ECLI:NL:RBNHO:2022:7881

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
15/071826-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op nietigheid van de dagvaarding en OM niet-ontvankelijk in een strafzaak met betrekking tot opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. J.A. Huibers, in behandeling genomen. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met twee feiten die betrekking hebben op de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en het verweer van de raadsman verworpen, waarbij werd gesteld dat de dagvaarding nietig was. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding op juiste wijze was betekend en dat de verdachte op de hoogte was van de tenlastelegging. Ook het verweer van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren die de ontvankelijkheid van het OM in de weg stonden.

De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne op twee verschillende data, waarbij de rechtbank op basis van de verklaringen van medeverdachten en WhatsApp-communicatie tot de conclusie kwam dat de verdachte betrokken was bij de invoer van de drugs. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank heeft de strafeis van het OM, die een hogere gevangenisstraf vorderde, niet gevolgd en heeft de straf gematigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/071826-22 (P)
Uitspraakdatum: 2 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.A. Huibers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 december 2021 tot en met 19 februari 2022 te Curaçao en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid (497,1 gram
aangetroffen op 19 februari 2022 onder [medeverdachte] ) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (daartoe) tezamen en in vereniging, althans alleen,
- ( telefonische) contact(en) (al dan niet middels WhatsApp) met die [medeverdachte] gehad en/of gelegd en/of onderhouden en/of instructies gegeven omtrent de invoer, het vervoer en/of afleveren/overdragen van de (door [medeverdachte] ingevoerde) cocaïne;
Feit 2
hij op of omstreeks 14 april 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Hij heeft aangevoerd dat hij geen afschrift van de dagvaarding heeft ontvangen en dat zowel hijzelf als de verdachte niet op de hoogte waren van het tweede feit op de tenlastelegging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is, nu deze op juiste wijze in persoon aan de verdachte is betekend.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De dagvaarding is op 27 juni 2022 in persoon aan de verdachte uitgereikt, inclusief een vertaling daarvan. Ook het tweede feit stond op deze dagvaarding vermeld. Het was de verdachte dus bekend wat hem wordt verweten. De raadsman was van de zitting op de hoogte, naar eigen zeggen door een telefonische mededeling, en is daar evenals de verdachte verschenen. De zaak kon dan ook in aanwezigheid van de verdachte en raadsman worden behandeld en zij hebben desgevraagd aangegeven dat geen aanhouding werd verzocht. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een geldige dagvaarding. Overigens maakte het tweede feit al deel uit van het procesdossier, heeft de verdachte dit feit reeds – in het bijzijn van zijn advocaat – bij de politie bekend en heeft de raadsman tijdens de terechtzitting de gelegenheid gekregen (maar niet benut) om dit feit nog met de verdachte te bespreken. Aldus is de verdediging niet in zijn belangen geschaad.
Ontvankelijkheid van het Openbaar MinisterieDe raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Hij heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie stukken heeft achtergehouden. Hij heeft sinds 10 mei 2022 geen aanvullingen ontvangen in het digitale dossier en hij heeft dus ook geen laboratorium rapport over de bij de verdachte aangetroffen stof gezien. Verder heeft hij de officier van justitie verzocht de telefoon van de verdachte in te mogen zien, maar heeft hij daarvoor geen gelegenheid gekregen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. De raadsman heeft om een onbekende reden en zonder dat dit de bedoeling was geen toegang gehad tot de stukken die na 10 mei 2022 aan het digitale dossier zijn toegevoegd. Het gaat om een aantal SKDB-uittreksels, een uittreksel Justitiële Documentatie, de digitale stukken van de uitreiking aan de verdachte, de oproeping van een tolk, de vertaalde dagvaarding en de raadkamerbeschikking van het Hof Amsterdam. Het laboratorium rapport ten aanzien van feit 2 bevond zich echter in het procesdossier dat op 9 mei 2022 aan de raadsman is verstrekt. De belangrijke stukken waren dan ook bij de verdediging aanwezig. De officier van justitie heeft ten aanzien van de telefoon van de verdachte aangevoerd dat de raadsman één dag na het verzoek om teruggave is geïnformeerd dat de telefoon retour is gegaan.
De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen leidt een onherstelbaar vormverzuim tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Nog daargelaten de vraag of hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, vast staat dat geen inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces.
Hoewel de raadsman niet beschikt over de stukken die na 9 mei 2022 aan het digitale dossier zijn toegevoegd, beschikt hij wel over alle belangrijke stukken. Ten aanzien van het door de raadsman bedoelde laboratoriumrapport heeft de officier van justitie toegelicht dat dit rapport onderdeel is van het procesdossier dat op 9 mei 2022 aan de raadsman is verstrekt en heeft de raadsman dit niet weersproken. Verder heeft de officier van justitie onweersproken toegelicht dat de raadsman op 11 juli 2022, een dag na zijn verzoek, is geïnformeerd over de beslissing van het Openbaar Ministerie tot teruggave van de inbeslaggenomen telefoon. Daarbij komt dat, zoals eerder ook overwogen, de raadsman tijdens de terechtzitting de gelegenheid heeft gekregen (maar niet benut) om de ontbrekende stukken nog met de verdachte te bespreken. Aldus is de verdediging op geen enkele wijze in zijn belangen geschaad.
Overige voorvragenDe rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten. Hij heeft aangevoerd dat er stukken zijn achtergehouden door de officier van justitie, waaronder de telefoon van de verdachte (relevant voor feit 1) en het laboratorium rapport over de bij de verdachte aangetroffen stof (relevant voor feit 2).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsmotivering feit 1
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 19 februari 2022 is [medeverdachte] op Schiphol aangekomen vanuit Curaçao. Bij hem is 497 gram cocaïne aangetroffen. [medeverdachte] heeft bekend opzettelijk drugs te hebben ingevoerd.
[medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte deze reis voor hem heeft georganiseerd, de drugs aan hem heeft gegeven en hem voor en tijdens zijn reis instructies heeft gegeven, ook over de aankomst op Schiphol. De verklaring van [medeverdachte] vindt bevestiging in het WhatsApp-gesprek dat in zijn telefoon is aangetroffen met contactpersoon ‘ [naam] ’. Naar het oordeel van de rechtbank kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat dit gesprek heeft plaatsgevonden met de verdachte. De contactpersoon ‘ [naam] ’ maakte gebruik van het telefoonnummer waarvan de verdachte heeft bevestigd dat het zijn nummer is. De verklaring van de verdachte dat anderen dit gesprek zouden hebben gevoerd op zijn telefoon op momenten waarop hij deze mensen toevallig op straat tegenkwam, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Op grond van de verklaring van [medeverdachte] en de whatsappgesprekken is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bij de voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van de invoer van de cocaïne betrokken is geweest. Uit de gesprekken volgt bovendien dat de verdachte een aansturende rol had ten opzichte van [medeverdachte] . Hij gaf [medeverdachte] instructies op belangrijke momenten. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zodanig was betrokken bij de invoer van de cocaïne dat hij daarbij in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] heeft gehandeld en dus als medepleger is aan te merken. Hij had een organiserende rol en heeft daarmee een substantiële bijdrage geleverd aan het gezamenlijke plan om de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
3.3.3
Nadere bewijsmotivering feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 14 april 2022 op Schiphol is aangekomen vanuit Curaçao. Bij hem zijn 28 bollen aangetroffen met daarin in totaal 330 gram cocaïne. De verdachte heeft bekend opzettelijk cocaïne te hebben ingevoerd.
De rechtbank verwerpt het verweer dat het Openbaar Ministerie de rapporten NFiDENT over de bij de verdachte aangetroffen stof zou hebben achtergehouden. De officier van justitie heeft onweersproken toegelicht dat deze rapporten onderdeel zijn van het procesdossier dat op 9 mei 2022 aan de raadsman is verstrekt.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 19 februari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
Feit 2
hij op 14 april 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
  • t.a.v. feit 1:
  • t.a.v. feit 2:
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht er bij het bepalen van de straf rekening mee te houden dat de verdachte in Nederland gaat wonen met zijn vrouw en kinderen en dat hij daar nodig is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van 497 gram cocaïne en daarnaast aan de opzettelijke invoer van 330 gram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was in beide gevallen van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 juni 2022, en het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie Antillen, gedateerd 23 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in 2002, 2005 en 2009 voor opiumwetdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank heeft dit gelet op de sindsdien verstreken tijd echter niet als strafverzwarende omstandigheid meegewogen.
Vertrekpunt van straftoemeting
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor het invoeren van een hoeveelheid van 200 tot 500 gram harddrugs als maatstaf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 tot 6 maanden per feit.
De op te leggen straf
De rechtbank ziet geen aanleiding om van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken. Voor het eerste feit acht de rechtbank gelet op de ingevoerde hoeveelheid en de aansturende rol van de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden. Voor het tweede feit, waarbij sprake was van een geringere hoeveelheid, acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de twee bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van in totaal tien maanden moet worden opgelegd. De rechtbank wijkt hiermee af van de strafeis van de officier van justitie. De officier van justitie is bij het bepalen van de strafmaat echter uitgegaan van de OM-richtlijn voor Opiumwetdelicten en heeft bovendien – anders dan de rechtbank – recidive als strafverzwarende omstandigheid meegewogen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 [tien] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W. van Kasbergen, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.S. Jansen en mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2022.
mr. Van Beek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.