ECLI:NL:RBNHO:2022:7864

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 416
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met weigering VOG

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), welke door de Minister voor Rechtsbescherming was afgewezen in een besluit van 27 juli 2022. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn waarnemend gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. In zijn overwegingen benadrukte de voorzieningenrechter dat het oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de samenleving, in dit geval de veiligheid van passagiers en weggebruikers, zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij het verkrijgen van een VOG. Verzoeker had in het verleden meerdere keren met justitie in aanraking gekomen, onder andere wegens rijden onder invloed en ernstige snelheidsovertredingen. De voorzieningenrechter vond de door verzoeker aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zoals zijn jeugdige leeftijd en financiële problemen, onvoldoende zwaarwegend in vergelijking met de belangen van de samenleving.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van de Minister naar verwachting stand zal houden in een eventuele bodemprocedure en wees het verzoek af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzieningenrechter in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4156
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 augustus 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M.A.V. van Kleef).

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een verklaring omtrent gedag (VOG) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. R.V.S. Adriaanse, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de beperking van de risico’s van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij toewijzing van een VOG.
Bij de belangen van de samenleving gaat het om de zorg voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers, de medeweggebruikers en de ambtenaren belast met openbaar gezag. Aan deze belangen wordt door verweerder terecht groot gewicht toegekend. Uit de justitiële documentatie blijkt dat verzoeker in het recente verleden meermalen met justitie in aanraking is gekomen wegens rijden onder invloed en verder zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige snelheidsovertreding en belediging van een ambtenaar in functie.
De door verzoeker naar voren gebrachte omstandigheden, zijn jeugdige leeftijd, het wegvallen van zijn inkomen, het gevaar van een faillissement, wegen tegenover de hiervoor omschreven belangen onvoldoende zwaar. Voor zover verzoeker heeft gewezen op zijn persoonlijke ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt vanwege het feit dat hij in 2021 het CBR-traject positief heeft afgesloten met een cursus over verkeersveiligheid, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij het traject in de zomer van 2021 heeft afgerond. Vervolgens blijkt uit de justitiële documentatie dat verzoeker in november 2021 een ernstige snelheidsovertreding heeft begaan, waarvoor hij forse maatregel en straf opgelegd heeft gekregen in de zin van een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twee maanden en een boete van € 1.500,00. Deze overtreding begaat verzoeker dus enkele maanden nadat hij de cursus verkeersveiligheid heeft afgerond. Dat verzoeker zijn lesje heeft geleerd, zoals hij heeft gesteld, acht de voorzieningenrechter in dit licht bezien ongeloofwaardig. Het lijkt er meer op dat verzoeker pas nu, nadat hij met de negatieve financiële gevolgen voor zijn taxibedrijf en inkomen wordt geconfronteerd, zijn lesje heeft geleerd. Verder heeft verzoeker ter zitting verklaard dat, in tegenstelling tot wat in het verzoekschrift is vermeld, hij geen schulden heeft en dat de auto die hij gebruikt voor de taxiwerkzaamheden zijn eigendom is. De gevolgen van het moeten staken van zijn taxibedrijf zien dan ook in hoofdzaak op het verlies van een inkomen, waardoor hij zijn vaste lasten niet meer kan betalen. Weliswaar is verzoeker door het wegvallen van taxiwerkzaamheden verstoken van inkomen, maar dat zijn eenmanszaak met het wegvallen van zijn inkomsten dreigt failliet te gaan, heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, verwacht dat het besluit van verweerder in de procedure stand zal houden, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2022 door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.