ECLI:NL:RBNHO:2022:8013

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
AWB-21_2278
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die in het verleden als slager en laatstelijk als schoonmaker en magazijnmedewerker heeft gewerkt, heeft zich op 13 september 2018 ziekgemeld. Hij ontving vanaf 12 oktober 2018 een uitkering op basis van de Ziektewet. Op 27 mei 2020 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 23 september 2020 afgewezen omdat hij op de datum in geding, 10 september 2020, minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een buurman en een tolk, terwijl de gemachtigde van verweerder via MS Teams deelnam.

De rechtbank heeft de afwijzing van de WIA-aanvraag beoordeeld aan de hand van de argumenten van eiser. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek en de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen de medische situatie van eiser zorgvuldig hebben beoordeeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rechtbank oordeelt dat de klachten van eiser, hoewel ernstig ervaren, niet leiden tot een andere beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de WIA-aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Turkkol),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. L. Vromans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Eiser is in het verleden werkzaam geweest als (zelfstandig) slager. Laatstelijk werkte eiser als schoonmaker en magazijn medewerker. Vanuit die werkzaamheden heeft hij zich op 13 september 2018 ziekgemeld. Per 12 oktober 2018 is aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 27 mei 2020 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 september 2020 afgewezen, omdat eiser op de datum in geding (10 september 2020) minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Met het bestreden besluit van 7 april 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van een buurman en een tolk ( [naam 1] ) en de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van verweerder heeft deelgenomen via MS Teams.

Totstandkoming van het besluit

1. Naar aanleiding van de WIA-aanvraag heeft de verzekeringsarts eiser op 7 september 2020 op het spreekuur gezien. Hij heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 10 september 2020 (de datum in geding). Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (de FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitoefenen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser hiermee voor 0% (dus minder dan 35%) arbeidsongeschikt is. Daarom kan eiser volgens verweerder geen WIA-uitkering krijgen.
2. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaar opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat er medische argumenten zijn om de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Hij heeft daarom de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er aanleiding is af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Zij concludeert vervolgens dat eiser per 20 september 2020 voor 1,37% (dus nog steeds minder dan 35%) arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft daarom de bezwaren ongegrond verklaard.
3. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Volgens eiser – kort samengevat – is hij beperkter dan is aangenomen. Verder verzoekt eiser om ter vaststelling van zijn beperkingen en de vertaling naar de FML een onafhankelijk deskundige in te schakelen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering per 10 september 2020 aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de medische beperkingen niet zorgvuldig beoordeeld en onderschat?
6. Eiser vindt de beoordeling niet zorgvuldig. De rechtbank kan eiser daarin niet volgen. Dat het onderzoek niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont is de rechtbank niet gebleken. Bij het onderzoek zijn eerdere onderzoeksgegevens, waaronder de eerstejaars ziektewetbeoordeling (inclusief de medische informatie die toen is opgevraagd) betrokken, is een anamnese afgenomen en hebben de verzekeringsartsen zelf onderzoek gedaan. Ook de door eiser overgelegde informatie van de behandelende sector is meegenomen in de beoordeling. Eiser heeft in beroep nog aanvullende medische informatie van zijn behandelend psychiater en systeemtherapeut bij [naam 2] (van 15 december 2021) en van de neurochirurg (van 8 juli 2021, 7 september 2021 en 16 november 2021) ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar in beroep nader op gereageerd. Alle voorhanden medische gegevens zijn op een kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding. Er is dan ook geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
7. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Dat, zoals eiser aanvoert, zijn arbeidsmogelijkheden worden overschat en zijn beperkingen onderschat, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen duidelijk hebben uitgelegd dat eiser, weliswaar met beperkingen, wel belastbaar is voor arbeid. Op basis van hun expertise als verzekeringsarts hebben zij goed gemotiveerd waarom niet nog meer of verdergaande beperkingen zijn aangenomen dan degene die nu in de FML zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat de rug-, nek-, schouder- en armklachten in de rapporten van de verzekeringsartsen zijn genoemd en betrokken en dat hiervoor de nodige beperkingen zijn aangenomen. De hartklachten zijn meegenomen. De primaire verzekeringsarts constateert dat eiser is onderzocht door een cardioloog en de klachten verder geen klinische consequenties hebben. Wat betreft de darmklachten stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de diagnose IBS geen verdere beperkingen impliceert. Ook de psychische klachten zijn meegewogen. Eiser wordt aangewezen geacht op overzichtelijke werkzaamheden welke geen groot beroep doen op zijn mentale flexibiliteit en stress hanterend vermogen.
8. De rechtbank leest de conclusies van de verzekeringsartsen zo dat de klachten uit de geconstateerde discopathie duurzaam zijn. Eiser wordt belastbaar geacht voor fysiek niet overmatig zwaar werk. Zware, repetitieve en vooral langdurig statische belasting moet worden vermeden. Eiser zal daarop ook aangewezen blijven. Voor de psychische klachten achten de verzekeringsartsen daarentegen nog wel verbetering mogelijk. Eiser staat ook onder behandeling voor de psychische klachten.
Verder wordt geconcludeerd dat er sprake is van een discrepantie tussen het verwachte en geeffectueerde niveau van functioneren. Met andere woorden, eiser wordt ruimer belastbaar geacht dan hij op grond van de klachten ervaart. Aannemelijk wordt geacht dat de verschillende problemen elkaar negatief beïnvloeden waardoor de klachten wordt versterkt en waardoor eiser minder activiteiten realiseert dan zou kunnen worden verwacht. Volgens de verzekeringsarts kan met verbetering van het activiteitenpatroon, en zingeving, een verbetering van welbevinden en daarmee van de belastbaarheid in algemene zin worden bereikt. De rechtbank kan deze conclusie volgen.
De rechtbank begrijpt dat eiser graag wil dat er rekening wordt gehouden met de klachten zoals hij die ervaart en voor hem belemmerend zijn. Dat eiser zelf meer of zwaardere beperkingen ervaart, betekent echter niet zonder meer dat ook meer of zwaardere beperkingen moeten worden aangenomen. Soms zit er een groot verschil tussen de mate waarin iemand zichzelf beperkt acht en de beperkingen die op basis van objectieve medische maatstaven worden aangenomen.
De rechtbank heeft er begrip voor dat dit soms moeilijk is om te bevatten, maar benadrukt dat volgens de wettelijke criteria de klachten, hoe ernstig deze ook worden ervaren, moeten worden vertaald in medisch objectiveerbare beperkingen. Dat is immers waar het bij een WIA-beoordeling om draait. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen de vertaalslag van de klachten van eiser naar de op te nemen beperkingen in de FML goed gemaakt.
Urenbeperking
9. Eiser acht een urenbeperking aangewezen gelet op de combinatie van zijn klachten en zijn slaapproblemen/vermoeidheidsklachten. De rechtbank acht echter voldoende gemotiveerd waarom een urenvaststelling van gemiddeld ongeveer 8 uren per dag en gemiddeld ongeveer 40 uren per week, in combinatie met niet ’s nachts kunnen werken en geen onregelmatige werktijden, bij eiser adequaat is. De verzekeringsarts concludeert inzichtelijk dat er, rekening houdend met de gestelde beperkingen, geen reden is voor een vergaande urenbeperking. Dat is ook in lijn met de door verweerder gehanteerde Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid. De verzekeringsarts heeft uitgelegd dat met de in de FML genoemde beperkingen reeds afdoende zou moeten zijn voorzien in recuperatie, met de toevoeging dat structurele overbelasting dient te worden voorkomen en regelmaat van belang is.
Bestaan voldoende aanknopingspunten om een onafhankelijke deskundige te benoemen?
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige omdat de daartoe noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit ontbreekt. Eiser heeft zelf (nadere) medische stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn klachten en beperkingen heeft onderschat, maar die informatie leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben de beperkingen zorgvuldig en navolgbaar in kaart gebracht. De gegevens van de behandelend sector zijn meegenomen en meegewogen in de verzekeringsgeneeskundige (her)beoordeling. Niet aannemelijk is geworden dat de verzekeringsartsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van eiser zouden hebben gemist.
Geschikt voor de geduide functies?
11. Eiser voert aan dat hij vanwege zijn fysieke en psychische klachten niet in staat is om de geduide functies van textielproductenmaker, productiemedewerker industrie en monteur printplaten uit te oefenen. Deze beroepsgrond is in feite gericht tegen de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiser, waarover hiervoor is geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 maart 2021 oordeelt de rechtbank dat de geduide functies die aan de afwijzing ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht passend zijn voor eiser. Eiser heeft de arbeidskundige beoordeling verder niet bestreden.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering in stand blijft.
13. Omdat het beroep ongegrond is, kent de rechtbank eiser geen proceskostenvergoeding toe.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.