In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene wegens het negeren van een inhaalverbod. Betrokkene had een boete ontvangen en had hiertegen beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het negeren van bord F 1/40, dat een inhaalverbod aangeeft. Betrokkene voerde aan dat hij rechtmatig had ingehaald, omdat de doorgetrokken streep na de rotonde overging in een onderbroken streep en het bord pas zichtbaar was na het inhalen van een vrachtwagen. De verbalisant had echter verklaard dat betrokkene de overtreding pleegde met als doel een vrachtauto in te halen en dat het bord duidelijk zichtbaar was.
De kantonrechter oordeelde dat uit de stukken in het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bleek dat de overtreding was gepleegd. Betrokkene had onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter concludeerde dat betrokkene kennis had moeten nemen van de situatie en de bebording voordat hij besloot de vrachtwagen in te halen. De boete was terecht opgelegd en er waren geen redenen om deze te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard.