw van 19 mei 2022 is het partijen niet gelukt overeenstemming te bereiken. Partijen hebben de rechtbank verzocht een beschikking te geven.

2.De (verdere) beoordeling

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is in deze beschikking bepaald:
  • dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna: [de minderjarige] ), zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
  • dat partijen in onderling overleg afspreken wanneer de man zorg draagt voor [de minderjarige] ;
  • dat de man € 448 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
  • dat de vrouw jegens de man gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de woning gelegen aan [adres] , voor de duur van zes maanden vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De beslissingen ten aanzien van de partnerbijdrage en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn aangehouden tot 26 augustus 2021 met opdrachten aan partijen als genoemd onder punt 2.7.13., 2.8.6., 2.8.7. en 2.8.11. tot en met 2.8.14. van voornoemde beschikking.
de opdrachten aan partijen uit de beschikking van 28 mei 2021
-De rechtbank heeft de vrouw onder punt 2.7.13. opgedragen om haar aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2016 tot en met 2020 in het geding te brengen.
-De rechtbank heeft partijen onder punt 2.8.6. bevolen om de rechtbank te informeren omtrent de huidige vrije verkoopwaarde van de woning te [plaats] in leegstaande staat, dit middels overlegging van een in gezamenlijke opdracht door een makelaar opgesteld taxatierapport.
-De vrouw is onder punt 2.8.7. opgedragen aan de hand van de vast te stellen waarde van de woning aan te geven of zij in staat is om de overname van de woning te financieren onder uitkoop van de man terzake de overwaarde en onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld.
-De rechtbank heeft de vrouw onder punt 2.8.11. bevolen om informatie te verstrekken ter onderbouwing van haar standpunt dat haar aandeel in het appartement te [plaats] niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt.
-De rechtbank heeft onder punt 2.8.12. overwogen dat de rechtbank over de volgende onderwerpen onvoldoende informatie heeft om beslissingen te nemen:
  • Bankrekeningen;
  • Aandelen [aandeel] en [aandeel] ;
  • [aandeel] .;
  • Polis Nationale Nederlanden, excedent pensioenpremie, pensioenpremie.
-Partijen zijn onder punt 2.8.13. bevolen de rechtbank nader te informeren over deze onderwerpen, dit onder overlegging van in ieder geval:
-aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2016 t/m 2020;
-indien niet in Nederland, maar elders belastingaangifte is gedaan van inkomen en/of vermogen, deze aangiften en aanslagen over de jaren 2016 t/m 2020;
-polisbladen van lijfrente- en of beleggingsverzekeringen en pensioenvoorzieningen waar partijen als verzekerde en of begunstigde zijn aangemerkt, waaronder de door de vrouw genoemde polis Nationale Nederlanden, excedent pensioenpremie, pensioenpremie;
-overzicht van de huidige waarde van voornoemde polissen;
-bankafschriften van de alle door beide partijen in hun processtukken genoemde bankrekeningen waaruit het saldo blijkt op 19 december 2019 en op 19 juni 2019;
-overzichten van aandelenportefeuilles, waaronder de door de vrouw genoemde aandelen [aandeel] , [aandeel] en [aandeel] .
Partijen dienen op grond van punt 2.8.14. voornoemde stukken aan de rechtbank te overleggen met een deugdelijke en goed onderbouwde toelichting, indien nodig of gewenst voorzien van een toelichting door de adviseur van partijen die de belastingaangifte voor partijen heeft verzorgd en een toelichting vanuit de werkgever van de man.
2.2.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partnerbijdrage
ingangsdatum
2.3.
De rechtbank zal de ingangsdatum van een vast te stellen partnerbijdrage bepalen op de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding, derhalve op [datum] . Hetgeen de man na die datum uit hoofde van de beschikking voorlopige voorzieningen van 30 maart 2020 aan de vrouw heeft betaald als bijdrage in haar levensonderhoud strekt daarop in mindering.
2.4.
De rechtbank rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af.
behoefte
2.5.
In de beschikking van de rechtbank van 28 mei 2021 is de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 5.401 netto per maand.
aanvullende behoefte
2.6.
Op de behoefte van de vrouw dienen de eigen inkomsten van de vrouw in mindering te worden gebracht. Partijen twisten – zoals beschreven in voornoemde beschikking van 28 mei 2021 - over de vraag of en zo ja met welke inkomsten aan de zijde van de vrouw rekening gehouden zou moeten worden.
2.7.
De rechtbank is, mede gelet op het gegeven dat de kinderen van partijen inmiddels in hoge mate een eigen en zelfstandig leven hebben, van oordeel dat aan de zijde van de vrouw rekening gehouden moet worden met een verdiencapaciteit. De rechtbank laat bij dit oordeel meewegen dat het uitgangspunt is dat na echtscheiding ieder in zijn of haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien. Gezien de leeftijd van de vrouw (nu 49 jaar), haar academische opleiding, de situatie op de arbeidsmarkt, haar ervaring, haar internationale netwerk en naar de rechtbank aanneemt haar talenkennis, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw in redelijkheid in staat moet worden geacht inkomsten tot een bedrag van bruto € 28.000 per jaar (bruto fictief jaarinkomen) te kunnen verwerven om gedeeltelijk in haar behoefte te voorzien. Dit is afgerond per maand een bruto maandsalaris van € 2.000 te verhogen met vakantiegeld en een 13e maand. Uitgaande van deze verdiencapaciteit en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt haar NBI € 2.003 per maand (tarieven 2021-2).
2.8.
Een aanvullende behoefte voor de vrouw van (€ 5.401 - € 2.003 =) € 3.398 netto per maand, ofwel € 6.589 bruto per maand resteert.
draagkracht man
2.9.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
2.10.
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een bruto jaarinkomen van € 396.299, zoals blijkt uit de als productie 66 overgelegde jaaropgave 2021. Verder houdt de rechtbank rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60.
Voorts worden de volgende lasten van de man in aanmerking genomen:
  • de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van ((€ 310.000 x 1,75%/12 =) € 452 + € 312 + € 143 =) € 907 per maand, zoals af te leiden uit het als productie 62 overgelegde overzicht van Aegon;
  • de hypotheekaflossing van (€ 1.107 - € 452 =) € 655 per maand;
  • het forfait overige eigenaarslasten van € 95 per maand;
  • de bijtelling eigen-woningforfait van € 3.050 per jaar (voor de WOZ waarde wordt, bij gebrek aan een standpuntbepaling door partijen, aangesloten bij de hypothecaire geldlening van € 610.000);
  • een premie zorgverzekering van € 134 per maand en een eigen risico van € 32 per maand, waarbij rekening wordt gehouden met het in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag.
Tot slot wordt rekening gehouden met € 690 per maand aan bijdrage in de kosten van zoon [de minderjarige] .
Hieruit volgt dat de man een draagkracht heeft van € 8.320 netto per maand, zijnde
€ 14.596 bruto per maand. Deze draagkracht overstijgt de aanvullende behoefte van de vrouw. De man heeft dan ook ruim voldoende draagkracht om te kunnen voorzien in de door de rechtbank vastgestelde aanvullende behoefte van de vrouw.
limiteringsverzoek
2.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals door de man is verzocht – de partnerbijdrage in tijd te limiteren nu de rechtbank aan de zijde van de vrouw reeds rekening houdt met een ruime verdiencapaciteit en het voor de rechtbank thans niet vaststaat dat de vrouw op enig moment volledig in haar aanvullende behoefte zal kunnen voorzien.
conclusie
2.12.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een partnerbijdrage van € 6.589 bruto per maand aan de vrouw dient te betalen.
2.13.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van de aanvullende behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.
indexering
2.14.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
Verdeling
beschikking van 28 mei 2021
2.15.
In haar beschikking van 28 mei 2021 heeft de rechtbank terzake de verdeling vastgesteld en overwogen:
2.8.1.
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij zijn het er over eens dat als peildatum voor de samenstelling van de gemeenschap uitgegaan dient te worden van datum indiening verzoek echtscheiding, derhalve 19 december 2019. De rechtbank begrijpt dat partijen het er verder ook over eens zijn dat voor de waardering uit kan worden gegaan van de datum feitelijke waardering, tenzij anders aangegeven.
2.8.2.
De vrouw heeft verzocht de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen. De rechtbank begrijpt dat de vrouw de rechtbank verzoekt om de wijze van verdeling te gelasten.
Uit de verzoeken van de man blijkt het de rechtbank niet duidelijk of hij de rechtbank verzoekt om de wijze van verdeling te gelasten of dat hij de rechtbank verzoekt de verdeling vast te stellen. De rechtbank begrijpt vooralsnog dat ook de man de rechtbank verzoekt om de wijze van verdeling te gelasten.
Verzoeken van de vrouw
2.8.3.
Voor een opsomming van de verzoeken van de vrouw verwijst de rechtbank vooralsnog naar de brief van de vrouw van 13 april 2021, punt VI. a. t/m l en punt VII a. en b.
Verzoeken van de man
2.8.4.
Voor een opsomming van de verzoeken van de man verwijst de rechtbank vooralsnog naar zijn zelfstandige verzoeken van 10 maart 2020, punt VI, VII, VIII, IX, X.
2.16.
Verder heeft de rechtbank in haar beschikking van 28 mei 2021 in overweging 2.8.16. vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de inboedel. Op dat punt hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen.
Met betrekking tot de verdeling dient de rechtbank derhalve nog beslissingen te nemen over:
-de woning te [plaats] gelegen aan [adres] ;
-het aandeel van de vrouw in het appartement te [plaats] ;
-de bankrekeningen, aandelen en polissen;
-overige verzoeken.
de woning te [plaats] en de erop rustende hypothecaire geldlening
2.17.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de wijze van verdeling te gelasten aldus dat de woning te [plaats] gelegen aan [adres] , hierna te noemen de woning, aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 492.000, waarbij toedeling zal geschieden onder de opschortende voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening welke rust op de woning, waarna de vrouw gehouden is om de helft van de overwaarde aan de man te voldoen.
2.18.
De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de woning door partijen dient te worden verkocht, onder verdeling van de overwaarde.
2.19.
De man heeft op 25 augustus 2021 als productie 50 een in gezamenlijke opdracht door een makelaar opgesteld taxatierapport overgelegd. De makelaar heeft de woning getaxeerd op een waarde van € 690.000.
2.20.
De advocaat van de vrouw heeft de rechtbank bij brief van 26 augustus 2021 bericht dat de vrouw pas een financieringsaanvraag kan doen voor de overname van de woning en hypotheek (en eventuele uitkoop van de man) op het moment dat de partnerbijdrage is vastgesteld. De bank is niet in staat op basis van een partneralimentatie in voorlopige voorzieningen een voorstel te doen. Ook is hierbij relevant welk bedrag de vrouw ontvangt uit verdeling van aandelen en beleggingen. De vrouw handhaaft haar verzoek om de woning aan haar toe te scheiden tegen de getaxeerde waarde en haar vier maanden – na afgifte beschikking waarin de partnerbijdrage en verdeling is opgenomen – in de gelegenheid te stellen de financiering te realiseren. Mocht overname van de woning niet mogelijk blijken, dan dient deze alsdan verkocht te worden aan een derde.
2.21.
De rechtbank zal de woning voor een waarde van € 690.000 in de verdeling betrekken. Partijen hebben zich na voornoemde taxatie niet meer op het standpunt gesteld dat van een andere waarde moet worden uitgegaan. De vrouw wil de woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening overnemen indien zij de financiering daarvoor rond kan krijgen. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de gelegenheid krijgt binnen, afgerond, vier maanden na de datum van deze beschikking de financiering rond te krijgen om de woning over te kunnen nemen tegen een waarde van € 690.000, dit onder vergoeding aan de man van zijn aandeel in de overwaarde en met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
2.22.
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat bij een overname van de woning door de vrouw aan alle gestelde voorwaarden zal worden voldaan om de man te laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Om die reden zal de rechtbank de woning aan de vrouw toedelen tegen de waarde van € 690.000 dit onder de opschortende voorwaarde dat de man, voor zover dat nog niet is gebeurd, uiterlijk 1 december 2022 wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en onder betaling aan hem van zijn aandeel in de overwaarde van de woning.
2.23.
Indien de vrouw niet de mogelijkheid heeft om het aandeel van de man in de woning over te nemen en hem te laten ontslaan uit zijn aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire lening, gelast de rechtbank als wijze van verdeling dat de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde via de hierna te noemen route.
2.24.
In geval van verkoop van de woning, dienen partijen uiterlijk 1 januari 2023 een gezamenlijke opdracht te geven tot verkoop aan een makelaar in onroerend goed. Indien partijen niet uiterlijk op die datum gezamenlijk opdracht hebben gegeven tot verkoop, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd een makelaar verbonden aan [makelaarskantoor] gevestigd aan [adres] opdracht tot verkoop te geven.
2.25.
Partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs.
2.26.
Voorts zullen partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten kunnen bepalen.
2.27.
Beide partijen zijn gehouden – indien en voor zover de vrouw de woning niet binnen de daarvoor gestelde termijn kan overnemen – aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken. Ieder der partijen is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
het appartement te [plaats] , Turkije
2.28.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan de taxatie van het appartementsrecht te [plaats] , Turkije, waarbij het appartementsrecht aan de vrouw wordt toebedeeld en de man aanspraak maakt op de helft van de waarde.
2.29.
De vrouw heeft gesteld dat terzake het appartement te [plaats] sprake is van een schenking bij uitsluiting en dat dit met zich brengt dat het privé vermogen betreft dat buiten de gemeenschap valt. De advocaat van de vrouw heeft de rechtbank bij brief van 26 augustus 2021 op dit punt nader geïnformeerd en ondermeer gesteld dat geen sprake is van eigendom, maar van een erfdienstbaarheid.
Verder stelt de vrouw dat sprake was van een schenking en dat de vader van de vrouw op geen enkele wijze bedacht was of kon zijn op het opnemen van een uitsluitingsclausule omdat:
hij noch zijn eerste echtgenote een testament heeft laten opstellen, waardoor sprake is van versterfrecht;
hij zich hier nooit over heeft laten voorlichten;
laat staan dat hij zich heeft laten voorlichten over de gevolgen van het huwelijk met een Nederlander van zijn enige dochter die gehuwd is;
het Turkse recht de uitsluitingsclausule niet kent.
2.30.
Voor het geval de rechtbank mocht vaststellen dat er geen sprake is van een uitsluitingsclausule is de vrouw van mening dat de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzet dat de rechten rondom het appartement binnen de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen vallen.
Mocht de rechtbank er al aan toekomen om een waarde aan de rechten rondom het appartement toe te kennen, dan is volgens de vrouw van belang wat de erfdienstbaarheid voor een waarde vertegenwoordigt op de peildatum.
Op dat moment was de erfdienstbaarheid volgens de vrouw belast met vruchtgebruik. De enige concrete waarde is de in akte opgenomen 53.000 lira’s voor 8/295e deel, waarvan de vrouw 2/295e deel toekomt. Daarvan zou de man 1/295e deel toekomen. De door de man gestelde waarde is niet onderbouwd en wordt door de vrouw betwist.
2.31.
De advocaat van de man heeft de rechtbank bij akte van 28 september 2021 bericht dat de man zich primair op het standpunt stelt dat uit het eigendomsbewijs volgt dat het gaat om een eigendomsoverdracht van het appartementsrecht, waarbij gelijktijdig een recht van vruchtgebruik is gevestigd met [rechtshebbende] als rechthebbende enerzijds en zijn kinderen anderzijds. Het aangekruiste hokje ‘erfdienstbaarheid verdieping’ lijkt enkel te zijn gebruikt als aanduiding voor dit recht van vruchtgebruik, en niet om aan te duiden dat een erfdienstbaarheid is overgedragen van [rechtshebbende] op zijn kinderen. Indien het (slechts) zou gaan om een erfdienstbaarheid dat de vrouw heeft verkregen, hetgeen de man betwist, dan ligt het op de weg van de vrouw om te onderbouwen om wat voor soort erfdienstbaarheid het gaat en wie de eigenaar is van de maisonnette ten laste van wie de erfdienstbaarheid is gevestigd.
2.32.
Subsidiair, indien de rechtbank meent dat geen sprake is van een verkooptransactie maar van een schenking, geldt dat het beroep van de vrouw op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet slaagt. [rechtshebbende] had wetenschap over de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap en geen bedoeling de man uit te sluiten, althans kon daarop bedacht zijn. Bij gebreke van een uitsluitingsclausule, bij gebreke van Nederlandse huwelijkse voorwaarden, en bij gebreke aan contra-indicaties van de wil van [rechtshebbende] , is de hoofdregel van artikel 1:94, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) (oud) van toepassing en dient het appartementsrecht als gemeenschapsgoed te worden aangemerkt.
2.33.
De man betwist dat de vrouw enkel 2/295 deel van het appartement (of erfdienstbaarheid) in eigendom heeft. De akte dient zo gelezen te worden dat de maisonnette 8e deel vormt van het gehele complex. De stelling van de vrouw dat de man 1/295e deel van 53.000 lira’s zou toekomen is om meerdere redenen onjuist:
  • 53.000 lira’s ziet op het gehele deel van [rechtshebbende] , waardoor een rekensom naar 1/295e deel van 53.000 een verkeerde is. Aan de man komt in werkelijkheid toe de helft van het deel van de vrouw, zijnde de helft van 1/4e deel;
  • De waarde op de peildatum is niet gelijk aan 53.000 lira’s. Ten eerste omdat dit de verkoopprijs was aan de kinderen (waarschijnlijk gunstiger dan de werkelijke waarde) en ten tweede omdat het een akte betreft uit 2013 en de waarde zodoende niet is per peildatum.
  • Van de maisonnette heeft de vrouw 1/4 in eigendom gekregen, tegenover 2/4 van haar zuster en 1/4 deel van haar broer.
2.34.
Aan de hand van de door partijen aan de rechtbank verstrekte informatie kan de rechtbank de aard en de omvang van de rechten van de vrouw terzake het appartement niet vaststellen. Naar het oordeel van de rechtbank had de vrouw de rechtbank en de man moeten voorzien van een betere toelichting op haar rechten ten aanzien van het appartement. De vrouw had dit kunnen doen bijvoorbeeld door het overleggen van een toelichting door een Turkse notaris.
2.35.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door de vrouw overgelegde Turkse akten niet voldoende blijkt of en zo ja om wat voor soort erfdienstbaarheid naar Turks recht het gaat en wie de eigenaar is van de maisonnette ten laste van wie de erfdienstbaarheid is gevestigd.
Vanwege deze onduidelijkheid en voor de leesbaarheid zal de rechtbank in het navolgende volstaan met de bewoordingen “het aandeel van de vrouw in het appartement” waarmee de rechtbank doelt op “het aandeel van de vrouw in het appartement, dan wel haar aandeel in beperkte rechten welke zijn afgeleid uit een meeromvattend recht van eigendom op het appartement”.
2.36.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat haar aandeel in het appartement niet in de gemeenschap valt, onvoldoende heeft onderbouwd. Immers, er is geen uitsluitingsclausule en de vrouw heeft hetgeen de man heeft gesteld over zijn familiaire band met zijn schoonvader niet weersproken. Uit hetgeen de vrouw heeft gesteld blijkt niet dat de vader van de vrouw zou hebben gewild dat zijn schenking aan zijn dochter niet in de Nederlandse huwelijksgemeenschap van partijen zou vallen, dan wel dat de redelijkheid en de billijkheid zich daartegen zou verzetten. Naar het oordeel van de rechtbank valt het aandeel van de vrouw in het appartement in de gemeenschap en dient de waarde van dit aandeel bij helfte te worden verdeeld.
2.37.
Nu partijen zich over de waarde van het aandeel van de vrouw in het appartement niet hebben uitgelaten, zal de rechtbank als wijze van verdeling gelasten dat het aandeel aan de vrouw wordt toebedeeld waarbij de man recht heeft op de helft van de waarde van het aandeel van de vrouw in het appartement, dit per datum van de feitelijke verdeling, welke datum in de toekomst ligt. Ter aanvulling op deze wijze van verdeling bepaalt de rechtbank het navolgende.
2.38.
Indien partijen niet alsnog overeenstemming kunnen bereiken over de vraag voor welke waarde zij het aandeel van de vrouw in het appartement willen betrekken in de verdeling, dan dienen partijen tot een taxatieopdracht te komen. Het is dan aan partijen om in onderling overleg een terzake deskundig makelaar te benoemen die voor hen de waarde van het aandeel van de vrouw in het appartement zal bepalen per datum van de feitelijke verdeling. Indien partijen er niet in slagen om gezamenlijk een makelaar de opdracht tot taxatie te verstrekken, dan dient ieder voor zich een makelaar te benoemen, beide makelaars dienen vervolgens samen een derde makelaar aan te wijzen welke de waarde zal gaan vaststellen.
2.39.
Indien partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de aard en omvang van de rechten van de vrouw terzake het appartement dan is het aan partijen om in onderling overleg een terzake deskundig notaris te benoemen die voor hen de aard en omvang van de rechten van de vrouw terzake het appartement zal vaststellen. Indien partijen er niet in slagen om gezamenlijk een notaris deze opdracht te verstrekken, dan dient ieder voor zich een notaris te benoemen, beide notarissen dienen vervolgens samen een derde notaris aan te wijzen die voor partijen de aard en omvang van de rechten van de vrouw terzake het appartement gaat vaststellen.
de bankrekeningen, aandelen en polissen
2.40.
De rechtbank stelt vast dat partijen terzake de bankrekeningen, aandelen en polissen
over en weer twisten over de vraag welke goederen behoren tot de gemeenschap. Desondanks is door partijen niet verzocht om een boedelbeschrijving ex. artikel 3:194 lid 1 BW.
De rechtbank wijst in algemene zin op de werking van artikel 3:194 lid 2 BW waarin is bepaald dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoot.
2.41.
De vrouw heeft, na wijziging van haar oorspronkelijke verzoeken, bij processtuk van 13 april 2021 onder VI verzocht:
het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] alsmede het daarbij behorende saldo ad € 54.192 aan de man toe te delen, waarbij de man gehouden is om € 27.096 aan de vrouw te voldoen;
het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] alsmede het daarbij behorende saldo ad € 100.000 aan de man toe te delen, waarbij de man gehouden is om € 50.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht;
het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] alsmede het daarbij behorende saldo ad € 100.000 aan de man toe te delen, waarbij de man gehouden is om € 50.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht;
de Bankrekening bij NatWest [bankrekeningnummer] alsmede het daarbij behorende saldo ad € 100.000 aan de man toe te delen, waarbij de man gehouden is om € 50.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht;
de bankrekening bij HSBC Bank PLC, Londen UK alsmede het daarbij behorende saldo ad € 100.000 aan de man toe te delen, waarbij de man gehouden is om € 50.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht;
de bankrekening bij BNO Parisbas alsmede het daarbij behorende saldo ad € 100.000 aan de man toe te delen, waarbij de man gehouden is om € 50.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals u juist acht;
de bankrekening bij Commerzbank AG, Dusseldorf Germany alsmede het daarbij behorende saldo ad € 100.000 aan de man toe te delen, waarbij de man gehouden is om € 50.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht;
de bankrekeningen [bankrekeningnummer] , [bankrekeningnummer] , [bankrekeningnummer] en het daarbij behorende saldo aan de vrouw toe te delen, zonder nadere verrekening, althans tegen uitkering van de helft van het saldo per peildatum aan de man;
te bepalen dat de aandelen van de man in [aandeel] en [aandeel] aan de man worden toegedeeld binnen drie maanden na afgifte van de beschikking in onderhavige procedure, voor een totale waarde ad € 500.000 waarbij de man gehouden is om € 250.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht;
Te bepalen dat de aandelen (die genoemd staan op de loonstrook van de man) aan de man worden toegedeeld binnen drie maanden na afgifte van de beschikking in onderhavige procedure, voor een waarde van € 100.000, waarbij de gehouden is om € 50.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht;
te bepalen dat de polis Nationale Nederlanden aan de man wordt toegedeeld binnen drie maanden na afgifte van de beschikking in onderhavige procedure voor een waarde van € 500.000, waarbij de man gehouden is om € 250.000 aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht.
2.42.
In haar pleitnotitie ten behoeve van de zitting van 16 april 2021 heeft de vrouw met betrekking tot haar verzoek onder c. aangegeven dat het saldo van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] per 19 december 2019 € 7.132,58 bedraagt. Met betrekking tot haar verzoek onder d. heeft de vrouw aangegeven dat het saldo van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] per 19 december 2019 negatief € 265,21 bedraagt. De rechtbank begrijpt dat de vrouw haar verzoeken onder c. en d. aan voornoemde bedragen heeft aangepast.
2.43.
De vrouw heeft gesteld dat er drie bankrekeningen zijn die op haar naam staan, te weten:
- [bankrekeningnummer] ;
- [bankrekeningnummer] ;
- [bankrekeningnummer] .
Volgens de vrouw is het saldo op deze rekeningen per peildatum nihil. Ter onderbouwing hiervan heeft de vrouw bij bericht van 13 april 2021 als productie 25 het ABN AMRO financieel Jaaroverzicht 2019 overgelegd.
2.44.
De man stelt in productie 54 dat niet alle door de vrouw genoemde bankrekeningen op naam van de man staan. Enkele van de door de vrouw genoemde bankrekeningen zijn rekeningen van de werkgever van de man, vanaf welke rekeningen door de werkgever aan de man bedragen worden overgemaakt. De man stelt dat er vier op zijn naam gestelde bankrekeningen zijn.
2.45.
De man heeft ter zitting van 16 april 2021 aangegeven dat de saldi op 19 december 2019 van de vier op zijn naam gestelde bankrekeningen blijken uit de door de man overgelegde producties:
  • spaarrekening [bankrekeningnummer] : € 54.692,02 (prod. 33);
  • betaalrekening [bankrekeningnummer] : € 454,94 (prod. 48);
  • betaalrekening [bankrekeningnummer] negatief € 207,38 (prod. 49);
  • betaalrekening NatWest [bankrekeningnummer] : negatief (prod. 36).
2.46.
De rechtbank zal als wijze van verdeling gelasten dat de op naam van de vrouw gestelde bankrekeningen aan haar worden toebedeeld en de op naam van de man gestelde bankrekeningen aan hem. Wat betreft de verdeling van de saldo’s op de onder 2.43. en 2.45. genoemde rekeningen stelt de rechtbank vast dat partijen voor de waarde van de saldi willen uitgaan van 19 december 2019, de rechtbank zal zich daar bij aansluiten.
De rechtbank is van oordeel dat partijen over en weer het door de andere partij gestelde saldo niet dan wel onvoldoende hebben betwist. De rechtbank zal aan de kant van de vrouw daarom uitgaan van een saldo per peildatum 19 december 2019 van nihil. Aan de kant van de man gaat de rechtbank uit van een saldo per peildatum 19 december 2019 van in totaal
€ 54.939,58. De man dient aan de vrouw de helft te vergoeden, zijnde afgerond € 27.469. Hiermee heeft de rechtbank beslist op de verzoeken van de vrouw onder VI. b., c., d., e. en i. alsmede op de verzoeken van de man terzake voornoemde rekeningen.
2.47.
Met betrekking tot bankrekeningen bij:
- HSBC Bank PLC, Londen,
- BNO Parisbas en
- Commerzbank AG, Dusseldorf Germany,
heeft de vrouw onder VI, f., g., h., verzoeken geformuleerd. Ter onderbouwing van haar stelling dat voornoemde rekeningen onderdeel uitmaken van de te verdelen gemeenschap heeft de vrouw als producties 15, 16 en 17 stukken overgelegd van een bankrekening bij NatWest. Het betreft steeds een “Payment Credit Advice”. Op deze stukken is steeds de naam van de man vermeld met daarbij ook de gegevens van de betaalrekening van de man bij NatWest met nummer [bankrekeningnummer] . Uit deze stukken blijkt verder dat er vanaf een bankrekening bij HSBC Bank PLC, Londen, een bankrekening bij BNO Parisbas en een bankrekening bij Commerzbank AG, Dusseldorf Germany bedragen zijn gestort naar, uiteindelijk de betaalrekening van de man bij NatWest.
Uit de stukken blijkt voorts dat de banktransacties hebben plaatsgevonden “By order of [bedrijf] Limited..”.
2.48.
De man heeft ter zitting van 22 februari 2022 verklaard dat voornoemde rekeningen niet op zijn naam staan en dat het betalingen betreffen gedaan in opdracht van zijn werkgever aan hem.
2.49.
Aan de hand van hetgeen de vrouw heeft gesteld en toegelicht en gelet op het verweer van de man, kan de rechtbank niet vaststellen dat tot de te verdelen gemeenschap behoren bankrekeningen bij HSBC Bank PLC, Londen, bij BNO Parisbas en bij Commerzbank AG, Dusseldorf Germany. Het bestaan van voornoemde rekeningen op naam van de man heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt en blijkt ook niet uit de overige door partijen overgelegde stukken, waaronder de aangiften IB.
2.50.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw onder VI f., g., en h. afwijzen.
2.51.
De vrouw heeft ter zitting van 16 april 2021 aangevoerd dat de man inzage moet geven in de polis Nationale Nederlanden, exedent pensioenpremie en de normale pensioenpremie, die genoemd staan op de loonstrook van de man. De vrouw heeft recht op de helft van de waarde per datum van feitelijke verdeling van de polis indien het een waardeverzekering betreft (bijv. lijfrente of beleggingsverzekering). Indien het onderdeel waar de man aan afdraagt een pensioenregeling via zijn werkgever betreft, komt de helft van de waarde – voor zover opgebouwd tijdens het huwelijk – ook toe aan de vrouw.
2.52.
De man heeft als productie 37 een print d.d. 23 oktober 2020 overgelegd van mijnpensioenoverzicht.nl. Als productie 53 heeft de man ook nog een print van dit overzicht overgelegd d.d. 24 augustus 2021. Uit deze overzichten blijkt dat de man ouderdomspensioen opbouwt bij ASR en bij het Pensioenfonds Vervoer. Partijen zijn het erover eens dat deze pensioenen vallen onder de werking van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Op dit punt behoeft de rechtbank geen beslissing te nemen.
In voornoemd pensioenoverzicht van de man is verder nog opgenomen:
“U bent bekend als deelnemer bij de volgende Pensioenuitvoerders, maar voor u zijn geen aanspraken aanwezig:
1.Nationale-Nederlanden Levensverzekering Mij N.V.”
2.53.
Volgens de man is er geen sprake van pensioenopbouw bij een ander pensioenfonds dan die genoemd in zijn pensioenoverzicht. De pensioenopbouw via de nog in de loonstroken van de man genoemde afdracht aan Nationale Nederlanden is volgens de man stopgezet. De opbouw is overgeheveld naar ASR.
2.54.
De man heeft het bovenstaande middels zijn productie 53 nog nader toegelicht en aangegeven dat de polis van Nationale Nederlanden leeg is omdat deze is overgegaan naar de ASR. De man beschikt niet over polisbladen, omdat het collectieve verzekeringen zijn en in de jaaroverzichten de voorwaarden staan. Van het Pensioenfonds Vervoer heeft de man een chatbericht overgelegd met de bevestiging dat hij daarvan geen polisblad ontvangt.
2.55.
Aan de hand van de toelichting van de man stelt de rechtbank vast dat het pensioen dat de man via zijn werkgever heeft opgebouwd bij Nationale Nederlanden is overgegaan naar ASR. Dit pensioen wordt tussen partijen verevend en valt buiten de ontbonden huwelijksgemeenschap. Voorzover het verzoek van de vrouw onder VI l. betrekking heeft op deze pensioenopbouw wordt het verzoek afgewezen.
2.56.
Partijen hebben bij Nationale Nederlanden een beleggingsverzekering met polisnummer [polisnummer] . Deze polis staat geheel los van het pensioen dat de man-voorheen- via Nationale Nederlanden opbouwde. De man heeft als productie 53 de jaaropgave 2020 van deze polis overgelegd en ter zitting heeft hij toegelicht dat de verzekering is gekoppeld aan de woning te [plaats] .
Partijen hebben met betrekking tot deze verzekering geen concrete verzoeken geformuleerd.
De rechtbank is van oordeel dat de polis van de beleggingsverzekering in de gemeenschap valt en dat de waarde ervan ten tijde van de feitelijke verdeling in de verdeling dient te worden betrokken. De rechtbank zal als wijze van verdeling van deze polis gelasten dat partijen nader dienen af te stemmen met de verzekeraar over de opties welke er zijn om tot een verdeling van de polis te komen, waarbij aan de orde kan komen of de polis kan worden gesplitst, dan wel wordt voortgezet tot de einddatum, dan wel wordt gewijzigd in een polis op naam van een der partijen onder vergoeding van de helft van de waarde aan de andere partij dan wel dat de polis wordt afgekocht.
2.57.
Onder VI j. en k. heeft de vrouw verzoeken geformuleerd met betrekking tot aandelen van de man in [aandeel] en [aandeel] .
Uit de door de man als productie 29 en 39 overgelegde stukken leidt de vrouw af dat de man aandelen [aandeel] en [aandeel] in zijn bezit heeft. Verder heeft de man volgens de vrouw erkend dat hij jaarlijks dividend ontvangt.
Productie 29 van de man bevat onder meer een “ [aandeel] ” op naam van de man als werknemer van [bedrijf] .
Productie 39 van de man bevat onder meer een aan de man gerichte brief van [aandeel] met daarin opgenomen het [bedrijf] Investor Activity Report 2019.
2.58.
De man heeft in zijn productie 55 een nadere toelichting gegeven op de aandelen [aandeel] en [aandeel] . [aandeel] staat voor [aandeel] en is een variabele bonus die jaarlijks aan de man wordt uitbetaald. [aandeel] bestaat uit twee gedeelten, een cash gedeelte en een stock gedeelte. Wanneer de omvang van [aandeel] is vastgesteld gaat een bepaald percentage naar een stock option plan en een bepaald gedeelte wordt in de maand april uitbetaald, hetgeen op de loonstrook is te zien.
2.59.
Naast deelname aan het [aandeel] kan de man uit hoofde van zijn functie deelnemen aan [plan] ( [plan] ). Op grond van het [plan] kan de man een bonus ontvangen naargelang de mate waarin hij voldoet aan gestelde targets terzake sales effectiviness. De bonus uit hoofde van het [plan] wordt per kwartaal geheel cash uitbetaald, hetgeen op de loonstrook is te zien.
2.60.
De rechtbank overweegt als volgt. De ontvangst van het cash gedeelte uit hoofde van het [aandeel] en de ontvangst van de bonus uit hoofde van het [plan] zijn aan te merken als variabele looncomponenten en zijn terug te vinden in de jaaropgaaf van de man. Bij de vaststelling van de draagkracht van de man is uitgegaan van het jaarloon zoals dat uit de jaaropgaaf blijkt, derhalve het loon inclusief voornoemde variabele looncomponenten. Deze ontvangsten uit [aandeel] en [plan] zijn weer opgegaan in de huwelijkse gemeenschap via stortingen op te verdelen saldi van bankrekeningen en komen thans niet meer voor separate verdeling in aanmerking.
2.61.
Voor wat betreft het stock gedeelte van het [aandeel] stelt de rechtbank aan de hand van de toelichting van de man vast dat de aandelen als incentive award in eerste instantie worden ondergebracht bij [bank] , dit voor de duur van een jaar. Na afloop van dat jaar kan de keuze worden gemaakt om de aandelen te plaatsen bij [aandeel] , dan wel om de waarde van de aandelen uit te laten betalen. Indien wordt gekozen voor plaatsing van de aandelen bij [aandeel] , dan wordt op dat moment door de deelnemer belasting betaald over de aandelen. [aandeel] beheert vervolgens de (netto) aandelen.
2.62.
Ter zitting is besproken dat de man er voor heeft gekozen om in ieder geval een deel van het stock gedeelte van het [aandeel] onder te brengen bij [aandeel] . Naar het oordeel van de rechtbank vallen deze aandelen niet meer onder het jaarloon van de man en dienen deze aandelen dan wel de waarde ervan tussen partijen te worden verdeeld.
2.63.
Als bijlage 3 bij productie 55 heeft de man het door [aandeel] opgestelde [bedrijf] Investor Activity Report 2019 overgelegd. Uit dit overzicht blijkt een waarde van $ 117.060. Het overzicht heeft betrekking op het gehele jaar 2019 en sluit op 31 december 2019. Deze datum komt vrijwel overeen met de peildatum wat betreft de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven wat betreft de waarde van de aandelen uit te willen gaan van $ 117.060. Namens de man is daar geen verweer op gevoerd zodat de rechtbank zal uitgaan van een waarde van $ 117.060. Rekening houdende met de wisselkoers op 31 december 2019 gaat het om een bedrag van € 104.512. De vrouw heeft aanspraak op de helft van dit bedrag.
De rechtbank zal als wijze van verdeling gelasten dat de aandelen aan de man worden toebedeeld onder vergoeding aan de vrouw van een bedrag van € 52.256.
overige verzoeken
bescheiden en stukken
2.64.
De vrouw heeft de rechtbank bij processtuk van 13 april 2021 onder VII en VIII verzocht te bepalen dat de man gehouden is om de aldaar onder a. t/m viii genoemde bescheiden te overleggen, dit met de bepaling dat de man een dwangsom verbeurt van € 5.000 per dag of gedeelte daarvan, indien hij in gebreke blijft om aan het verzochte onder VII. te voldoen, dit met een maximum van € 200.000.
De rechtbank is van oordeel dat de man met de door hem in deze procedures overgelegde producties de door de vrouw verlangde informatie en bescheiden heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw daarom geen belang meer bij haar verzoeken onder VII en VIII en zal de rechtbank deze verzoeken afwijzen.
2.65.
De man heeft de rechtbank bij processtuk van 10 maart 2020 onder III verzocht te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld tot verschaffing van inzage in de aldaar genoemde bescheiden.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw met de door haar in deze procedures overgelegde producties de door de man verlangde informatie en bescheiden heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man daarom geen belang meer bij zijn verzoek onder III en zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.
Factuur BGRS, belastingaanslagen
2.66.
De man heeft de rechtbank bij processtuk van 10 maart 2020 onder VIII verzocht te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld tot de betaling aan de man van de helft van de factuur van BGRS ten bedrage van € 1.250 alsmede de helft van de belastingaanslag 2017 alsmede alle te volgen belastingaanslagen tot de inschrijving van de echtscheiding.
2.67.
Volgens de man heeft de vrouw schade veroorzaakt aan een deel van een expatwoning te [plaats] (Engeland). De werkgever van de man heeft terzake deze schade een bedrag van € 1.250 in rekening gebracht.
2.68.
Ook indien de door de man gestelde schade is veroorzaakt door de vrouw dan vallen de daaraan verbonden kosten van schoonmaak en herstel in de huwelijksgemeenschap. De man heeft de kosten kennelijk voldaan, voorzover de rechtbank kan vaststellen vòòr 19 december 2019, de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Nu partijen naast het vermogen van de huwelijksgemeenschap geen privé vermogen hadden, zijn de door de man betaalde kosten voldaan met geld van de huwelijksgemeenschap. Er bestaat geen wettelijke grondslag om te bepalen dat de vrouw de helft van het bedrag aan de man dient te vergoeden.
2.69.
De door de man genoemde belastingaanslag 2017 betreft een navorderingsaanslag 2017 van € 9.920, welke aanslag door de belastingdienst op 18 januari 2020 aan de man is opgelegd, te betalen voor 18 februari 2020. De man heeft ter zitting van 16 april 2021 verklaard de aanslag te hebben voldaan. De rechtbank stelt vast dat de aanslag betrekking heeft op het jaar 2017 en daarmee op de huwelijksperiode.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over de aard van de belastingschuld. Naar het oordeel van de rechtbank is de schuld niet aan te merken als kosten van de huishouding. Nu de man de schuld heeft voldaan na ontbinding van de huwelijksgemeenschap dient de vrouw de helft van het bedrag van € 9.920 aan de man te vergoeden.
Voor het overige is het verzoek van de man terzake belastingaanslagen (“alsmede alle te volgen belastingaanslagen”) naar het oordeel van de rechtbank te onbepaald om een beslissing op te kunnen nemen.
2.70.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de man aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud dient te voldoen € 6.589 bruto per maand, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
3.2.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt:
-met betrekking tot de woning te [plaats] overeenkomstig hetgeen hierboven onder 2.22. tot en met 2.27. is overwogen en beslist;
-met betrekking tot het appartement te [plaats] , Turkije, overeenkomstig hetgeen hierboven onder 2.37. tot en met 2.39. is overwogen en beslist;
-met betrekking tot de bankrekeningen op naam van de vrouw en de bankrekeningen op naam van de man overeenkomstig hetgeen hierboven onder 2.46. is overwogen en beslist;
-met betrekking tot de beleggingsverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer] overeenkomstig hetgeen hierboven onder 2.56. is overwogen en beslist;
-met betrekking tot de bij [aandeel] ondergebrachte aandelen overeenkomstig hetgeen hierboven onder 2.63. is overwogen en beslist;
-met betrekking tot de navorderingsaanslag IB 2017 overeenkomstig hetgeen hierboven onder 2.69. is overwogen en beslist;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.E.J. Bruinen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.