ECLI:NL:RBNHO:2022:7677

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
22/3428
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor verbouwing en uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk

Op 25 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Waterland. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 26 april 2021 is verleend aan een derde partij voor het verbouwen en uitbreiden van een bijbehorend bouwwerk. Na afwijzing van hun bezwaar hebben verzoekers beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake is van overbouw en de vragen omtrent de omgevingsvergunning niet eenvoudig te beantwoorden zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het vergunde bouwwerk aan de woning zal worden aangebouwd en dat de goothoogte niet in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen en heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3428

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers,

gemachtigde: mr. R.C.V. Mans,
en

het college van burgemeester en wethouders van Waterland, verweerder,

gemachtigde: mr. S.G.A. de Boer.
Derde partij:
[derde partij] ,vergunninghouder,
gemachtigde: R. van den Ouweelen.

Inleiding

Bij besluit van 26 april 2021 heeft verweerder aan [derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van een bijbehorend bouwwerk op het adres [adres] .
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt bij brief van 2 juni 2021.
Bij besluit van 14 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften Waterland.
Verzoekers hebben beroep ingesteld bij brief van 28 maart 2022.
Op 13 juli 2022 hebben zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Daarbij hebben zij gevraagd om het treffen van een ordemaatregel hetgeen bij beslissing van 18 juli 2022 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank is afgewezen.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder is in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Daarvan is gebruik gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker 1] , zijn gemachtigde, verweerders gemachtigde en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Inleiding
1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage welke integraal onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Het vergunde bouwplan
2.1
Het bouwplan betreft het verbouwen en uitbreiden van een bijbehorend bouwwerk op het adres [adres] . De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen en het slopen van een gedeelte van een bouwwerk in een beschermd stads- en dorpsgezicht. Verzoekers wonen aan de [woning] .
Het verzoek om een voorlopige voorziening
3.1
In het verzoekschrift hebben verzoekers -samengevat- aangevoerd dat er gelet op de omgevingsvergunning deels op hun perceel zal worden gebouwd (overbouw) en dat het bouwplan hoger zal worden dan het bestemmingsplan toestaat omdat van een verkeerd peil wordt uitgegaan. Zij beogen met het verzoek stillegging van de bouw teneinde een onomkeerbare situatie te voorkomen.
Bespreking spoedeisend belang
4.1
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot de bouw. In reactie daarop heeft de gemachtigde van vergunninghouder aangegeven dat de muren van het bouwplan inmiddels staan en dat de kap naar verwachting begin september zal worden geplaatst. Gelet hierop hebben verzoekers een spoedeisend belang bij de behandeling van hun verzoek.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopig voorziening
5.1
De gemachtigde van verzoekers heeft ter zitting aangegeven dat inmiddels duidelijk is dat er niet op grond van verzoekers zal worden gebouwd. Wel heeft de voorzieningenrechter verzoekers ter zitting aldus begrepen dat de verleende omgevingsvergunning het mogelijk maakt dat op hun grond wordt gebouwd. In hun ogen had verweerder het bezwaar gegrond dienen te verklaren en proceskosten moeten toekennen omdat in bezwaar een gewijzigde tekening aan het besluit ten grondslag is gelegd.
5.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat in het vorenstaande evenwel geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Niet in geschil is immers dat feitelijk van overbouw geen sprake is. De vragen of de omgevingsvergunning mede ziet op bouwen op de grond van verzoekers en of sprake is van een wijziging van de omgevingsvergunning in de bezwaarfase als gevolg van de bij het besluit op bezwaar gevoegde tekening (of dat slechts sprake is van een verduidelijking, zoals verweerder stelt) kunnen ook niet betrekkelijk eenvoudig worden beantwoord. Derhalve zal de voorzieningenrechter geen gebruik maken van zijn bevoegdheid ex artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om mede op het beroep van verzoekers (HAA 22/1836) te beslissen. Daarbij heeft hij betrokken dat er naast het beroep van verzoekers ook een beroep (HAA 20/4849) aanhangig is van vergunninghouder gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen een geweigerde omgevingsvergunning voor een ander bouwplan dat is voorzien op dezelfde plek als het thans in geding zijnde bouwplan. De voorzieningenrechter acht het aangewezen dat beide beroepszaken gelijktijdig of opeenvolgend op dezelfde zitting worden behandeld en afgedaan.
6.1
Verzoekers stellen dat het bouwwerk te hoog wordt gebouwd omdat niet het juiste peil wordt gehanteerd. Voorts zijn zij van mening dat de bestaande situatie, waarbij sprake is van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maatgevend is voor hoe hoog mag worden gebouwd. Daaruit volgt dat de goothoogte ex artikel 8.2.2 aanhef en onder e, van de planvoorschriften maximaal 3 m mag bedragen. Daarbij komt ook nog eens dat niet is gebleken dat het bestaande bijbehorende bouwwerk is vergund, aldus [verzoeker 1] ter zitting.
6.2
Dienaangaande wordt allereerst overwogen dat voor de vraag of voor een bepaald bouwproject een omgevingsvergunning kan worden verleend niet de bestaande situatie maatgevend is maar het bouwplan dat is aangevraagd. Het betoog van verzoekers dienaangaande volgt de voorzieningenrechter niet.
6.3
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat geen onderwerp van debat is dat ter plekke (onder meer) het bestemmingsplan Monnickendam Binnen de Vesting 2013 (hierna: het bestemmingsplan) geldt, dat op de grond (onder andere) de bestemming ‘Gemengd’ rust en dat het bouwplan een bijbehorend bouwwerk betreft in de zin van artikel 1.19 van de planvoorschriften.
6.4
Gelet op de bouwtekeningen in het dossier en het verhandelde ter zitting staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam vast dat het vergunde bijbehorende bouwwerk aangebouwd zal worden aan de woning aan de [adres] . Vanuit de bijkeuken kan binnendoor worden doorgelopen naar de achterliggende garage. Dat betekent dat de goothoogte van het vergunde, aangebouwde bijbehorend bouwwerk ex artikel 8.2.2 aanhef en onder f, van de planvoorschriften ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag zijn. Deze hoogte is 3,6 m. Gelet op het verhandelde ter zitting wordt bij de bouw deze maximaal toegestane hoogte geëerbiedigd. Uit het vorenstaande volgt dat het peil (lees: het punt vanaf waar de vergunde bouwhoogte moet worden gemeten) niet behoeft te worden vastgesteld. Gelet op het vorenstaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de goothoogte van het bouwplan niet in strijd met het bestemmingsplan. Dat volgens [verzoeker 1] ter zitting in de oude situatie het bijbehorend bouwwerk niet zou zijn vergund, leidt niet tot een ander oordeel. Het te realiseren bijbehorend bouwwerk is dat immers wel.
6.5
Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage
Artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 1.19 van de planvoorschriften wordt onder een bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping.
Artikel 8.2.2 aanhef en onder e en f van de planvoorschriften luidt: Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt:
e. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,00 m; f. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.