ECLI:NL:RBNHO:2022:790

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
C/15/316372 / FA RK 21-2397
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en noodzaak tot DNA-onderzoek in familiezaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 4 februari 2022, verzoekt de man om gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap van het minderjarige kind, geboren op [geboortedag] 2020. De man stelt dat hij niet de biologische vader is, omdat hij en de moeder al geruime tijd voor de conceptie geen seksuele relatie meer hebben gehad. De moeder is niet verschenen in de procedure, maar heeft wel verklaard dat het huwelijk ongelukkig was en dat de man eind 2018 is vertrokken. De bijzondere curator, die het kind vertegenwoordigt, heeft aanvankelijk DNA-onderzoek voorgesteld, maar heeft later haar standpunt gewijzigd en vond de verklaringen van de man en de moeder voldoende om te concluderen dat de man niet de biologische vader is.

De rechtbank oordeelt echter dat de enkele verklaringen van de man en de moeder niet voldoende zijn om met zekerheid vast te stellen dat de man niet de biologische vader is. De rechtbank wijst op inconsistenties in de verklaringen van de man en de moeder en het feit dat de moeder niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie over een mogelijk DNA-onderzoek. Daarom gelast de rechtbank een DNA-onderzoek om de biologische afstamming vast te stellen. De kosten van het onderzoek worden voorlopig door de Staat voorgeschoten, aangezien de man procedeert op basis van gefinancierde rechtshulp. De zaak wordt pro forma aangehouden tot de uitkomst van het DNA-onderzoek, dat uiterlijk op 27 april 2022 gerapporteerd moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
ontkenning vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/316372 / FA RK 21-2397
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 4 februari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Amrani, kantoorhoudende te Amsterdam,
--tegen--
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder.
Het minderjarige kind [naam] wordt vertegenwoordigd door mr. A. Krim, bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 12 mei 2021;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 14 juni 2021;
- de beschikking van 23 juni 2021, waarbij mr. A. Krim te Haarlem is benoemd tot bijzondere curator;
- het verslag met bijlagen en de aanvulling daarop van de bijzondere curator van 21 juli 2021 respectievelijk 5 oktober 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 januari 2022 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door mr. M. Amrani, en met bijstand van een tolk. Tevens was aanwezig mr. A. Krim, bijzondere curator.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren het minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] .

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de man strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van het kind.
3.2.
De man baseert zijn verzoek op de stelling dat hij niet de biologische vader van het kind is. De man voert daartoe aan dat hij nimmer met de moeder heeft samengewoond en dat hij in het conceptietijdvak geen gemeenschap met de moeder heeft gehad.

4.Verweer

De moeder is niet in de procedure verschenen.

5.Standpunt van de bijzondere curator

5.1.
De bijzondere curator heeft op 13 juli 2021 met de man gesproken. Hij heeft haar verteld dat partijen na hun huwelijkssluiting hebben samengewoond in Amsterdam-Noord en vervolgens in Wormerveer. Volgens de man heeft hij eind 2018 voor het laatst gemeenschap met de moeder gehad. In januari 2019 zijn zij feitelijk uit elkaar gegaan. Partijen hebben vervolgens nog wel contact gehouden tot het moment dat de man vernam dat de moeder een relatie had met een Poolse man van wie zij zwanger was. Het contact is daarna verbroken. Er is nog eenmaal contact geweest nadat de man van de gemeente had gehoord dat hij moest tekenen voor de geboorte van [de minderjarige] . De man vindt het bezwaarlijk dat hij als juridisch vader van [de minderjarige] wordt aangemerkt.
De bijzondere curator heeft de moeder op 28 juli 2021gesproken. Zij heeft verteld dat het geen gelukkig huwelijk was. De man is volgens haar eind 2018 vertrokken. De moeder heeft in 2020 contact met een advocaat gezocht in verband met een echtscheidingsprocedure, maar zij heeft dit niet doorgezet. De moeder heeft inmiddels enige tijd een relatie met [nieuwe partner] , uit welke relatie [de minderjarige] is geboren. De moeder heeft in 2017 voor het laatst seksueel contact met de man gehad; de laatste jaren van hun samenwoning leefden zij samen als broer en zus, met ieder een eigen kamer. De moeder is er dan ook 100% zeker van dat de man niet de verwekker van [de minderjarige] is. Volgens de moeder wil de heer [D] [de minderjarige] erkennen. De moeder heeft tegenover de bijzondere curator ingestemd met een DNA-onderzoek om te kunnen vaststellen dat de heer [D] de verwekker van [de minderjarige] is èn om uit te sluiten dat de man niet haar verwekker is. Zij zou de bijzondere curator de uitslag van het DNA-rapport toezenden, maar zij heeft dat niet gedaan. De bijzondere curator heeft getracht contact op te nemen met de heer [D] , maar dat is niet gelukt.
De bijzondere curator acht een DNA-onderzoek nodig om vast te kunnen stellen wie de verwekker van [de minderjarige] is.
5.2.
Ter zitting heeft de bijzondere curator haar standpunt gewijzigd. Zij acht het niet langer nodig dat een DNA-onderzoek plaatsvindt, omdat zij bij nader inzien de verklaring van partijen dat zij in het conceptietijdvak geen gemeenschap met elkaar hebben gehad voldoende acht om met zekerheid te kunnen vaststellen dat de man niet de biologische vader van het kind is. De bijzondere curator adviseert het verzoek van de vader toe te wijzen.

6.Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
Door de omstandigheid dat de moeder de Poolse nationaliteit bezit en de man de Tunesische nationaliteit, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de partijen en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
6.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
In artikel 10:93 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de vraag of familierechtelijk betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
6.3.
Ingevolge artikel 10:92 lid 1 BW wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben. Hiervoor is bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind.
Aangezien de moeder en de man op het tijdstip van de geboorte van het kind geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden, maar wel hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, is het Nederlandse recht van toepassing.
Het verzoek
6.4.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. De man is daarom de juridische vader van het kind.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de man worden ontkend.
6.5.
Het verzoek van de man is binnen de termijn genoemd in artikel 1:200 lid 5 BW ingediend, zodat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
6.6.
De man stelt dat het verzoek kan worden toegewezen zonder dat een DNA-onderzoek wordt verricht. De bijzondere curator komt bij nader inzien tot dezelfde conclusie en zij adviseert het verzoek toe te wijzen. Zij voegt daar nog aan toe dat zij voornemens is om namens het kind een verzoek in te dienen tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de heer [D] .
6.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Omdat het bij een ontkenning van het vaderschap gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat, dient de stelling dat de man niet de biologische vader is van het kind te worden toegelicht met feiten en omstandigheden, ook als de ontkenning van het vaderschap niet wordt betwist.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele verklaring van de man en de moeder jegens de bijzonder curator dat zij al ruim voor het conceptietijdvak geen seksueel contact meer met elkaar hebben gehad, in dit geval onvoldoende is om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat de man niet de biologische vader van het kind is. Het navolgende is daarvoor redengevend.
De man heeft wisselend verklaard over de periode waarin partijen samenwoonden. De verklaringen van de moeder en de man komen voorts niet overeen voor wat betreft het tijdstip van het laatste seksuele contact. Gebleken is dat partijen na de verbreking van hun seksuele relatie in ieder geval nog enige tijd hebben samengewoond in de echtelijke woning en dat er ook daarna nog contact is geweest. Volgens de man is het contact pas geheel verbroken toen hij vernam dat de moeder een andere relatie had en zwanger was. Het kind is op [geboortedag] 2020 geboren en de moeder heeft daarvan op 3 augustus 2020 zelf aangifte gedaan, en niet de heer [D] , de vermeende biologische vader van het kind. Daarbij komt dat partijen nog steeds met elkaar zijn gehuwd. De moeder heeft tenslotte, ondanks haar toezegging om dat wel te doen, de bijzondere curator niet geïnformeerd over de uitkomst van een DNA-onderzoek tussen het kind en de heer [D] . Nu de moeder ook niet ter zitting is verschenen is niet duidelijk geworden waarom die informatie ontbreekt.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank DNA-onderzoek tussen de man en het kind wel noodzakelijk acht om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat de man niet de biologische vader van het kind is.
6.9.
De rechtbank begroot de kosten van na te melden DNA-onderzoek op € 685.
Deze kosten komen voor rekening van partijen. Nu de man echter procedeert op basis van gefinancierde rechtshulp zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 195 Rv bepalen dat deze kosten, in afwachting van de uitkomst van voormeld DNA-onderzoek en in afwachting van de eindbeslissing in deze procedure door de Staat worden voorgeschoten.
De rechtbank zal bij de eindbeslissing bepalen voor wiens rekening de kosten van het DNA-onderzoek zullen komen, in beginsel ieder voor de helft.
6.10.
In verband met het te verrichten DNA-onderzoek zal de zaak pro forma worden aangehouden tot de hierna vermelde datum.
6.11.
De rechtbank wijst er op dat indien één der partijen niet meewerkt aan het onderzoek, de rechtbank daaraan de consequenties kan verbinden die zij geraden acht.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
gelast een kenmerkenonderzoek middels DNA ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 in de [geboorteplaats] ;
7.2.
benoemt tot deskundige:
- de deskundige van Verilabs Laboratorium voor Verwantschapsonderzoek, Noothoven van Goorstraat 11D te 2806 RA Gouda (tel 085-1051415);
7.3.
bepaalt dat het voorschot op de kosten van het DNA-onderzoek € 685 bedraagt en dat dit bedrag uit ’s Rijkskas dient te worden voorgeschoten;
7.4.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking aan de benoemde deskundige zal zenden;
7.5.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afspraak zullen maken bij voormeld DNA-onderzoeksbureau om het onderzoek te laten uitvoeren;
7.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
bepaalt de voortzetting van de behandeling ter terechtzitting op 18 mei 2022 pro forma;
7.8.
bepaalt dat de deskundige de rechtbank uiterlijk op 27 april 2022 een afschrift van het DNA-rapport zal toezenden;
7.9.
zegt toe dat de griffier partijen en de bijzondere curator zo spoedig een kopie van het DNA-rapport zal toezenden;
7.10.
stelt partijen en de bijzondere curator in de gelegenheid uiterlijk op 11 mei 2022 de rechtbank en de overige belanghebbenden schriftelijk te informeren over hun standpunt;
7.11.
wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.