ECLI:NL:RBNHO:2022:7703

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
9550252 CV EXPL 21-7803
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande aanneemsom en afwijzing van tegenvordering tot herstelkosten

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Wit Wognum B.V. betaling van het nog openstaande gedeelte van een aanneemsom op basis van een aannemingsovereenkomst met [gedaagde]. Wit Wognum stelt dat [gedaagde] slechts de helft van het verschuldigde bedrag heeft betaald, terwijl het appartement op 1 maart 2019 is opgeleverd. [gedaagde] betwist de vordering en voert aan dat Wit Wognum tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door gebreken in het schilderwerk en de elektra niet te verhelpen. De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat Wit Wognum verantwoordelijk is voor de gestelde gebreken, aangezien deze niet tot de overeengekomen werkzaamheden behoren. De vordering van Wit Wognum wordt grotendeels toegewezen, terwijl de tegenvordering van [gedaagde] tot betaling van herstelkosten wordt afgewezen. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] in verzuim is en veroordeelt hem tot betaling van de hoofdsom, rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9550252 \ CV EXPL 21-7803
Uitspraakdatum: 10 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Wit Wognum B.V.
gevestigd te Wognum
eiseres
verder te noemen: Wit Wognum
gemachtigde: mr. M.S.F. Loor
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. B.P. van Overeem
De zaak in het kort
In deze zaak vordert Wit Wognum betaling het nog openstaande gedeelte van een aanneemsom op grond van een tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst met betrekking tot het appartement van [gedaagde] . Ook vordert Wit Wognum betaling van rente en kosten. [gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan dat Wit Wognum toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst doordat zij gebreken betreffende het schilderwerk van de trappen en elektra niet heeft verholpen. Het verweer van [gedaagde] wordt verworpen, omdat niet is komen vast te staan dat Wit Wognum verantwoordelijk is voor deze gebreken. Het schilderwerk van de trappen en de elektra behoren niet tot de overeengekomen werkzaamheden en er is niet komen vast te staan dat de problemen met het schilderwerk te wijten zijn aan ondeugdelijkheid van (de ondergrond van) de door Wit Wognum geleverde trappen. De vordering van Wit Wognum wordt (grotendeels) toegewezen. De tegenvordering van [gedaagde] tot betaling van herstelkosten wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Wit Wognum heeft bij dagvaarding van 12 november 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend. Wit Wognum heeft schriftelijk gereageerd op de (voorwaardelijke) tegenvordering.
1.2.
Op 12 juli 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij e-mail van 30 juni 2022 nog een stuk in het geding gebracht. Wit Wognum heeft bij e-mail van 1 juli 2022 nog een stuk toegezonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht.

2.Feiten

2.1.
Wit Wognum exploiteert een aannemingsbedrijf. Zij heeft in samenwerking met projectontwikkelaar Sijl 1894 B.V. (hierna: Sijl) een oud bankgebouw in [plaats] getransformeerd tot een appartementencomplex. De appartementen in dat complex zijn middels koop-aannemingsovereenkomsten verkocht.
2.2.
Ook [gedaagde] heeft een appartementsrecht van Sijl gekocht. Het appartement van [gedaagde] is vervolgens door Wit Wognum gerealiseerd op grond van een tussen Wit Wognum en [gedaagde] gesloten aannemingsovereenkomst van 27 december 2017.
2.3.
In aanvulling op/afwijking van de aannemingsovereenkomst zijn Wit Wognum en [gedaagde] overeengekomen dat het appartement van [gedaagde] casco door Wit Wognum wordt opgeleverd, met minderwerk tot gevolg. Tot het minderwerk behoren onder meer het binnenschilderwerk, waaronder de trappen, en de elektra.
2.4.
In artikel 4 van de aannemingsovereenkomst is bepaald:
‘1. De termijnen van de aanneemsom zijn de volgende:
(…)
Termijn 7: 10% te declareren bij oplevering van het privé-gedeelte en de gemeenschappelijke gedeelten en zaken, te voldoen voor oplevering van het privé-gedeelte en de gemeenschappelijke gedeelten en zaken, mits het privé-gedeelte op redelijke wijze bereikbaar is en de gemeenschappelijke gedeelten en zaken veilig en blijvend kunnen worden benut.
2. (…) worden de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijnen steeds opeisbaar veertien (14) dagen na de dagtekening van een door of vanwege de Ondernemer(kantonrechter: waarmee is bedoeld Wit Wognum)
gedaan betalingsverzoek. (…)
(…)’
2.5.
Op 1 maart 2019 is het appartement van [gedaagde] ( [adres 1] ) opgeleverd.
2.6.
Bij factuur van 13 februari 2019 heeft Wit Wognum de laatste termijn van de aanneemsom (termijn 7) van € 12.929,82 inclusief btw aan [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft slechts de helft van dit bedrag betaald, zodat nog € 6.464,91 openstaat.
2.7.
Bij e-mail van 29 oktober 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] een lijst met ‘openstaande opleverpunten/gebreken/klachten’ aan Wit Wognum toegezonden en heeft hij Wit Wognum verzocht te laten weten op welke termijn zij daarop actie gaat ondernemen. In die lijst is (onder andere) vermeld:
‘Trap. Deze is zelf afgeschilderd. Zoals al het eigen stuc- en schilderwerk is dit van hoge kwaliteit. Er is echter toch sprake van bovenmatige slijtage. Gezien de problemen met de trapafwerking bij de medebewoners lijkt dit een probleem van de hechting met de ondergrond/kwaliteit van de geleverde trap. Het schilderwerk van de trap zal opnieuw moeten worden gedaan. (…)’
2.8.
Bij e-mail van 28 februari 2020 en brieven van 13 en 24 november 2020 en 9 juni 2021 heeft Wit Wognum [gedaagde] tot betaling gesommeerd.
2.9.
Bij e-mail van 8 juli 2021 heeft [gedaagde] aan Wit Wognum meegedeeld dat hij het gevorderde bedrag niet verschuldigd is, omdat Wit Wognum in gebreke is gebleven met het conform haar verplichtingen opleveren van het appartement. Bij deze e-mail heeft [gedaagde] een offerte gevoegd met betrekking tot het opheffen van gebreken (schilderwerk aan de trappen en elektra). Volgens deze offerte bedragen de kosten daarvan € 7.440,48 (exclusief btw).
2.10.
In een (door Wit Wognum overgelegd) onderzoeksrapport van Teknos Drywood van 16 augustus 2019 met betrekking tot de trappen die in het appartementencomplex door Wit Wognum zijn ingebouwd, staat:
‘(…)
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden vastgesteld dat de BD Trappengrond die in het werk met klachten is toegepast voldoet aan de geldende eisen voor hechting en overschilderbaarheid.
Waarom er in de praktijk de verf los laat is op basis van dit onderzoek niet vast te stellen. Vermoedelijk zijn bijzondere omstandigheden bij de verwerking en of behandeling op de bouwplaats de oorzaak van het loslaten van het verfsysteem.’
2.11.
In een (door [gedaagde] overgelegde) brief van 27 september 2019 van Wit Wognum aan de buren van [gedaagde] ( [adres 2] ) staat:
‘Het is u inmiddels voldoende bekend dat er in het productieproces van de trap(pen) in uw woning tot en met het afschilderen iets is fout gegaan. Hierdoor hechten de verflagen van de houten trap(pen) onvoldoende. (…) De verantwoordelijke partijen zijn het over de oorzaak nog niet eens. Wel is duidelijk dat het probleem zich niet in de ondergrond, de houten trappen, bevindt.
Wij hebben besloten niet langer af te wachten en in de appartementen waar deze schade aan de trappen zich voordoet, de aanwezige verflagen geheel te verwijderen en opnieuw aan te brengen. (…)’

3.De vordering

3.1.
Wit Wognum vordert dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen:
I. tot betaling van de hoofdsom van € 6.464,91, te vermeerderen met de contractuele vertragingsrente daarover vanaf 28 februari 2019;
II. tot betaling van € 803,59 wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 28 februari (2019);
III. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de datum van opeisbaarheid, alsmede in de eventuele afwikkelingskosten
(naar de kantonrechter begrijpt: nakosten).
3.2.
Wit Wognum legt – kort weergegeven – het volgende aan de vordering ten grondslag.
3.3.
Op grond van artikel 4 van de aannemingsovereenkomst moest [gedaagde] de verschuldigde laatste termijn van de aanneemsom uiterlijk op 27 februari 2019 aan Wit Wognum voldoen. [gedaagde] heeft ten onrechte en ondanks herhaalde sommatie slechts de helft van de aanneemsom betaald, waardoor hij vanaf 28 februari 2019 in verzuim is. Door het betalingsverzuim is [gedaagde] ook de gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.

4.Het verweer en de (voorwaardelijke) tegenvordering

4.1. [gedaagde] betwist de vordering. Hij voert hiertoe – samengevat – het volgende aan.
4.2.
Wit Wognum is toerekenbaar tekortschoten in de nakoming van haar verplichting het appartement van [gedaagde] naar behoren op te leveren. Wit Wognum heeft namelijk tot op heden geweigerd gebreken betreffende het schilderwerk van de trappen en de elektra te verhelpen.
4.3.
Er is sprake van bovenmatige slijtage van het schilderwerk van de trappen. Hoewel het schilderwerk niet onder de door Wit Wognum uit te voeren werkzaamheden valt, is Wit Wognum wel aansprakelijk voor het herstel van het schilderwerk van de trappen. Er lijkt namelijk sprake te zijn van ‘een probleem van de hechting met de ondergrond/kwaliteit’ van de door Wit Wognum geleverde trappen.
4.4.
Het gebrek aan de elektra betreft de elektrische bediening van de uitgang naar het dakterras. Deze hapert.
4.5.
[gedaagde] is (zoals al eerder aangeboden) bereid de factuur van Wit Wognum weg te strepen tegen de herstelkosten van € 7.440,48 exclusief btw zoals vermeld in de door [gedaagde] opgevraagde offerte. Anders dan met de andere bewoners heeft Wit Wognum met [gedaagde] geen regeling willen treffen.
4.6.
Wit Wognum heeft (in alinea 3.2. van de dagvaarding) ten onrechte aanspraak gemaakt op btw over de gevorderde contractuele rente.
4.7. ‘
Voor zover de kantonrechter van oordeel mocht zijn dat de gestelde schade door [gedaagde] onvoldoende liquide is om te dienen ter vaststelling van de wanprestatie aan de zijde van Wit Wognum en/of de verrekeningsmogelijkheid van de herstelkosten met de nog openstaande termijn’, vordert [gedaagde] bij wijze van
tegenvorderingveroordeling van Wit Wognum tot betaling aan [gedaagde] van een schadevergoeding van € 7.440,78
(kantonrechter: bedoeld is kennelijk € 7.440,48)exclusief btw conform de op 8 juli 2021 toegezonden offerte, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook vordert hij veroordeling van Wit Wognum in de proceskosten en nakosten.

5.Het verweer tegen de (voorwaardelijke) tegenvordering

5.1.
Wit Wognum betwist de tegenvordering. Zij voert hiertoe – samengevat – het volgende aan.
5.2.
Gelet op de formulering van de voorwaardelijkheid van de tegenvordering zou in geval van afwijzing van de vordering van Wit Wognum ook de tegenvordering moeten worden afgewezen. Het bestaan van enige vordering van [gedaagde] op Wit Wognum is in dat geval immers onvoldoende aangetoond.
5.3.
Overigens betwist Wit Wognum dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Zowel het schilderwerk aan de trap als de elektra behoorden niet tot de overeengekomen werkzaamheden. Bovendien is geen sprake van gebreken aan (de ondergrond van) de door Wit Wognum geleverde trap.

6.De beoordeling

6.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.2.
[gedaagde] heeft op zichzelf niet betwist dat op grond van de gesloten aannemingsovereenkomst de laatste (zevende) termijn van de aanneemsom uiterlijk op 27 februari 2019 had moeten worden voldaan. Hij heeft zich er echter op beroepen dat hij het nog openstaande bedrag van € 6.464,91 niet verschuldigd is wegens gebreken betreffende het schilderwerk aan de trappen en de elektrische bediening van de uitgang naar het dakterras. Daarover overweegt de kantonrechter het volgende.
Het schilderwerk aan de trappen
6.3.
Vaststaat dat partijen in verband met de casco oplevering zijn overeengekomen dat het binnenschilderwerk niet door Wit Wognum zou worden verricht. Op zichzelf is Wit Wognum dus niet aansprakelijk voor het schilderwerk aan de trappen. Dat zou anders zijn als de bovenmatige slijtage van het schilderwerk/ het onvoldoende hechten van de verf aan de trappen te wijten zou zijn aan ondeugdelijkheid van (de ondergrond van) de door Wit Wognum geleverde trappen, zoals door [gedaagde] is gesteld.
6.4.
Overeenkomstig de hoofdregel van het bewijsrecht (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) draagt [gedaagde] de bewijslast van dit (bevrijdende) verweer. De kantonrechter is van oordeel dat de juistheid van dit verweer niet is komen vast te staan. Zij overweegt daartoe het volgende.
6.5.
Wit Wognum heeft het verweer van [gedaagde] dat de problemen met het schilderwerk van de trappen te wijten zijn aan (de ondergrond van) de door Wit Wognum geleverde trappen, gemotiveerd betwist onder verwijzing naar het onderzoeksrapport van Teknos Drywood (zie onder 2.10. van de feiten). In dit rapport wordt geconcludeerd dat niet is vast te stellen waarom de verf los laat en wordt het vermoeden uitgesproken dat het loslaten van de verf zijn oorzaak vindt in bijzondere omstandigheden bij de verwerking of behandeling op de bouwplaats. Dus niet in de kwaliteit van (de ondergrond van) de door Wit Wognum geleverde trappen. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door Wit Wognum heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om de juistheid van zijn verweer enigszins aannemelijk te maken. [gedaagde] heeft slechts aangevoerd dat het probleem van de verf op de trappen “
een probleem van de hechting met de ondergrond/kwaliteit van de geleverde trap
lijktte zijn. Ter onderbouwing heeft [gedaagde] verwezen naar de (onder 2.11. van de feiten aangehaalde) brief van Wit Wognum aan zijn buren, maar in die brief wordt juist het standpunt van Wit Wognum bevestigd, namelijk dat de oorzaak van het probleem zich
nietin de ondergrond, de houten trappen, bevindt. De omstandigheid dat Wit Wognum in die brief aankondigt de trap opnieuw te schilderen maakt dit niet anders, omdat [gedaagde] niet heeft weersproken dat het schilderwerk bij de buren, anders dan bij [gedaagde] , niet als minderwerk van de opdracht van Wit Wognum was uitgesloten. Omdat [gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting van Wit Wognum niet (of in ieder geval onvoldoende) aan zijn stelplicht heeft voldaan, zal hij niet worden toegelaten tot bewijslevering en wordt zijn bewijsaanbod op dit punt gepasseerd.
6.6.
De conclusie is dat geen sprake is van een tekortkoming van Wit Wognum met betrekking tot (het schilderwerk aan) de trap.
De elektrische bediening van de uitgang naar het dakterras
6.7.
[gedaagde] heeft – pas ter zitting – aangevoerd dat het gestelde gebrek aan de elektra ziet op de haperende elektrische bediening van de uitgang naar het dakterras. Volgens [gedaagde] heeft Wit Wognum die elektrische bediening aangelegd. Wit Wognum heeft dit gemotiveerd betwist onder verwijzing naar de als productie 3 overgelegde lijst van minderwerk waarin de elektra van de overeengekomen werkzaamheden is uitgezonderd. Naar Wit Wognum ter zitting heeft verklaard, was de elektrische bediening van het dakluik een optie die nooit verkocht is en heeft zij slechts de bij het dakluik behorende afstandsbediening geleverd, zonder deze aan te sluiten. Aansluiten kon zij ook niet, omdat de elektra nog niet was gerealiseerd, aangezien dat door [gedaagde] zelf geregeld zou worden.
6.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] hier onvoldoende tegenover heeft gesteld om de juistheid van zijn verweer enigszins aannemelijk te maken. Integendeel, uit de door [gedaagde] overgelegde offerte (genoemd onder 2.9 van de feiten) lijkt te volgen dat de uit te voeren werkzaamheden aan de elektrotechnische installatie geen herstelwerkzaamheden zijn. Blijkens die offerte zien die werkzaamheden namelijk op ‘bedrading schakelaar
aanleggenbinnenzijde’ en ‘sleutelschakelaar
aanleggenbuitenzijde’. Dit ondersteunt het standpunt van Wit Wognum dat de elektrische bediening van de uitgang naar het dakterras niet door haar is aangelegd, omdat dit als minderwerk van de overeenkomst was uitgesloten en [gedaagde] dit dus zelf zou regelen. Het verweer van [gedaagde] zal daarom worden verworpen zonder dat hij zal worden toegelaten tot bewijslevering.
Vordering (grotendeels) toewijsbaar
6.9.
Uit het bovenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat Wit Wognum is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. De door Wit Wognum gevorderde hoofdsom is daarom toewijsbaar.
6.10.
Ook de contractuele vertragingsrente over de hoofdsom zal worden toegewezen, omdat [gedaagde] de verschuldigdheid daarvan op zichzelf niet heeft betwist. Wel heeft [gedaagde] verweer gevoerd tegen de in het lichaam van de dagvaarding onder 3.2. genoemde btw over de contractuele rente. Die btw is in het petitum van de dagvaarding echter niet gevorderd, zodat deze ook niet kan worden toegewezen. Het desbetreffende verweer van [gedaagde] hoeft dus niet te worden besproken.
6.11.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn slechts toewijsbaar overeenkomstig het tarief zoals vervat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit komt neer op een bedrag van € 698,25. [gedaagde] is geen btw over dat bedrag verschuldigd omdat niet is gesteld of gebleken dat de btw door Wit Wognum niet verrekend kan worden.
6.12.
De over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderde wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW)) is niet toewijsbaar. In de eerste plaats is niet gebleken dat sprake is van een handelsovereenkomst tussen Wit Wognum en [gedaagde] . Bovendien heeft artikel 6:119a BW alleen betrekking op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst en dus niet op schadevergoedingsbedragen zoals buitengerechtelijke incassokosten. Daarom zal slechts de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) over de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen en wel vanaf de dag van dagvaarding, omdat Wit Wognum in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en niet gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
6.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij (grotendeels) ongelijk krijgt. Ook over de proceskosten zal slechts de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen en niet de wettelijke handelsrente, gelet op wat onder 6.12. is overwogen. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar ingaande de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis. De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna vermeld.
Tegenvordering niet toewijsbaar
6.14.
Omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan [gedaagde] vergoeding vordert, is ontstaan door een tekortkoming van Wit Wognum, moet de tegenvordering worden afgewezen.
6.15.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Wegens de samenhang met de zaak van de vordering zal het aan Wit Wognum toekomende salaris gemachtigde worden begroot op een halve punt (€ 311,- : 2 = € 155,50).

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Wit Wognum van de hoofdsom van € 6.464,91, te vermeerderen met de contractuele rente daarover vanaf 28 februari 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Wit Wognum van € 698,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) daarover vanaf 12 november 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Wit Wognum tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 102,15
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 622,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) daarover ingaande de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van de gehele betaling;
7.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Wit Wognum worden gemaakt;
7.5.
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.7.
wijst de vordering af;
7.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Wit Wognum worden vastgesteld op een bedrag van € 155,50 aan salaris van de gemachtigde van Wit Wognum.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter