In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op 15 april 2022 in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene wegens het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld op de zitting van 5 april 2022, waar de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar de gemachtigde van de betrokkene niet. De officier van justitie verzocht de kantonrechter om het boetebedrag te verlagen in verband met nieuwe boetebedragen die per 1 maart 2022 waren vastgesteld.
De kantonrechter overwoog dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk het veroorzaken van onnodig geluid, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De betrokkene voerde aan dat hij een andere route had gereden en dat de verbalisant onvoldoende had omschreven waarom het geluid als onnodig werd beschouwd. De kantonrechter oordeelde echter dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging en dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder.
De kantonrechter besloot de boete te matigen tot € 250,00, in overeenstemming met de nieuwe boetebedragen, en kende een proceskostenvergoeding toe aan de betrokkene. De uitspraak benadrukte dat voor de vaststelling van onnodig geluid niet alleen het geluidsniveau relevant is, maar ook het gedrag van de bestuurder, zoals het onnodig hoog toeren van de motor. De beslissing van de officier van justitie werd gedeeltelijk gewijzigd, en de proceskosten werden vastgesteld op € 392,63, die door de Staat der Nederlanden moesten worden vergoed.