ECLI:NL:RBNHO:2022:7879

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
15/126418-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak met minderjarige door gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige, geboren in 2005. De tenlastelegging omvatte het betasten van de borsten en vagina van het slachtoffer, het tongzoenen en het zich laten aftrekken door het slachtoffer, terwijl deze aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd. De feiten zouden zich hebben afgespeeld op 11 mei 2021 in Zaandam. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 168 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.

Tijdens de zitting op 19 juli 2022 heeft de rechtbank de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun vonden in ander bewijs, zoals getuigenverklaringen en forensische resultaten. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de vermeende handelingen, waardoor de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte vaak onverenigbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast besliste de rechtbank over de teruggave van in beslag genomen voorwerpen. De kledingstukken die aan het slachtoffer toebehoorden, moesten worden teruggegeven, terwijl een navigatiesysteem aan de verdachte werd teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/126418-21 (P)
Uitspraakdatum: 2 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Konya, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer] , en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer]
terwijl die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer] gedetailleerd en consistent heeft verklaard over het ten laste gelegde feit, waardoor haar verklaring als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat het soort handelingen beter past bij de lezing van [slachtoffer] dan bij de lezing van de verdachte, nu de verdachte heeft verklaard dat de handelingen hebben plaatsgevonden terwijl de verdachte aan het autorijden was. De verklaring van [slachtoffer] dat de handelingen op de achterbank van de taxi hebben plaatsgevonden lijkt beter te passen, aangezien [slachtoffer] volgens meerdere verklaringen altijd achterin zat. Bovendien roept de manier en het tijdstip waarop de verdachte anderen in kennis heeft gesteld van de handelingen vragen op, net als het feit dat de verdachte [slachtoffer] de middag na het incident gewoon weer van school heeft gehaald.
De officier van justitie ziet voor de verklaring van [slachtoffer] steunbewijs in de verklaring van getuige [getuige] en de forensische resultaten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat:
  • de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 168 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod en het vermijden van contact met minderjarigen;
  • de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard;
  • de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis;
  • de in beslag genomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde [slachtoffer] voor de voorwerpen 2 tot en met 6 en aan de verdachte voor voorwerp 7.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft het aan hem ten laste gelegde feit ter terechtzitting uitdrukkelijk ontkend en heeft een alternatieve lezing gegeven voor hetgeen heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft primair aangevoerd dat voor een bewezenverklaring onvoldoende wettig bewijs bestaat in het dossier. De raadsman acht de verklaring van [slachtoffer] bovendien niet betrouwbaar, gelet op eerdere incidenten. De verklaring van [slachtoffer] kan daarom niet worden gebezigd voor het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de noodzakelijke overtuiging ontbreekt.
3.3
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Inleiding
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedatum] , werd op 11 mei 2021 door de verdachte met zijn taxi naar school gebracht. [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte naast haar op de achterbank is komen zitten, dat hij aan haar borsten en vagina heeft gezeten (over haar kleding heen) en dat zij hem moest aftrekken. Hij heeft geprobeerd haar hoofd naar zijn penis te duwen en heeft haar getongzoend. Op de linkerduim van [slachtoffer] is sperma aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte (bewijskracht meer dan 1 miljard).
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] voorin de taxi zat en dat zij hem probeerde te zoenen. Ook is zij met haar hand in zijn broek gegaan, waarbij zij zijn penis aanraakte. Vervolgens pakte zij zijn hand en heeft deze op haar borst gelegd. Volgens de verdachte kan zijn sperma op de duim van [slachtoffer] terecht zijn gekomen, omdat hij die ochtend seks heeft gehad met zijn vriendin en zich daarna niet heeft gedoucht. De verdachte heeft dus ontkend dat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige (de zogenoemde ‘unus testis nullus testis’-regel). Deze bepaling heeft, naar vaste rechtspraak, betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij is verder het volgende van belang.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de ontucht ontkent, zoals in deze zaak, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechtbank ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet, zoals hiervoor uiteengezet, geen ruimte voor een bewezenverklaring. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Waardering van het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] in onvoldoende mate steun vinden in de rest van het dossier en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het dossier enkele stukken bevat die als steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] zouden kunnen worden beschouwd. De verdachte heeft echter hetzij de juistheid van dit mogelijke steunbewijs betwist, hetzij daaraan een uitleg gegeven, die ertoe leidt dat de ondersteuning voor de verklaringen van [slachtoffer] wegvalt. De rechtbank beschikt over onvoldoende concrete aanknopingspunten om te beoordelen in hoeverre de als steunbewijs in aanmerking komende feiten en omstandigheden in rechte inderdaad als steunbewijs hebben te gelden, nu er slechts beperkt nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de door [slachtoffer] en de verdachte afgelegde verklaringen. De verklaring van getuige [getuige] , waarin zij over [slachtoffer] gemoedstoestand op de betreffende ochtend heeft verklaard, acht de rechtbank – mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – onvoldoende onderscheidend voor de lezingen van [slachtoffer] en de verdachte. Dit geldt eveneens voor het aangetroffen sperma op de duim van [slachtoffer] . Aldus is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om dit feit bewezen te verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde feit.

4.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven kledingstukken, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen 2 tot en met 6, dienen te worden teruggegeven aan [slachtoffer] , aangezien zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het overige in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK Navigatiesysteem (goednummer: 1264448), dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
niet bewezenwat aan de verdachte ten laste is gelegd en
spreekthem daarvan
vrij.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Shirt (goednummer: 1259964);
  • 1 STK Ondergoed (goednummer: 1259967);
  • 1 STK Ondergoed (goednummer: 1259968);
  • 1 STK Broek (goednummer: 1259973);
  • 1 STK Jas (goednummer: 1259986).
Gelast de teruggave aan de verdachte van het volgende voorwerp: 1 STK Navigatiesysteem (goednummer: 1264448).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Richters, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van griffiers mr. H.S. Singeling en mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2022.
mr. J. van Beek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.