ECLI:NL:RBNHO:2022:7854

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
9013252 \ CV EXPL 21-848
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers na annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze bodemzaak vorderen de passagiers compensatie van Deutsche Lufthansa AG na de annulering van hun vlucht LH2303 van Amsterdam naar München op 22 december 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., stellen dat de annulering niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de vervoerder aanvoert. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht niet kan worden gerechtvaardigd door de door de vervoerder ingeroepen buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de annulering het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden voorkomen, zoals weersomstandigheden of luchtverkeersleidingrestricties. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers recht hebben op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annulering van vluchten. De vordering van de passagiers wordt toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en de vervoerder wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.298,95, vermeerderd met rente. De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9013252 \ CV EXPL 21-848
Uitspraakdatum: 24 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1.
[eiser 1], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2],
2. [eiser 2],
allen wonende te [plaats 1]
3. [eiser 3]wonende te [plaats 2]
4. [eiser 4]wonende te [plaats 3]
5. [eiser 5]wonende te [plaats 4]

6. [eiser 6],

7. [eiser 7],
beiden wonende te [plaats 5]
8. [eiser 8], wonende te [plaats 4]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa AG
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mrs. P.C.X. de Leede en E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 27 oktober 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. Tevens zijn door de passagiers bij akte van 10 februari 2021 aanvullende producties overgelegd. De vervoerder heeft hierop schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 22 december 2018 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Franz Jozef Strauss International Airport (München), Duitsland, met vluchtnummer LH2303, hierna: de vlucht. Vervolgens zouden de passagiers sub 1, sub 2, sub 6, sub 7 en sub 8 doorvliegen naar verschillende eindbestemmingen.
2.2.
De vlucht is geannuleerd waardoor de passagiers sub 1, sub 2, sub 6, sub 7 en sub 8 de aansluitende vlucht(en) hebben gemist. De passagiers sub 1, sub 2 en sub 5 tot en met 8 zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht. De passagiers sub 3 en sub 4 zijn niet omgeboekt naar een alternatieve vlucht, maar zijn met de trein naar hun eindbestemming vervoerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
Passagiers sub 3 en sub 4 hebben van de vervoerder reeds € 100,- compensatie per passagier ontvangen.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot (verdere) betaling over te gaan.
2.6.
De passagiers sub 1 en sub 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.700,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 726,00 dan wel € 623,15 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van respectievelijk € 600,00, € 250,00 dan wel € 150,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. De vervoerder voert aan dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het HvJEU restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht München-Amsterdam-München (vluchten LH2302 en LH2303). Beide vluchten hebben vertraging opgelopen als gevolg van ATC-slotrestricties. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder, onder meer, de ‘
Slot Allocation Message”en de “
Slot Revision Messages”van vlucht LH 2302 overgelegd, alsmede het vluchtrapport van de onderhavige vlucht (producties 1, 2, 3, 5 en 7 bij conclusie van antwoord). Uit de slotberichten van vlucht LH 2302 volgt dat het toestel meerdere (gewijzigde) slottijden opgelegd heeft gekregen. In het laatste slotbericht wordt een nieuw slot van 09:11 uur (UTC) toegekend. Het vluchtrapport van vlucht LH2302 vermeldt de volgende vertragingscode: Delay Code 84: “
ATFM due to WEATHER AT DESTINATION”, oftewel beperkende instructies van de luchtverkeersleiding vanwege weersomstandigheden te Amsterdam. De vervoerder voert aan dat besloten is de vlucht LH2302 te annuleren, nu de slotvertraging dusdanig was opgelopen (en nog verder had kunnen oplopen) dat uitvoering van de vlucht LH2302 ernstige impact zou hebben gehad op de gehele operatie van de vervoerder op de luchthaven. Zodoende is de vlucht LH2302 geannuleerd, als gevolg waarvan de onderhavige vlucht ook is geannuleerd.
5.5.
De kantonrechter gaat voorbij aan de discussie tussen partijen of sprake was van slechte weersomstandigheden, aangezien de vervoerder aan de hand van de vluchtrapporten voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het luchtverkeersbeheer het oorspronkelijk slot van de vlucht LH2302 heeft ingetrokken en meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd, vanwege de weersomstandigheden. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. Onvoldoende is echter gebleken dat de (voorafgaande) vlucht vanwege de gewijzigde slottijden alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd. Uit productie 5 bij de conclusie van antwoord volgt dat de vlucht LH2302 gepland stond om te vertrekken om 07:45 uur (UTC). De laatste slotrestricties tonen aan dat de slotrestricties van de vlucht LH 2302 tussen 06:24 uur (UTC) en 06:35 uur (UTC) terugliepen van 09:17 uur (UTC) naar 09:11 uur (UTC). De vervoerder heeft om 07:20 uur (UTC) besloten de vlucht LH2302 te annuleren. De kantonrechter oordeelt echter dat niet is uitgesloten dat de luchtverkeersleiding na het opleggen van een slot met een latere vertrektijd, een slot kan opleggen met een eerdere vertrektijd. De vervoerder heeft verwezen naar het vonnis van deze rechtbank van 13 oktober 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:9039), waarin is geoordeeld dat bij het vooruitzicht op een vertraging van 83 minuten de luchtvaartmaatschappij niet gehouden is te wachten op een mogelijk nieuwe CTOT. Anders dan in die zaak, staat in deze zaak niet vast dat de passagiers (die vanaf München een aansluitende vlucht hadden naar de eindbestemming) op het moment van annuleren, ook bij de vertraging op dat moment dan wel bij een substantiële verbetering, de aansluitende vlucht niet meer konden halen. In de onderhavige zaak heeft de vervoerder de stelling van de passagiers dat deze passagiers, ondanks het vertraagd uitvoeren van de onderhavige vlucht, hun aansluitende vluchten hadden kunnen halen, onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Daarbij komt dat vlucht LH2302 met de laatste opgelegde slottijd om 09:11 uur (UTC), derhalve met een vertraging van 86 minuten, mocht vertrekken. De mogelijkheid dat vlucht LH2302 nogmaals een nieuwe en latere CTOT opgelegd zou krijgen of dat de onderhavige vlucht ook slotrestricties opgelegd zou krijgen in het kader van de vliegveiligheid, zoals de vervoerder heeft aangevoerd, is niet komen vast te staan. Ten aanzien van de passagiers voor wie München de eindbestemming was, kan daarom niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat zij met een vertraging van meer dan drie uur de luchthaven van München zouden bereiken. De vertraging veroorzaakt door de laatste opgelegde slottijd aan vlucht LH2302 is immers minder dan drie uur. De vervoerder heeft voorts gesteld dat het nog langer aan de grond houden van vlucht LH2302 ernstige impact zou hebben op de gehele operatie op de luchthaven, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren. Dit betekent echter niet dat de vervoerder geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De vervoerder kan dan ook geen geslaagd beroep doen op buitengewone omstandigheden.
5.6.
Nu de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat vlucht LH2302 is geannuleerd wegens buitengewone omstandigheden, kan de annulering van de onderhavige vlucht evenmin zijn ontstaan wegens buitengewone omstandigheden. Het beroep van de vervoerder op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 598,95 (inclusief btw) en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
5.11.
De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.298,95‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.700,00 vanaf 22 december 2018, en over € 598,95 vanaf 27 oktober 2020, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 498,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter