ECLI:NL:RBNHO:2022:8

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
2 januari 2022
Zaaknummer
15-023561-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarig kind door vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De verdachte heeft in de periode van 1999 tot en met 14 februari 2004 meerdere keren ontucht gepleegd door zijn dochter met de tong te zoenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het feit gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar aangemerkt, ondersteund door getuigenverklaringen van de moeder en broer van de aangeefster. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd, wat in strijd is met de sociaal-ethische normen. Gezien het tijdsverloop en het feit dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking is gekomen, heeft de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren en een contactverbod met de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-023561-21 (P)
Uitspraakdatum: 4 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 1996 tot en met 14 februari 2004 te Haarlem, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , bestaande die ontucht hierin dat verdachte (telkens) die [slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit in de periode van 8 mei 2001 tot 8 mei 2004. Hiertoe voert hij aan dat de verklaringen van aangeefster omtrent de tongzoen worden ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Aangeefster heeft geen contact meer met [getuige 1] en [getuige 3] , hetgeen een valse aangifte onaannemelijk maakt.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn vanwege haar jonge leeftijd in de tenlastegelegde periode en vanwege het tijdsverloop. Verder kunnen haar verklaringen en herinneringen zijn gekleurd door de moeilijke familiesituatie, de trauma’s en de PTSS die aangeefster heeft opgelopen. De verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] komen weliswaar overeen met elkaar, maar niet met de verklaringen van aangeefster. De verschillen betreffen de benaming van de handeling (filmkus dan wel papakus), de handeling zelf (de tongen in de mond dan wel buiten de mond) en de aanvang van de periode waarin de handeling zou hebben plaatsgevonden.
De getuigen waren via de oma van aangeefster op de hoogte van de aangifte en zij zouden hun verklaringen kunnen hebben afgestemd om de verklaringen van aangeefster te ondersteunen. Ook hingen er in die periode camera’s in de woning – met als doel dat hulpverleners het gedrag van [getuige 1] konden observeren - waardoor eventuele ontuchtige handelingen door hulpverleners zouden moeten zijn opgemerkt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat de verdachte in haar jeugd frequent ontucht met haar heeft gepleegd door het geven van zoenen met de tong. De verdachte noemde dit volgens aangeefster een filmkus.
Betrouwbaarheid van de aangifte
De rechtbank stelt voorop dat de aangeefster in haar aangifte – die vooraf is gegaan door een ‘informatief gesprek zeden’ waarin nagenoeg gelijkluidend is verklaard –consistent, concreet en gedetailleerd heeft verklaard over de handelingen die de verdachte bij haar heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden dat aangeefster valse verklaringen zou hebben afgelegd. Evenmin ziet de rechtbank aanknopingspunten in het dossier dat de verklaringen van aangeefster gekleurd zijn door de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden (jonge leeftijd, tijdsverloop, moeilijke familiesituatie, trauma’s en PTSS). De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en tot uitgangspunt kunnen worden genomen in de onderliggende zaak.
Verklaringen getuigen bieden steun aan verklaringen aangeefster
De getuigen [getuige 2] (moeder van aangeefster), [getuige 1] (de broer van aangeefster) en [getuige 3] (voormalig echtgenote van de verdachte) verklaren ieder afzonderlijk dat zij in de bewezenverklaarde periode zelf hebben waargenomen dat de verdachte de aangeefster zoenen met de tong heeft gegeven. Uit de verklaringen van de moeder en de broer van aangeefster volgt dat de verdachte dan telkens met zijn tong de tong van aangeefster aanraakte.
De moeder verklaart verder dat de verdachte regelmatig aan aangeefster om een “papakus” vroeg.. De verdachte trok haar dan op schoot en zei: “papakus”. De moeder verklaart tevens dat ze het niet normaal vond en dat zij en de verdachte hier veel ruzie over hebben gehad. Ook de broer verklaart dat zijn ouders er ruzie over hadden en dat het initiatief voor die “papakusjes” bij de verdachte lag en dat de verdachte aan aangeefster vertelde hoe ze het moest doen. De kussen gebeurden heel vaak, meerdere malen per week, aldus deze getuige. Ook de getuige [getuige 3] verklaart dat de verdachte dan vroeg om een kus en daarbij zijn tong gebruikte en dat het regelmatig gebeurde.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat uit het dossier blijkt dat de aangeefster niet of nauwelijks contact heeft gehad met de getuigen. Ondanks dat, verklaren zowel de aangeefster als de getuigen eensluidend dat de handeling, te weten het zoenen met de tong, heeft plaatsgevonden en onder welke omstandigheden. De verklaringen van de getuigen bieden aldus steun aan de verklaringen van aangeefster. Dat de aangeefster zelf heeft verklaard dat haar vader ook met zijn tong in haar mond kwam doet aan het steunbewijs niet af.
Ontuchtig karakter van het handelen
Van een ontuchtige handeling als bedoeld in de wet is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt kunnen daarbij relevant zijn. Niet doorslaggevend is evenwel of de dader met de handeling zélf ontuchtige bedoelingen had.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het zoenen met de tong al op jeugdige leeftijd van aangeefster is begonnen en dat het frequent heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte (steeds) deze handeling heeft geïnitieerd.
Uit de verklaringen van de moeder en de zoon blijkt dat er vaak ruzies tussen de verdachte en de moeder van de aangeefster zijn geweest over dit zoenen met de tong, waaruit de rechtbank afleidt dat ook destijds binnen het gezin deze handeling niet als normaal werd gezien.
Gelet op het voorgaande en kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging binnen de context van een vader-dochterrelatie betreft het zoenen met de tong naar het oordeel van de rechtbank een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal ethische norm. Aldus is sprake van ontuchtige handelingen.
Aanvang ontucht
De getuige [getuige 1] verklaart dat de zoenen met de tong er al waren zolang hij zich kan heugen. De getuige [getuige 2] verklaart dat het zoenen met de tong ongeveer in 1999/2000 is begonnen. Zij komt tot deze conclusie door terug te rekenen vanaf een specifiek ijkpunt, te weten het overlijden van de vader van de verdachte in december 2001. Ze verklaart dat de verdachte ongeveer in 1999/2000 een beetje begon door te draaien en de kussen zijn begonnen. De rechtbank merkt op dat aangeefster in de jaren 1999 en 2000 een leeftijd had van zeven respectievelijk acht jaar. De getuige [getuige 3] verklaart dat zij het zoenen heeft gezien toen de aangeefster rond de tien jaar oud was.
Hoewel de rechtbank op basis van het dossier niet exact kan vaststellen vanaf wanneer de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, komt uit het dossier naar voren dat de handelingen in ieder geval in 2000 hebben plaatsgevonden en een aantal jaren hebben voortgeduurd.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter omstreeks de periode van 1999 tot en met het einde van de ten laste gelegde periode.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op meerdere tijdstippen omstreeks de periode van 1999 tot en met 14 februari 2004 te Haarlem, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , bestaande die ontucht hierin dat verdachte telkens die [slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
6.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de verdediging verzocht de een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn destijds minderjarige dochter door haar te zoenen met de tong. Deze handelingen hebben gedurende een aantal jaren regelmatig plaatsgevonden, terwijl het slachtoffer nog heel jong was en daaraan geen weerstand kon bieden. Het uitgangspunt van de wetgever is dat kinderen beneden 16 jaar op grond van de uit hun nog niet voltooide seksuele en emotionele ontwikkeling voortvloeiende kwetsbaarheid moeten worden beschermd. In het onderhavige geval komt daar nog bij dat het slachtoffer in de verhouding vader-dochter, en toevertrouwd aan de dagelijkse zorg van de verdachte, mogelijk extra kwetsbaar was.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn herhaaldelijke ontuchtige handelingen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jonge slachtoffer. Dat de verdachte zelf hierin mogelijk geen seksuele bedoelingen zag, is niet van belang. Net als dat de subjectieve beleving van de aangeefster indertijd niet doorslaggevend is. Ook neemt de rechtbank ten nadele van de verdachte in aanmerking dat verdachte door zijn volledig ontkennende houding, geen blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te (willen) zien.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 16 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van een zedendelict is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 juni 2021 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, Advies & Toezichtunit 1 Noord-West te Haarlem.
Uit dit rapport komt naar voren dat de reclassering het recidiverisico niet kan inschatten gezien de ontkennende houding van verdachte. De reclassering adviseert bij veroordeling een straf zonder meldplicht en aan een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster te verbinden.
De op te leggen straf
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde meebrengen dat een gevangenisstraf geboden is. Echter, gelet op het tijdsverloop, de omstandigheid dat het feit ten tijde van de uitspraak van dit vonnis bijna is verjaard en het feit dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking is gekomen voor een vergelijkbaar feit, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Dit leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf (12) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. de Groot-Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.