ECLI:NL:RBNHO:2022:7743

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
28 augustus 2022
Zaaknummer
9276460 \ CV EXPL 21-4005
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verantwoordelijkheden van de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Aeroflot-Russian Airlines, wegens vertraging van hun vlucht op 30 april 2019 van Amsterdam naar Moskou en aansluitend naar Japan. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp, vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. De passagiers arriveerden met een vertraging van circa 23 uur op hun eindbestemming en vorderden een totaalbedrag van € 2.400,00 plus bijkomende kosten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende maatregelen had genomen om de vertraging te beperken en dat de passagiers hun aansluitende vlucht hadden kunnen halen als er voldoende reservetijd was ingepland. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de passagiers recht hadden op compensatie.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 2.617,80 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten voor de vervoerder vastgesteld. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd gedeeltelijk toegewezen. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om adequaat te reageren op onvoorziene omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9276460 \ CV EXPL 21-4005 (DB)
Uitspraakdatum: 17 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [plaats 1]

3. [eiser 3]

4. [eiser 4]

beiden wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Aktionernoje obshschestvo (AO) Public Joint Stock Company Aeroflot-Russian Airlines
gevestigd te Moskou (Rusland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
voor wie is verschenen: G. Kagramanyan

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 16 maart 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 30 april 2019 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol naar Sheremetyevo International Airport, Moskou (Rusland) met vluchtnummer SU2551 (hierna: de vlucht) en aansluitend van Moskou naar Narita Airport (Japan) met vlucht SU260. De geplande aankomsttijd te Narita Airport was voor passagiers sub 1 en 2 op 1 mei 2019 om 10:30 uur lokale tijd en voor passagiers sub 3 en 4 op 1 mei 2019 om 10:35 uur lokale tijd.
2.2.
De vlucht zou volgens planning vertrekken om 13:15 uur lokale tijd vanuit Amsterdam. Passagiers sub 1 en 2 zouden volgens de planning om 17:45 uur lokale tijd aankomen in Moskou en passagiers sub 3 en 4 om 17:35 uur lokale tijd. De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht naar Japan gemist. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt en met een vertraging van circa 23 uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2019, althans vanaf de datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 435,60 dan wel € 363,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2019 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming te Narita
,zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid als hiervoor bedoeld, te weten slechte weersomstandigheden te Moskou. De passagiers hebben betwist dat er sprake was van slechte weersomstandigheden.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van buitengewone omstandigheden. Daarom dient hij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden (zie ook het arrest van het Hof van 12 mei 2011 Eglitis/Latvijas C-294/10). De kantonrechter acht een reservetijd van ten minste 20 minuten noodzakelijk. De passagiers stellen dat tussen de twee aansluitende vluchten een overstaptijd van 75 minuten voor passagiers sub 1 en 2 en 85 minuten voor passagiers sub 3 en 4 was gepland en dat te Sheremetyevo International Airport een minimale overstaptijd van 70 minuten geldt, zodat er een reservetijd was van 5 dan wel 15 minuten. De vervoerder heeft dit niet weersproken.
4.5.
Het aanhouden van voldoende reservetijd zou echter geen effect hebben gehad, indien de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheid meer dan 20 minuten bedroeg. In dat geval zouden de passagiers immers, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer hebben kunnen halen. De vervoerder stelt zich op het standpunt dat een vertraging van 29 minuten het gevolg was van een buitengewone omstandigheid. Dit heeft de vervoerder echter onvoldoende onderbouwd. De vervoerder heeft in dit verband gegevens van de vlucht uit het ‘IPG Aero systeem’ en een overzicht van de IATA delay codes overgelegd. In de uitdraai uit het IPG Aero systeem staat bij de vertraging bij aankomst: ‘delay code 73.602’. Daarbij staat handgeschreven: ‘weeromstandigh.’. Code 73 staat volgens het overzicht van delay codes voor ‘WR EN ROUTE OR ALTERNATIVE’ (weersomstandigheden). De passagiers hebben echter in repliek opgemerkt dat niet is toegelicht waarom het toestel met 8 minuten vertraging is opgestegen. Vast staat dat het toestel met 20 minuten vertraging is geland. Volgens de passagiers is bij de landing vermoedelijk 7 minuten van de vertraging veroorzaakt door code 73. Van 22 minuten van de vertraging is daarom volgens de passagiers onduidelijk waardoor deze is veroorzaakt. De vervoerder is hier niet op ingegaan. Hierdoor is onvoldoende komen vast te staan welk deel van de vertraging is veroorzaakt door de weersomstandigheden. Daarom moet het ervoor gehouden worden dat hooguit 7 minuten van de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat, als de vervoerder een buffer van ten minste 20 minuten in acht had genomen, de passagiers hun aansluitende vlucht ondanks de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid, gewoon hadden kunnen halen. Het een en ander leidt tot de conclusie dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van een eventuele buitengewone omstandigheid te kunnen ondervangen.
4.6.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. Het verzoek tot betaling van de hoofdsom zal daarom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voor wat betreft passagiers sub 1 en 2 is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Dit geldt niet ten aanzien van passagiers sub 3 en 4. Er is onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de voor passagiers sub 3 en 4 verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele brief. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen ten aanzien van passagiers sub 3 en 4.
4.8.
De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het primair gevorderde bedrag is niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw). De kantonrechter zal gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5. is overwogen het gevorderde bedrag voor de helft toewijzen (€ 217,80), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.617,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 1 mei 2019 en over € 217,80 vanaf 16 maart 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 436,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter