ECLI:NL:RBNHO:2022:778

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
C/15/324643 / KG ZA 22-43
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige op school na verstreken inschrijvingstermijn

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2022, is een vordering in kort geding aan de orde van de moeder, die vervangende toestemming vraagt voor de inschrijving van haar minderjarige kind op een school. De moeder en de vader, die gezamenlijk gezag hebben over het kind, hebben een affectieve relatie gehad die eindigde in januari 2021. Het kind is geboren in 2018 en de ouders hebben afspraken gemaakt over de zorgregeling, vastgelegd in een ouderschapsplan. De moeder heeft in augustus 2021 verhuisd en heeft de inschrijving van het kind op de school in de nieuwe woonplaats aangevraagd. De inschrijvingstermijn eindigde op 1 februari 2022, maar de vader betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de inschrijvingstermijn volgens het nationale inschrijvingssysteem al op 29 september 2021 was verstreken. De voorzieningenrechter oordeelt dat de moeder geen spoedeisend belang heeft aangetoond en wijst de vordering af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
Zaak-/rekestnr.: C/15/324643 / KG ZA 22-43
proces-verbaal zitting in kort geding van 31 januari 2022, houdende mondeling vonnis
in de zaak van :
[moeder] ,
wonende te [woonplaats]
,
eiser in conventie,
advocaat mr. M.C. Tijsterman te Hoofddorp
-tegen-
[vader] ,
wonende te [woonplaats]
,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E. van de Burgwal te Amersfoort.
Partijen zullen hierna de moeder en de vader genoemd worden.
De zitting is gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. J.C.M. Swinkels, voorzieningenrechter, en mr. A.E.J. van Schie
,griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
-partijen en hun advocaten.
Partijen hebben hun standpunten mondeling en de vader ook aan de hand van pleitaantekeningen nader toegelicht. De rechter wijst het volgende vonnis.

1.De feiten

1.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die is geëindigd in januari 2021. Uit deze relatie is geboren het minderjarige kind [naam] , geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] .
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] .
1.2.
Partijen hebben [de minderjarige] in mei 2021 gezamenlijk ingeschreven op de school [naam] in [plaats] .
1.3.
De moeder is in augustus 2021 van [plaats A] naar [plaats B] verhuisd.
1.4.
Partijen hebben afspraken gemaakt over [de minderjarige] , die zijn vastgelegd in een door hen op 16 november 2021 ondertekend ouderschapsplan. Daarin zijn zij overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is. De overeengekomen zorgregeling is:
  • in even weken:
  • maandag tot en met woensdagochtend bij de vader;
  • woensdagmiddag tot en met vrijdagochtend bij de moeder;
  • vrijdagmiddag tot en met zondagavond bij de vader;
  • in oneven weken:
  • maandag tot en met woensdagochtend bij de vader;
  • woensdagmiddag tot en met zondagochtend bij de moeder;
  • zondagmiddag tot en met zondagavond bij de vader.
Ook zijn partijen een tweewekelijks schema overeengekomen voor wanneer [de minderjarige] naar school gaat in augustus 2022. Deze houdt in:
  • in even weken:
  • maandag tot en met woensdagochtend bij de vader;
  • woensdagmiddag tot en met vrijdagmiddag bij de moeder;
  • vrijdagavond tot en met zondagavond bij de vader;
  • in oneven weken:
  • maandag tot en met woensdagochtend bij de vader;
  • woensdagmiddag tot en met zondagmiddag bij de moeder;
  • zondagavond bij de vader.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om een vordering ter verlening van vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige] uiterlijk op 31 januari 2022 op de [naam school] te [plaats B] .
2.2.
De moeder stelt spoedeisend belang bij haar vordering te hebben omdat de inschrijvingstermijn eindigt op 1 februari 2022. De vader heeft dit gemotiveerd betwist en heeft, onder verwijzing naar het nationale inschrijvingssysteem voor kinderen op basisscholen, zoals dat ook geldt voor de [naam school] , toegelicht dat de inschrijvingstermijn voor [de minderjarige] al is verstreken.
2.3.
De voorzieningenrechter is met de man van oordeel dat de inschrijvingstermijn voor de leeftijdsgroep waartoe [de minderjarige] behoort, volgens dat systeem is verstreken op 29 september 2021. Uit de door de moeder overgelegde stukken is niet gebleken dat -zoals zij stelt- hierop een uitzondering geldt voor [de minderjarige] . Uit de correspondentie tussen de directeur van de [naam school] en de moeder is niet gebleken dat de directeur op de hoogte was van de geboortedatum van [de minderjarige] en de verhuizing van de moeder naar [plaats B] , hetgeen volgens de stellingen van de moeder een uitzondering zou kunnen rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande heeft de moeder geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter zal de vordering van de moeder daarom afwijzen.
2.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst al het gevorderde af.
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter sluit de zitting.
Waarvan proces-verbaal,