ECLI:NL:RBNHO:2022:8011

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
AWB-20_693
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum Pw-uitkering en terugwerkende kracht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum van de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, is vastgesteld. Verweerder heeft de ingangsdatum met het besluit van 11 juli 2019 vastgesteld op 18 maart 2019, en bij het bestreden besluit van 20 december 2019 is deze datum gehandhaafd. Eiseres heeft op 18 maart 2019 een nieuwe aanvraag om een Pw-uitkering ingediend, met het verzoek om de uitkering in te laten gaan per 1 augustus 2018. De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2020 behandeld, maar de zitting moest worden hervat op 8 december 2020 omdat eiseres niet in staat was om in te loggen. Na verdere behandeling op 13 juni 2022, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld aan de hand van de argumenten van eiseres.

De rechtbank verklaart het beroep (deels) gegrond en oordeelt dat de uitkering moet ingaan per 1 maart 2019. De rechtbank stelt vast dat eiseres eerder contact heeft gehad met verweerder en dat er aanwijzingen zijn dat zij zich al eerder dan op 18 maart 2019 heeft gemeld. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 44 van de Pw bijstand wordt toegekend vanaf de dag van melding, maar dat er in bijzondere omstandigheden van dit uitgangspunt kan worden afgeweken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden niet eerder een aanvraag heeft kunnen indienen, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om bijstandsverlening met terugwerkende kracht te rechtvaardigen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij wordt bepaald dat eiseres recht heeft op bijstand met ingang van 1 maart 2019. Tevens moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,00 vergoeden en krijgt zij een vergoeding voor haar reiskosten tot een bedrag van € 10,00. De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/693

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum van de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) die verweerder aan haar heeft toegekend. Verweerder heeft deze ingangsdatum met het besluit van 11 juli 2019 vastgesteld op 18 maart 2019.
Met het bestreden besluit van 20 december 2019 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze ingangsdatum gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2020 via een beeldverbinding (skype) op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen mr. Ph. H. Arnold namens verweerder. De rechtbank heeft besloten de zaak opnieuw op zitting te behandelen nadat bleek dat eiseres wel had geprobeerd aan de zitting deel te nemen, maar het haar niet was gelukt om in te loggen. Het onderzoek ter zitting is hervat op 8 december 2020. Daaraan hebben deelgenomen: eiseres (telefonisch) en mr. Ph. H. Arnold (via skype).
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat om eiseres in de gelegenheid te stellen haar beroep nader te onderbouwen. De daarover gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal van afspraken. Eiseres heeft gereageerd en nadere stukken ingebracht. Verweerder heeft daarop nader verweer gevoerd. Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gevonden partijen nadere vragen te stellen. Partijen hebben over en weer gereageerd.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep vervolgens hervat op een nadere zitting op 13 juni 2022. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres heeft eerder een Pw-uitkering ontvangen. Verweerder heeft, met het besluit van 26 juni 2018, die uitkering ingetrokken met ingang van 24 oktober 2014 in verband met verkregen vermogen uit een erfenis, hoger dan het voor de toepassing van de Pw vrij te laten vermogen. Eiseres heeft op 18 maart 2019 een nieuwe aanvraag om een Pw-uitkering ingediend bij verweerder met het verzoek om de uitkering in te laten gaan per 1 augustus 2018.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep (deels) gegrond. De rechtbank is van oordeel dat de uitkering moet ingaan per 1 maart 2019. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De datum waarop verweerder de toegekende Pw-uitkering heeft vastgesteld is de datum waarop eiseres de aanvraag heeft ingediend. Het verzoek om de uitkering in te laten op 1 augustus 2018 heeft verweerder afgewezen. Volgens verweerder is geen sprake van een bijzondere omstandigheid om de uitkering met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2018 toe te kennen.
5. Eiseres vindt dat zij weer een uitkering moet krijgen met ingang van een eerdere datum dan 18 maart 2019. Eiseres heeft verzocht de uitkering weer toe te kennen vanaf 1 augustus 2018. Rond die datum zat zij namelijk weer beneden de vermogensgrens, in aanmerking genomen de erfbelasting, begrafeniskosten en de schuld aan de gemeente.
6. Eiseres stelt dat zij door bijzondere omstandigheden van persoonlijke aard niet eerder een aanvraag heeft kunnen indienen en dit haar redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen. Deze omstandigheden zijn volgens eiseres met name gelegen in haar fysieke en psychische toestand in die periode waardoor zij niet goed in staat was eerder de nieuwe aanvraag in te dienen. Eiseres geeft aan dat zij als gevolg van allerlei privé omstandigheden al zwaar overspannen en depressief was en vervolgens ook nog eens werd overvallen door het besluit van 26 juni 2018, waarvan de gevolgen onevenredig zijn voor haar. Eiseres stelt tegen allerlei muren op te lopen en geen goede support te hebben gehad. Er is nooit een goed contact geweest met verweerder, er wordt niet naar haar geluisterd en zij is ook verkeerd voorgelicht. Daarnaast had zij de nodige problemen met haar rechtsbijstandverleners. Die hebben haar niet goed voorgelicht en begeleid en zij heeft ook nog van advocaat moeten wisselen. Bovendien was verweerder op de hoogte van haar bijstand behoevende omstandigheden. Haar recht op bijstand is met terugwerkende kracht eenvoudig vast te stellen aan de hand van de bankafschriften. Volgens eiseres verschuilt verweerder zich nu achter formele standpunten, terwijl het zou horen te gaan om waar zij recht op heeft. Eiseres voelt zich onbehoorlijk behandeld. Volgens eiseres is er geen reden om haar niet alsnog toe te kennen waar zij recht op heeft. Ook heeft eiseres er op zitting nog op gewezen dat zij zich in ieder geval al op een eerder moment dan op 18 maart 2019 bij verweerder heeft gemeld.
7. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 44 van de Pw is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van melding. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de toepassing van dit artikel bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als vast komt te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of is gebleken dat hij op enigerlei wijze actie in de richting van de gemeente heeft ondernomen die tot het innemen van een aanvraag had moeten leiden. Ook kan aannemelijk worden gemaakt dat de betrokkene buiten staat was zich eerder te melden of een gegronde reden voor de latere melding had [1] .
Wanneer gemeld voor aanvraag bijstand?
8. Hoofdregel bij de toepassing van de Pw is dus dat bijstand wordt toegekend per datum melding. De vraag die de rechtbank eerst moet beoordelen is op welke datum eiseres zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen en of er aanwijzingen zijn dat eiseres zich al eerder dan op 18 maart 2019 gemeld heeft bij verweerder. Om de onduidelijkheid die hierover bleef bestaan weg te nemen heeft de rechtbank verweerder verzocht na te gaan of eiseres voor
18 maart 2019 contact heeft gezocht met de gemeente. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder ingebrachte telefoonnotities, die zien op de periode 1 april 2018 tot 18 maart 2019, blijkt van meerdere contactmomenten. De rechtbank acht het aannemelijk dat de contactmomenten op 1 maart 2019 en op 6 maart 2019, die als onderwerp hebben ‘aanvraag uitkering’ en ‘doorstart uitkering’, zijn op te vatten als een actie in de richting van verweerder met als uiteindelijke doel bijstand aan te vragen. In de notitie van 1 maart 2019 staat als aantekening dat eiseres is verwezen naar het SWT voor het opnieuw aanvragen van haar uitkering na het eerder stopzetten van de uitkering. In de notitie van 6 maart 2019 staat als aantekening dat het SWT haar weer heeft teruggestuurd omdat zij de uitkering niet
opnieuw hoefde aan te vragen, maar er met de oude gegevens doorgestart zou kunnen worden. Ook staat er dat zij heen en weer wordt gestuurd en het nijpend wordt, omdat zij geen inkomsten heeft. De eerdere contactmomenten, tussen 28 juni 2018 en 30 augustus 2018, hebben als onderwerp erfenis en het opsturen van documenten in verband met de terugvordering. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het telefoongesprek op 1 maart 2019 in dit geval als een daadwerkelijke melding voor bijstand kan worden gezien. Gelet hierop bestond er dus in beginsel recht op bijstand met ingang van 1 maart 2019.
Is er sprake van bijzondere omstandigheden?
9. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of in de situatie van eiseres sprake was van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat haar met terugwerkende kracht vanaf een eerdere datum bijstand wordt verleend. Het is aan eiseres om dergelijke bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken. De rechtbank heeft de behandeling op zitting op 8 december 2020 geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen om, zoals zij op de zitting benadrukte, aannemelijk te maken dat zij op grond van haar fysieke en psychische situatie in die periode niet in staat was eerder een aanvraag te doen dan wel te laten doen.
Eiseres heeft daarop contact gezocht met haar huisarts en nadere stukken ingebracht die volgens haar bevestigen dat zij niet in staat was eerder de aanvraag te doen.
10. Uit die stukken kan de rechtbank wel afleiden dat eiseres de nodige problemen had zowel fysiek als psychisch, maar niet dat zij in het geheel niet in staat was voor zichzelf op te komen en zich eerder te melden bij verweerder, dan wel een derde inschakelen om dat namens haar te doen. Dat eiseres diverse medische en psychische klachten had als gevolg van meerdere emotionele gebeurtenissen in haar leven en ook verward was door de intrekking van de vorige bijstandsuitkering begrijpt de rechtbank, maar dat levert echter op zich nog geen bijzondere omstandigheid op voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht. Uit de medische gegevens is ook niet af te leiden dat het eiseres in het geheel niet is aan te rekenen dat zij er niet in heeft voorzien dat iemand haar belangen behartigde. De toekenning van een bijstandsuitkering gaat op aanvraag (datum). Dat heeft vooral te maken met het karakter van de Pw, namelijk een laatste vangnet, die ook wordt bekostigd uit de algemene middelen. Afwijken van dit uitgangspunt kan alleen in bijzondere omstandigheden en die doen zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Iemand moet echt niet in staat zijn om op een eerder moment een aanvraag te doen. Dat blijkt niet uit de stukken die eiseres heeft overgelegd. Verweerder stelt terecht, verwijzend naar het door eiseres op 7 augustus 2018 zelf ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 26 juni 2018 en het feit dat zij ook de weg naar de rechtshulp heeft weten te vinden, dat eiseres in staat was haar eigen belangen voldoende waar te nemen.
11. Eiseres heeft zelf op de zitting op 8 december 2020 aangegeven dat de aanvraag te laat is gedaan. Zij ging ervan uit dat een nieuwe aanvraag zou worden meegenomen zoals haar advocaat haar voorhield. Dat eiseres veronderstelde dat zij niet een nieuwe aanvraag hoefde in te dienen, omdat overduidelijk was, ook voor verweerder, dat zij vanaf augustus weer in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde gaat ook niet op. Die veronderstelling blijft voor haar eigen risico en levert geen bijzondere omstandigheid op.
12. Ook in de schuldenpositie van eiseres zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen om de bijstand per een eerdere datum dan 1 maart 2019 toe te kennen. De contacten die er waren na het stopzetten van de uitkering in 2018 hadden betrekking op de toen lopende bezwaarprocedure. Daaruit hoefde verweerder niet af te leiden dat eiseres tevens beoogde een nieuwe aanvraag te doen. Dat eiseres, zoals zij stelt, verkeerd zou zijn geïnformeerd door medewerkers van verweerder, waarbij haar in haar beleving ook toezeggingen zijn gedaan, is de rechtbank uit de stukken ook niet aannemelijk kunnen worden. Uit de stukken valt alleen af te leiden dat er is gesproken over het geven van een toelichting bij de berekening.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
14. Gelet op het in de Algemene wet bestuursrecht neergelegde streven om een geschil zoveel mogelijk definitief op te lossen, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en bepalen dat eiseres recht heeft op bijstand met ingang van 1 maart 2019.
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,00 aan haar vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar reiskosten. De door eiseres verzochte vergoeding voor haar reiskosten voor het bijwonen van de zitting komt voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 10,00 op basis van openbaar vervoer tweede klas. Hierbij is de rechtbank uitgegaan van twee maal een enkele reis met de trein van Zaandam naar Haarlem in verband met de zitting bij de rechtbank ( 2 x € 5,00).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiseres een bijstandsuitkering krijgt met ingang van 1 maart 2019;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de reiskosten van eiseres tot een bedrag van € 10,00; en
- gelast dat verweerder eiseres het betaalde griffierecht van € 48,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:1242