ECLI:NL:RBNHO:2022:7762

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
9731628 \ CV EXPL 22-1395
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • W.A. Aardenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incassovordering en overeenkomst van opdracht tussen B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., een incassovordering ingesteld tegen gedaagde, die handelt onder verschillende handelsnamen. De vordering betreft een openstaand bedrag van € 3.386,62, dat eiseres stelt te vorderen op basis van een mondelinge overeenkomst van opdracht uit 2011. Eiseres heeft administratieve en fiscale werkzaamheden verricht voor gedaagde, maar gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij niet gehouden is tot betaling van het volledige bedrag. De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waarbij eiseres verschillende e-mails heeft overgelegd als bewijs van de openstaande vordering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres haar werkzaamheden op maandelijkse basis heeft gefactureerd en dat gedaagde in verzuim is met de betaling van het restantbedrag. De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.974,06, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering voor het overige is afgewezen. De uitspraak is gedaan door kantonrechter W.A. Aardenburg op 31 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9731628 \ CV EXPL 22-1395
Uitspraakdatum: 31 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
verder te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M. Willemse te Loosdrecht,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[handelsnaam 1] , [handelsnaam 2] , [handelsnaam 3] , [handelsnaam 4] , [handelsnaam 5] ,
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] .

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 11 februari 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord. [eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd bij conclusie van repliek, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in 2011 een mondelinge overeenkomst aangegaan. Op basis daarvan heeft [eiseres] administratieve en fiscale werkzaamheden uitgevoerd voor [handelsnaam 1] (hierna: [handelsnaam 1] ).
2.2.
Op 3 december 2019 heeft [medewerker van eiser] , destijds werkzaam bij [eiseres] , onder toevoeging van de bijlage ‘
20191203 [handelsnaam 1] Design Management nota 12-2019’ onder andere het volgende ge-e-maild aan [gedaagde] :
“De maand december 2019 is aangebroken. Op naar het jaar 2020. (..)
Hierbij doe ik je mijn nota voor termijn 12 toekomen. De laatste van 2019.
De betaling ad € 128,99 zie ik uiteraard graag weer tegemoet. Bij voorbaat mijn hartelijke dank.”
2.3.
In zijn e-mail van 11 december 2020 heeft [medewerker van eiser] [gedaagde] als volgt bericht:
“(..) Het jaar 2020 loopt ten einde. Helaas heb ik van jou geen betaling meer mogen ontvangen. Ondanks je recente toezegging. Het totale openstaande bedrag is overigens € 2.730,43. (..)”

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van
€ 3.386,62 plus wettelijke rente en (na)kosten. In de conclusie van repliek vordert [eiseres] ‘eiseres in conventie’ (de kantonrechter begrijpt: [eiseres] ) ‘ontvankelijk te verklaren in haar vordering te verhogen met € 600,00’, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat zij op grond van de gesloten mondelinge overeenkomst administratieve en/of fiscale werkzaamheden heeft verricht die, ook na schriftelijke aanmaningen door [eiseres] , deels nog niet door [gedaagde] zijn betaald. [gedaagde] verkeert in verzuim met de betaling van dat restantbedrag plus de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert – kort gezegd - aan dat hij in 2014/2015 als ZZP’er is gestart. Waar de door [eiseres] tot dat moment te verrichten werkzaamheden van grote omvang waren, slonken deze door het ZZP’er-schap van [gedaagde] aanzienlijk. [gedaagde] voert aan dat daarom in 2019 met [medewerker van eiser] , destijds werknemer van [eiseres] , de afspraak is gemaakt dat er geen maandelijkse facturen meer zouden worden gestuurd, maar dat [gedaagde] vier maal per jaar een storting zou doen voor de door [eiseres] te verrichten werkzaamheden. [gedaagde] voert verder aan dat hij nooit een factuur heeft ontvangen over het jaar 2019 en überhaupt nooit een herinnering c.q. aanmaning heeft ontvangen voor de ‘kennelijk’ openstaande facturen. De € 600,00 die [eiseres] in haar conclusie van repliek vordert is buitensporig, voert [gedaagde] tot slot aan. Hij heeft zijn schuld al voldaan in januari 2021.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter kwalificeert de tussen partijen gesloten overeenkomst als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [eiseres] op basis van de overeenkomst diensten heeft verricht en dat [gedaagde] voor deze diensten diende te betalen. [gedaagde] meent echter op verschillende gronden niet tot betaling van het (volledige) openstaande bedrag gehouden te zijn. De kantonrechter zal daarom hieronder ingaan op de vraag of [gedaagde] het door [eiseres] gevorderde bedrag of een deel daarvan aan [eiseres] is verschuldigd.
5.2.
Voor de beantwoording van deze vraag is allereerst relevant dat op basis van de door [eiseres] overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat [eiseres] haar werkzaamheden – ook in 2019 - op maandelijkse basis aan [gedaagde] heeft gefactureerd. [eiseres] heeft namelijk verschillende e-mails in het geding gebracht waarin niet alleen in de e-mail zelf wordt gesproken over de totale vordering op [gedaagde] en de opbouw daarvan, maar waarin de betreffende factu(u)r(en) ook als bijlage bij die e-mail zijn toegevoegd, zie onder meer de e-mails die staan opgenomen onder 2.2 en 2.3. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] haar op basis van de overeenkomst van opdracht te verrichten werkzaamheden op maandelijkse basis aan [gedaagde] in rekening zou, en dus ook mocht, brengen. De kosten hiervan dient [gedaagde] in beginsel dan ook aan [eiseres] te voldoen, tenzij zou blijken dat partijen op enig moment afwijkende afspraken hebben gemaakt.
5.3.
Dat [gedaagde] in weerwil van het voorgaande met [eiseres] zou hebben afgesproken dat zij geen maandelijkse facturen (meer) aan [gedaagde] zou sturen, blijkt nergens uit. Die stelling laat zich ook niet verenigen met het feit dat [eiseres] zoals gezegd steeds maandelijkse facturen is blijven sturen. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de door [eiseres] overgelegde e-mails met stukken misleidend zijn omdat zij door [eiseres] zouden zijn samengesteld dan wel bewerkt. Nog los van het feit dat [gedaagde] geen gevolgtrekking aan deze stelling verbindt, blijkt dit ook nergens uit. Dit lijkt de kantonrechter ook niet aannemelijk gelet op het authentiek ogende karakter van de vele e-mails.
5.4.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat de door hem verrichte incidentele stortingen door [eiseres] al zijn verrekend met het bedrag dat zij in deze procedure nog vordert, zodat de kantonrechter zal uitgaan van de juistheid van deze stelling. Daaruit vloeit de conclusie voort dat [gedaagde] nog een bedrag van € 2.430,43 (het bedrag genoemd in de onder 2.3 opgenomen e-mail minus de laatste storting van € 300,00 door [gedaagde] , in januari 2021) aan [eiseres] is verschuldigd. Inclusief de vanaf de vervaldatum voor de laatste factuur, 6 januari 2020, verschuldigde wettelijke handelsrente ad € 543,63, komt het totaal toe te wijzen bedrag uit op € 2.974,06.
5.5.
De € 600,00 die [eiseres] bij conclusie van repliek heeft gevorderd, wordt afgewezen. [eiseres] geeft immers zelf aan dat deze facturen nog niet bij [gedaagde] in rekening zijn gebracht. Van verzuim aan zijn zijde kan dan ook geen sprake zijn.
5.6.
Ook de gevorderde BIK worden afgewezen. [eiseres] heeft niet voldoende (met stukken) onderbouwd gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, dan wel dat die kosten betrekking hadden op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkele doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 498,00 (2 punten x tarief advocaat ad € 249,00) . De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen. Tot slot worden ook de gevorderde nakosten toegewezen, zij het tot een bedrag van € 124,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 2.974,06, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 112,30
griffierecht € 109,00
salaris gemachtigde € 498,00 (2x tarief ad € 249,00);
6.3.
bepaalt dat [gedaagde] wettelijke rente is verschuldigd over het onder 6.2 genoemde bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter