In deze zaak heeft Airhelp GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Berlijn, Duitsland, een vordering ingesteld tegen Public Joint Stock Company Aeroflot-Russian Airlines, gevestigd in Moskou, Rusland, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 21 juli 2021, naar aanleiding van een vertraging van meer dan drie uur van de vlucht van Amsterdam naar Tokyo op 25 juli 2019. De passagiers, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hebben hun vorderingsrecht gecedeerd aan Airhelp, die compensatie vorderde op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een brandstofstoring op Schiphol en het afladen van ingecheckte bagage.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijs geleverd van de brandstofstoring en de gevolgen daarvan, en de kantonrechter oordeelde dat deze omstandigheden als buitengewoon kunnen worden aangemerkt. Daarnaast werd vastgesteld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van Airhelp moest worden afgewezen, en dat de proceskosten voor rekening van Airhelp komen.