ECLI:NL:RBNHO:2022:7899

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
9707083 \ WM VERZ 22-118
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde boete wegens negeren inhaalverbod zonder voldoende toelichting door verbalisant

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie (boete) die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het negeren van een inhaalverbod, zoals aangegeven door bord F 1/40. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 5 april 2022 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft het standpunt gehandhaafd dat de boete terecht was opgelegd.

De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verbalisant niet voldoende heeft toegelicht waarom betrokkene niet staande is gehouden. De enkele vermelding dat er geen stopbord was, was onvoldoende om de beslissing te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar de rechtspraak die stelt dat de verbalisant voorafgaand aan een mobiele controle de bebording moet controleren. Betrokkene betwistte de gedraging en stelde dat er ter plaatse geen bebording was, maar de kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende was om aan te nemen dat het bord aanwezig was.

De kantonrechter concludeerde dat de boete ten onrechte was opgelegd aan betrokkene als kentekenhouder, omdat er een reële mogelijkheid tot staandehouding had moeten zijn. Het beroep werd gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie en de beschikking tot boete werden vernietigd. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, vastgesteld op € 785,25. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toelichting door verbalisanten bij het opleggen van boetes en de noodzaak om de rechten van de betrokkene te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9707083 \ WM VERZ 22-118
CJIB-nummer : 241089506
Uitspraakdatum : 15 april 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : M.J.M. Bergers, Boete.nu te Maastricht.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 april 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: negeren inhaalverbod: bord F 1/40.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Betrokkene betwist de gedraging, omdat er volgens betrokkene ter plaatse geen bebording was geplaatst.
De kantonrechter volgt betrokkene niet in dit betoog. Uit de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht blijkt dat de verbalisant zelf ter plaatse aanwezig was.
Uit rechtspraak volgt dat in geval van een mobiele controle, zoals hier aan de orde, het uitgangspunt is dat de verbalisant die ter plaatste aanwezig is, voorafgaand aan de controle de bebording heeft gecontroleerd (zie de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2020, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL: GHARL:2020:1803). De enkele stelling van betrokkene dat er ter plaatse geen verbod bestaat, is daartegenover onvoldoende reden om te twijfelen aan de aanwezigheid van dat bord.
Betrokkene heeft gesteld dat hij had moeten worden staande gehouden. Uit artikel 5 WAHV volgt dat de boete kan worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het voertuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, tenzij direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit betekent dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van die bestuurder voordoet, de boete aan de bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder.
In de toelichting van het zaakoverzicht staat vermeld dat de verbalisant niet de mogelijkheid had om de bestuurder staande te houden, omdat het voertuig van de verbalisant niet was voorzien van een stopbord. De verklaring van de verbalisant is naar het oordeel van de kantonrechter te summier. De enkele vermelding in het zaakoverzicht dat de verbalisant niet heeft staande gehouden omdat er geen stopbord was, is onvoldoende. De verbalisant had dit nader moeten toelichten, omdat eveneens onduidelijk is of de verbalisant reed in een dienstvoertuig of privé-voertuig. De kantonrechter ziet geen reden om de officier van justitie alsnog in de gelegenheid te stellen om een aanvullend proces-verbaal op te laten maken. De boete is dus ten onrechte met toepassing van artikel 5 WAHV opgelegd aan betrokkene als kentekenhouder. Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van officier van justitie zullen worden vernietigd.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gelijk krijgt. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen die kosten worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 785,25. Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 405,75 (1,5 punten voor het beroepschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 541,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van € 379,50 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 759,00).
De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI: NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 785,25 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: