ECLI:NL:RBNHO:2022:7835

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
9651654\ CV EXPL 22-455
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door mishandeling met betrekking tot materiële en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, die op 11 januari 2020 mishandeld is door gedaagden, een vordering ingediend voor schadevergoeding. Eiser heeft kaak- en gebitsletsel opgelopen en heeft gedaagden aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. De strafrechter had eerder al bepaald dat gedaagden een bedrag van € 3.000,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade aan eiser moesten betalen. Eiser vordert nu een hoger bedrag aan materiële schadevergoeding, alsook een voorschot op de nog te lijden schade. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade en heeft een bedrag van € 4.547,14 aan reeds verschenen schade toegewezen, evenals een voorschot van € 2.500,-. De kantonrechter heeft de gevorderde hogere immateriële schadevergoeding van eiser afgewezen, omdat hij onvoldoende feiten heeft aangedragen die deze hogere schadevergoeding rechtvaardigen. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen, maar heeft de vordering voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9651654 \ CV EXPL 22-455
Uitspraakdatum: 31 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. Priester-Karel te Amsterdam
tegen
1.
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde 1] ,
gemachtigde: mr. J.H. Prins te Den Helder,
2)
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
3)
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde 3] ,
gemachtigde: mr. J.H. Prins te Den Helder,
De zaak in het kort
[eiser] is mishandeld door [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (gedaagden) en heeft daardoor kaak- en gebitsletsel opgelopen. Een door [eiser] ingeschakelde deskundige heeft berekend dat de kosten van dit letsel minimaal € 17.519,- bedragen en mogelijk zelfs € 29.863,-. De strafrechter heeft al bepaald dat gedaagden aan materiële schadevergoeding een bedrag van € 3.000,- moeten betalen en aan immateriële schadevergoeding ook een bedrag van € 3.000,-. De kantonrechter stelt in dit vonnis vast dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de mishandeling. De kantonrechter wijst ook een hoger bedrag aan materiële en reeds geleden schade toe en wijst het door [eiser] gevorderde voorschot op deze schade toe. De kantonrechter wijst de door [eiser] gevorderde hogere immateriële schadevergoeding af. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waarom het door de strafrechter toegewezen bedrag van € 3.000,- in deze situatie niet redelijk is.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 14 januari 2022 een vordering tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (hierna gezamenlijk: gedaagden) ingediend.
1.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] hebben daarop een conclusie van antwoord ingediend.
1.3.
Op 6 juli 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.4.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is op 11 januari 2020 mishandeld door gedaagden. Als gevolg van deze mishandeling heeft [eiser] kaak- en gebitsletsel opgelopen.
2.2.
Op 9 juni 2020 zijn gedaagden veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen. De strafrechter heeft in de strafvonnissen aan [eiser] een bedrag van € 3.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade toegewezen.
2.3.
Op verzoek van [eiser] heeft tandheelkundig adviseur [naam] (hierna: [naam] ) een rapport opgesteld. [naam] gaat in zijn rapport om de kosten van de gevolgschade van [eiser] te berekenen uit van een best-case-scenario en een worst-case-scenario. De kosten van de gevolgschade bedragen in deze scenario’s € 17.519,- (best case scenario) dan wel € 29.863,- (worst case scenario).
2.4.
Op 13 november 2020 heeft [eiser] gedaagden aansprakelijk gesteld voor zijn geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – samengevat –:
voor recht te verklaren dat gedaagden ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden immateriële schade als gevolg van het openlijke geweld op 11 januari 2020;
gedaagden te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 4.577,14 aan reeds verschenen en nog niet vergoede schade;
gedaagden te veroordelen aan [eiser] te betalen een voorschot op de nader te bepalen materiële en immateriële schade van € 2.500,-;
de hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020;
gedaagden te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 1.230,27;
gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] aan dat gedaagden onherroepelijk zijn veroordeeld voor in groepsverband mishandelen van [eiser] . Op grond van artikelen 6:162 en 6:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn gedaagden (hoofdelijk) aansprakelijk voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. [eiser] heeft inmiddels al een bedrag van € 4.577,14 aan reeds verschenen niet vergoede schade. Omdat de behandelingen en kosten nog doorlopen, vordert [eiser] een voorschot van € 2.500,-. De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet verzekerd onder de rechtsbijstandsverzekering.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] .
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] betwisten niet dat zij, samen met [gedaagde 2] , [eiser] op 11 januari 2020 hebben mishandeld en dat [eiser] als gevolg daarvan tandheelkundige schade heeft opgelopen. Zij betwisten wel de hoogte van de schade en de eventueel toekomstige schade. Van de reeds geleden (verschenen) schade betwisten zij de hoogte van de kosten dagopname ziekenhuis. Daarnaast betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 3] dat de kosten van het tandheelkundig advies en de buitengerechtelijke kosten kunnen worden gezien als schade van [eiser] . Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 3] vallen deze kosten onder de verzekeringspolis van [eiser] en hoeft hij deze kosten niet zelf te betalen. Tot slot betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 3] de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding (het smartengeld).

5.De beoordeling

Aansprakelijkheid
5.1.
Door gedaagden is niet betwist dat [eiser] door de mishandeling op 11 januari 2020 schade heeft geleden en lijdt en dat gedaagden deze schade moeten vergoeden. De onder I gevorderde verklaring voor recht kan dan ook worden toegewezen met de toevoeging van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] “voor zover de toekomstige schade in rechte dan wel in onderling overleg zal worden vastgesteld”.
Materiële schade
5.2.
[eiser] vordert dat gedaagden worden veroordeeld om aan hem te betalen € 4.577,14 in verband met schade die hij al heeft geleden en € 2.500,- als voorschot op de nader te bepalen materiële en immateriële schade. De strafrechter heeft reeds bepaald dat gedaagden een bedrag van € 6.000,- aan [eiser] moeten betalen, bestaande uit € 3.000,- materiële schade en € 3.000,- immateriële schade.
5.3.
In productie 9 heeft [eiser] een overzicht overgelegd waarin aan reeds geleden (verschenen) schade een bedrag is opgenomen van € 7.577,14. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] betwisten dit bedrag wat betreft de kosten dagopname ziekenhuis van € 60,- en de kosten ter vaststelling van de schade van € 679,42 (betreft het tandheelkundig advies en de voertuigexpertise). De overige kosten worden door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] niet betwist.
5.4.
Wat betreft de kosten dagopname ziekenhuis heeft [eiser] tijdens de zitting onbetwist gesteld dat deze kosten € 30,- bedragen. De kantonrechter zal dan ook van dit bedrag uitgaan.
5.5.
Met betrekking tot de kosten van het tandheelkundig advies stellen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zich op het standpunt dat deze kosten vallen onder de polis van [eiser] . Deze stelling is door [eiser] voldoende gemotiveerd betwist aangezien hij tijdens de zitting heeft gesteld dat deze kosten op grond van de voorwaarden van de rechtsbijstandsverzekering worden voorgeschoten en worden gezien als een voorschot indien de kosten verhaald kunnen worden. Gelet op het feit dat de aansprakelijkheid van gedaagden niet ter discussie staat en niet gesproken kan worden van een onnodig medisch onderzoek, is de kantonrechter van oordeel dat gedaagden ook deze kosten moeten betalen.
5.6.
Dit heeft tot gevolg dat gedaagden aan reeds geleden schade een bedrag aan [eiser] moeten betalen van (€ 7.577,14 – € 30,- (in verband met de lagere kosten dagopname ziekenhuis) =) € 7.547,14. De strafrechter heeft reeds een bedrag van € 3.000,- aan materiële schade toegewezen zodat de kantonrechter zal bepalen dat gedaagden nog een bedrag moeten betalen van € 4.547,14.
5.7.
Als voorschot op materiële
enimmateriële schade vordert [eiser] € 2.500,-. Tijdens de zitting heeft [eiser] onbetwist gesteld dat hij in juni 2022 nog een bedrag van ongeveer € 1.980,- aan kosten heeft moeten betalen voor het aanbrengen van implantaten. Uit het rapport van tandheelkundig adviseur [naam] blijkt daarnaast dat in een best-case scenario de tandheelkundige kosten € 17.519,- zullen bedragen en in een worst-case scenario € 29.863,-. De momenteel door [eiser] geclaimde kosten bedragen (€ 7.547,14 + € 2.500,- =) € 10.047,14. Deze kosten zijn dus nog lager dan de door de adviseur begrote kosten in het best-case scenario. De kantonrechter acht het gevorderde voorschot op de materiële schade dan ook toewijsbaar.
Wettelijke rente
5.8.
[eiser] vordert dat de hoofdsom, de kantonrechter neemt aan dat hij daarmee doelt op het bedrag van € 4.547,14, wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020. Tegen deze vordering is geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente zal toewijzen.
Immateriële schade
5.9.
Aan immateriële schade heeft de strafrechter een bedrag toegewezen van € 3.000,-. De kantonrechter stelt voorop dat uit het strafvonnis niet blijkt dat dit bedrag is toegewezen als zijnde een voorschot. Waar [eiser] heeft beoogd te betogen dat zijn immateriële schade hoger is dan het bedrag van € 3.000,- had het op zijn weg gelegen feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit dit oordeel zou kunnen voortvloeien. Dit heeft [eiser] echter nagelaten. De kantonrechter moet ervan uitgaan dat de angst – waar de kantonrechter niet aan twijfelt – die [eiser] ervaart als hij naar het dorp wil gaan al in het door de strafrechter toegewezen bedrag van € 3.000,- is verdisconteerd. De kantonrechter wijst erop dat uit de aard van immateriële schadevergoeding voortvloeit dat daarin ook toekomstige risico’s op verslechtering van de medische situatie inbegrepen zijn, behoudens bijzondere omstandigheden, maar die zijn door [eiser] niet gesteld. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er geen hogere immateriële schadevergoeding aan [eiser] uitgekeerd dient te worden dan het bedrag van € 3.000,- dat de strafrechter heeft toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
5.10.
Tegen de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.230,27 voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 3] verweer. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] stellen dat deze kosten door [eiser] niet worden gemaakt omdat hij hiervoor verzekerd is. Deze kosten kunnen volgens hen maximaal € 433,07 bedragen als uit wordt gegaan van een restant vordering van € 3.180,72.
5.11.
Net zoals bij de kosten voor het tandheelkundig advies is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat deze kosten aan hem worden vergoed door zijn rechtsbijstandsverzekering. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden gematigd en wel tot een bedrag van € 727,36 (overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II). Voor toekenning van een hoger bedrag dan het forfaitaire tarief bestaat onvoldoende grond, nu [eiser] onvoldoende feiten heeft gesteld die een hogere vergoeding – dan in het forfaitaire tarief besloten ligt – rechtvaardigen.
Proceskosten en nakosten
5.12.
Tijdens de zitting heeft [eiser] gesteld de daadwerkelijke proceskosten te vorderen. Uitgangspunt is echter dat proceskosten worden berekend aan de hand van wettelijke tarieven. Omdat [eiser] geen omstandigheden naar voren heeft gebracht waarom van dit uitgangspunt moet worden afgeweken zal de kantonrechter de proceskosten aan de hand van de wettelijke tarieven vaststellen.
5.13.
Daarbij worden gedaagden ook veroordeeld tot betaling van € 124,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat gedaagden ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het openlijke geweld gepleegd op 11 januari 2020 en voor zover de toekomstige schade in rechte dan wel in onderling overleg zal worden vastgesteld;
6.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.547,14 aan reeds verschenen en niet vergoede schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 11 januari 2020 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een voorschot op de nog te lijden materiële schade van € 2.500,-;
6.4.
veroordeelt gedaagden om aan [eiser] te betalen € 727,36 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.5.
veroordeelt gedaagden tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 139,16
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 622,00
vermeerderd met de wettelijke rente ingaande de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;
6.6.
veroordeelt gedaagden tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.7.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter