Op 30 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Verzoekster had beroep ingesteld tegen het besluit van 31 mei 2022, waarin het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunningen ongegrond werd verklaard. De vergunninghouder had omgevingsvergunningen verkregen voor het herbouwen van een restaurant na sloop. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar verweerder meldde dat de vergunninghouder bereid was de uitkomst van het beroep af te wachten en niet met de werkzaamheden zou starten tot na de beslissing op het beroep.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. Aangezien de vergunninghouder had aangegeven niet te starten met de werkzaamheden, waren er geen onomkeerbare gevolgen te verwachten. Hierdoor was er geen spoedeisend belang meer bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.