ECLI:NL:RBNHO:2022:7688

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
15/710006-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en eenvoudig witwassen

Op 19 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte opzettelijk een grote hoeveelheid verdovende middelen, waaronder hennep en hasjiesj, aanwezig heeft gehad in door hen gehuurde bedrijfspanden in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte als medeplegers moeten worden aangemerkt bij het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het in werkplaats 1 aangetroffen geldbedrag van € 26.757,- onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was, en dat de verdachte dit bedrag samen met zijn medeverdachte voorhanden heeft gehad. De rechtbank constateerde een overschrijding van de redelijke termijn met drie jaar en legde een taakstraf van 240 uur op, met aftrek van voorarrest. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het primair en subsidiair ten laste gelegde feit van het witwassen van het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 5 juli 2022, waar de verdachte en zijn raadsman hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710006-18 (P)
Uitspraakdatum: 19 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1Primair
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer),
-93,4 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en/of
-6 kilogram hasjiesj (aanhetroffen in het pand [adres 2] ) en/of
-30,3 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 3] ) en/of
-4 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 3] ),
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 500 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of in elk geval een hoeveelheid van meer dan 500 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Subsidiair
[medeverdachte 1] op of omstreeks 7 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer),
- 93,4 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en/of
- 6 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en/of
- 30,3 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 3] ) en/of
-4 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 3] ),
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 500 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of in elk geval een hoeveelheid van meer dan 500 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval (telkens) een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 11 april 2017 tot en met 7juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door de panden aan het [adres 2] en [adres 3] op zijn, verdachtes, naam te huren en/of aan die [medeverdachte 1] en/of andere personen voornoemd pand voor de handel en/of opslag van die hennepplanten en/of hasjiesj ter beschikking te stellen;
Feit 2
Primair
hij op of omstreeks 07 juli 2017, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 27.882 euro) (aangetroffen in het pand [adres 2] ), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag (van ongeveer 27.882 euro), was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een geldbedrag (van ongeveer 27.882 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair
hij op of omstreeks 07 juli 2017, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 27.882 euro) (aangetroffen in het pand [adres 2] ), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 27.882 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 27.882 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] , gericht op de handel in verdovende middelen. Daarnaast heeft de verdachte volgens de officier van justitie het geldbedrag van € 27.882,- verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij wist dat het uit misdrijf afkomstig was.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft aangevoerd dat door het ontbreken van een (indicatieve) drugstest niet kan worden bewezen dat de in de bedrijfspanden aangetroffen substanties hennep en hasjiesj betreffen. De raadsman heeft voorts betoogd dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aangetroffen verdovende middelen dan wel dat hij een (wezenlijke) bijdrage heeft geleverd aan het aanwezig hebben daarvan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de 1 primair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 meer subsidiair
Vaststelling van hennep en hasjiesjDe rechtbank stelt voorop dat voor politieagenten geen bijzondere deskundigheid is vereist voor de herkenning van hennep en hasjiesj, omdat zij beroepsmatig geregeld met hennep en hasjiesj in aanraking komen. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep en hasjiesj een karakteristieke en als zodanig herkenbare geur hebben. De veronderstelling van de raadsman dat een veroordeling ter zake van artikel 3 van de Opiumwet slechts mogelijk is in geval een test is gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van hennep of hasjiesj, vindt geen steun in het recht.
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval twee verbalisanten de inbeslaggenomen substanties op basis van twee elementen, namelijk het uiterlijk en de (sterke) geur, hebben herkend als hennep en hasjiesj. Beide verbalisanten stellen vast dat het daadwerkelijk om hennepplanten en hasjblokken gaat. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de eensluidende bevindingen van de verbalisanten en hun (ambtshalve) deskundigheid op het gebied van de herkenning van hennep en hasjiesj, hetgeen als zodanig door de verdediging ook niet is betwist. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van verdovende middelen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte, al dan niet in vereniging met anderen, op of omstreeks de in de tenlastelegging genoemde datum betrokken is geweest bij het verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van softdrugs. De vraag die resteert is of de verdachte deze verdovende middelen (tezamen en in vereniging met een of meer anderen) opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Medeplegen van aanwezig hebben van verdovende middelen
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad niet doorslaggevend is aan wie de drugs toebehoren. Ook is niet vereist dat bij de verdachte sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. De drugs zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden. De hoedanigheid van eigenaar of huurder van een pand waarin drugs wordt aangetroffen, veronderstelt reeds enige zeggenschap over de aangetroffen drugs. De verdachte moet voorts wetenschap hebben van de aanwezigheid van de drugs. Daaronder is ook begrepen het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn. Voor het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is vervolgens een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk om de vereiste bewuste en nauwe samenwerking aan te nemen. De mededaders moeten ‘tezamen afweten’ van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Uit de inhoud van het dossier en wat er op de zitting is besproken, leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 7 juli 2017 vond in het bedrijfspand aan het [adres 2] in Amsterdam een doorzoeking plaats. Het pand bestond uit acht ruimten waarvan vier werkplaatsen. In één van deze ruimten, door de politie aangeduid als werkplaats 1, werd 93,4 kilogram hennep en 6 kilogram hasjiesj aangetroffen. In werkplaats 1 werden tevens een vacuümmachine en bundels contant geld aangetroffen met een totale waarde van € 26.757,-. Aan de muur van de kantoorruimte, de ruimte waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij daar veel kwam, hing een aantal formulieren in A3 formaat, lijkend op een organogram, met daarop de namen van diverse coffeeshops. Diezelfde dag heeft de politie bij een doorzoeking in het bedrijfspand aan de [adres 3] in Amsterdam 30,3 kilogram hennep en 4 kilogram hasjiesj aangetroffen. De verdachte was blijkens het huurcontract van het [adres 2] en zijn eigen verklaring tegenover de politie de huurder van beide bedrijfspanden. Op de dag van de doorzoeking is de verdachte in het pand aan het [adres 2] aangehouden.
De verdovende middelen waren op beide locaties op gelijke wijze verpakt. Het ging telkens om handelshoeveelheden hennep en hasjiesj, voor het merendeel verpakt in afgesloten sealbags, die waren opgeslagen in kartonnen dozen. De sealbags en dozen waren voorzien van een codering die overeenkwam met het gewicht van hun inhoud. Op de kartonnen dozen was veelal een etiket geplakt met een naam en een adres dat niet bestond. In het pand aan het [adres 2] lagen stapels etiketten en stickers, lijkend op de etiketten en stickers die op de dozen waren geplakt.
In de maanden april tot en met juni 2017 werd tijdens meerdere observaties waargenomen dat kartonnen dozen, zakken en tassen in en uit het pand aan het [adres 2] werden gedragen en dat het pand werd bezocht en/of betreden door personen gelieerd aan verschillende coffeeshops ofwel personen met antecedenten op het gebied van de Opiumwet. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] werden tijdens de observaties meermalen bij het pand gezien en ook [medeverdachte 1] werd op de dag van de doorzoeking in dit pand aangehouden.
Bij observaties op 7 juli 2017 – de dag van de doorzoeking – werd bovendien het volgende waargenomen. Omstreeks 09:10 uur opende [medeverdachte 1] het pand aan het [adres 2] , droeg hij drie kartonnen dozen het pand uit en laadde hij deze in zijn auto. [medeverdachte 1] reed vervolgens naar het andere door de verdachte gehuurde bedrijfspand aan de [adres 3] , waar hij twee dozen uitlaadde en in het pand zette.
Om 09:42 uur haalde [medeverdachte 1] de verdachte thuis met de auto op en vervolgens reden zij samen naar coffeeshop The Bulldog gelegen aan de Oudezijds Voorburgwal. Om 10:03 uur ging de verdachte de coffeeshop binnen. Na vijf minuten kwam hij weer naar buiten met een zwarte plastic tas in zijn handen. Om 10:15 uur arriveerden de verdachte en [medeverdachte 1] samen op het [adres 2] en betraden zij het pand. De verdachte droeg een plastic tas met een hoekige vorm.
Om 10:25 uur reden de verdachte en [medeverdachte 1] samen naar coffeeshop Best Friends gelegen aan de Niasstraat, waar [medeverdachte 1] richting de coffeeshop liep. Na drie minuten kwam hij weer terug vanuit de richting van de coffeeshop. Hij had niets in zijn handen. Om 11:10 uur arriveerden de verdachte en [medeverdachte 1] samen op het [adres 2] en betraden zij het pand. Omstreeks 12:00 uur betrad de medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) het pand. [medeverdachte 3] droeg toen een schoudertas met een normale vorm. Nog geen kwartier later, om 12:13 uur, verliet [medeverdachte 3] het pand. De schoudertas van [medeverdachte 3] stond bol en had hoekige vormen. Om 12.15 uur werd [medeverdachte 3] aangehouden en werd in zijn schoudertas een zwarte plastic zak aangetroffen met daarin diverse bundels contant geld met een totale waarde van € 65.150,-.
[medeverdachte 1] heeft tegenover de politie en als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de in beide panden aangetroffen verdovende middelen en de in het pand aan het [adres 2] bundels contant geld van hem zijn.
De verdachte heeft bij elk politieverhoor ontkend dat hij iets afwist van de verdovende middelen die lagen opgeslagen in de door hem gehuurde bedrijfspanden en het in het pand aan het [adres 2] aangetroffen geld. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bezig was met het opbouwen van een website waar merchandise van verschillende coffeeshops zou kunnen worden gekocht en dat de organogrammen op de muur in zijn kantoorruimte en zijn bezoek aan coffeeshop The Bulldog op 7 juli 2017 daarmee verband hielden.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De verdachte heeft – hoewel hem tijdens verhoren herhaaldelijk was gevraagd naar zijn werkzaamheden en activiteiten in het pand aan het [adres 2] – voor het eerst op de zitting van 5 juli 2022 (en dus nagenoeg vijf jaar na dato) een verklaring afgelegd omtrent enkele belastende elementen uit het dossier, welke verklaring hij heeft kunnen afstemmen op de inhoud van het einddossier dat inmiddels gereed is. Deze verklaring ter zitting strookt niet met de waarnemingen van de verbalisanten dat de verdachte en [medeverdachte 1] op 7 juli 2017 samen op pad zijn gegaan en korte bezoeken brengen aan zowel coffeeshop The Bull Dog als coffeeshop Best Friends, waarbij steeds één van de twee in de auto blijft wachten en de ander de coffeeshop bezoekt. Hoewel de verdachte ontkent dat [medeverdachte 1] de coffeeshop Best Friends heeft bezocht, hij zou in een naastgelegen winkel broodjes hebben gehaald en meegenomen, strookt dit niet met de waarneming van de verbalisanten dat [medeverdachte 1] niets in zijn handen had toen hij terug liep uit de richting van de coffeeshop. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de waarnemingen van de verbalisanten. Voorts heeft de verdachte met zijn verklaring niet ontzenuwd wat ook overigens als belastend uit de bewijsmiddelen volgt, zoals voornoemde waarnemingen tijdens eerdere observaties van het pand aan het [adres 2] , alwaar de verdachte naar eigen zeggen drie tot vier keer per week kwam en veel aanwezig was.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte en [medeverdachte 1] tezamen afwisten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de bedrijfspanden en het geld in het pand aan het [adres 2] , en dat de verdachte en [medeverdachte 1] daar samen wezenlijk en actief bij betrokken zijn geweest. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de verdachte en [medeverdachte 1] als medeplegers moeten worden aangemerkt bij het opzettelijk aanwezig hebben van de in de bewezenverklaring genoemde verdovende middelen.
Medeplegen van eenvoudig witwassenHet is een feit van algemene bekendheid dat met (de handel in) drugs grote geldbedragen gepaard gaan. Gelet op de hoogte van het totale in werkplaats 1 aangetroffen contante geldbedrag van € 26.757,-, de manier waarop en de plaats waar dit geld werd bewaard, namelijk in bundels of aparte bedragen op verschillende plekken in dezelfde ruimte waar de verdachte en [medeverdachte 1] een grote hoeveelheid verdovende middelen bewaarden, is de rechtbank van oordeel dat een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is. Het bewaren van een dergelijk groot contant geldbedrag in een bedrijfspand is op zichzelf al ongebruikelijk, maar daar komt bij dat, zoals uit de met betrekking tot de verdachte en [medeverdachte 1] opgemaakte ontnemingsrapportages blijkt, het aangetroffen geld niet tot legaal inkomen en/of vermogen van de verdachten te herleiden is. Nu de verdachte enkel heeft verklaard dat hij niets wist van het contant geld, hetgeen de rechtbank gelet op al het voorgaande ongeloofwaardig acht, en aldus geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven over de herkomst van dit geldbedrag, is hiermee het witwasvermoeden niet ontzenuwd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het in werkplaats 1 aangetroffen geldbedrag van € 26.757,- onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is, en dat de verdachte dit bedrag samen met [medeverdachte 1] voorhanden heeft gehad. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van eenvoudig witwassen van dit geldbedrag. Uit de hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder de door de politie bij observaties waargenomen activiteiten met betrekking tot de betreffende panden, volgt dat het, bij gebreke van enig andere redelijke verklaring, niet anders kan dan dat het in werkplaats 1 aangetroffen contante geld afkomstig is uit de door de verdachte en [medeverdachte 1] zelf begane misdrijven ten aanzien van softdrugs(handel).
ConclusieDe rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de onder 1 primair en onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten, in de variant van medeplegen, wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1Primair
hij op 7 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer)
- 93,4 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en
- 6 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en
- 30,3 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 3] ) en
- 4 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 3] ),
zijnde hoeveelheden van telkens meer dan 500 gram, van een materiaal bevattende hasjiesj en hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2
Meer subsidiair
hij op 7 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 26.757 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, primairmedeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
Feit 2, meer subsidiairmedeplegen van eenvoudig witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderdveertig uren, te vervangen door honderdtwintig dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de overschrijding van redelijke termijn, de omstandigheid dat de verdachte sinds de pleegdatum niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en de leeftijd en (verminderde) gezondheid van de verdachte. Voornoemde omstandigheden maken dat de officier van justitie geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft gevorderd.
Ten aanzien van de voorwerpen op de lijst van in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen heeft de officier van justitie als volgt gevorderd:
  • nummers 1, 8 tot en met 15: bewaring ten behoeve van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel;
  • nummers 2 tot en met 7: verbeurdverklaring;
  • nummer 16: onttrekking aan het verkeer.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent de straftoemeting en het beslag.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van in totaal ongeveer 123,7 kilogram hennep en 10 kilogram hasjiesj in twee door hem gehuurde bedrijfspanden. De grote hoeveelheden softdrugs waren kennelijk bestemd voor verdere handel en verspreiding. De verdachte heeft geen oog gehad voor de nadelige gevolgen die softdrugshandel voor de openbare orde heeft en bovendien heeft de verdachte door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de productie van hennep ten behoeve van zijn voorraad. Het is algemeen bekend dat hennepteelt niet zelden leidt tot gevaarlijke situaties en ernstige vormen van criminaliteit.
De verdachte heeft zich tevens samen met een ander schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 26.757,-. Het voorhanden hebben van geld dat van misdrijf afkomstig is vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van een dergelijk groot, witgewassen en aan het zicht van justitie en de Belastingdienst onttrokken geldbedrag een sterk corrumperende werking en faciliteert het veelal ander strafbaar handelen.
De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 juni 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en na de bewezenverklaarde feiten, gepleegd op 7 juli 2017, niet wederom voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 oktober 2017 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn van berechting is met drie jaar overschreden, nu de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op de datum van de inverzekeringstelling op 7 juli 2017 en de rechtbank heden vonnis wijst.
Deze overschrijding zal de rechtbank compenseren door – in afwijking van het voornoemde uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de bewezenverklaarde feiten – geen gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen, maar een onvoorwaardelijke taakstraf.
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden en is zij aldus van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen, te weten
2. Geld Euro 23.760,00 (5414566)
3. Geld Euro 621,40 (5414571)
4. Geld Euro 226,00 (5414576)
5. Geld Euro 330,00 (5414577)
6. Geld Euro 1820,00 (5414579),
dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde feit met betrekking tot die geldbedragen, die aan de verdachte toebehoren, is begaan.

8.Onttrekking aan het verkeer

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
16. 3.00 STK Wapen (5415753),
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Die voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

9. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
1. Geld Euro 1040,00 (5414563)
7. Geld Euro 1125,00 (5415381)
8. 1.00 STK Personenauto [kenteken] (MERCEDES BENZ ANG Kl:wit)
9. 1.00 STK Personenauto [kenteken] (GOLF R32 Kl:grijs)
10. 1.00 STK Boot [kenteken] (BOSTON WHALER Revenge 25 motorboot)
11. 1.00 STK Snorfiets (5164586)
12. 1.00 STK Speelgoed (5421587)
13. 1.00 STK Bromfiets (5421578)
14. 1.00 STK Bromfiets (5374220)
15. 1.00 STK Horloge (5415955),
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
Voor zover er ook conservatoir beslag is gelegd op deze voorwerpen conform artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, kan dat aan de feitelijke teruggave daarvan aan de verdachte in de weg staan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
2. Geld Euro 23.760,00 (5414566)
3. Geld Euro 621,40 (5414571)
4. Geld Euro 226,00 (5414576)
5. Geld Euro 330,00 (5414577)
6. Geld Euro 1820,00 (5414579).
Onttrekt aan het verkeer:
16. 3.00 STK Wapen (5415753),
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. Geld Euro 1040,00 (5414563)
7. Geld Euro 1125,00 (5415381)
8. 1.00 STK Personenauto [kenteken] (MERCEDES BENZ ANG Kl:wit)
9. 1.00 STK Personenauto [kenteken] (GOLF R32 Kl:grijs)
10. 1.00 STK Boot [kenteken] (BOSTON WHALER Revenge 25 motorboot)
11. 1.00 STK Snorfiets (5164586)
12. 1.00 STK Speelgoed (5421587)
13. 1.00 STK Bromfiets (5421578)
14. 1.00 STK Bromfiets (5374220)
15. 1.00 STK Horloge (5415955).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mrs. C.A.J. van Yperen en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juli 2022.
mr. Straathof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.