ECLI:NL:RBNHO:2022:7670

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
20/2270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naturalisatieverzoek van een Guinees onderdaan en de beoordeling van de echtheid van documenten

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Guinees onderdaan die verzocht om naturalisatie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had zijn verzoek afgewezen, onder meer omdat de overgelegde documenten, waaronder een geboorteakte en paspoorten, niet als authentiek werden erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om de echtheid van de documenten te betwisten. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de lange verblijfsduur van eiser in Nederland, zijn integratie in de samenleving, en het feit dat zijn familieleden wel genaturaliseerd zijn. De rechtbank oordeelde dat er te veel twijfels waren over de conclusies van het bureau Documenten, dat de echtheid van de documenten had onderzocht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het verzoek om naturalisatie. Tevens is het griffierecht aan eiser vergoed en zijn de proceskosten toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de eis om een geldig paspoort en geboorteakte niet expliciet in de wet is neergelegd, en dat de omstandigheden van de zaak aanleiding geven om de naturalisatie alsnog te verlenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] [1] te [woonplaats] , eiser
gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos, advocaat te Utrecht
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: Mr. T. Nauta, in dienst van de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2012 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 14 juni 2012 [2] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
In het besluit van 9 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, na hem op 23 april 2013 te hebben gehoord en hem vele jaren de gelegenheid te hebben gegeven zijn bezwaren aan te vullen, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft de rechtbank verzocht drs. [naam] van [bedrijf] (hierna: de heer [naam] ) op te roepen om als getuige/deskundige ter zitting te verschijnen en verzocht “achterliggende stukken van bureau Documenten” op te vragen.
De rechtbank heeft verweerder, mede gelet op laatstbedoelde verzoek van eiser, in de gelegenheid gesteld de – omvangrijke stapel - op de zaak betrekking hebbende stukken behoorlijk te nummeren en van een inventarislijst te voorzien om die stukken toegankelijker te maken.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld een beter leesbare en begrijpelijker versie van zijn beroepsgronden in te dienen en meegedeeld zijn verzoek over de heer [naam] als een verzoek op grond van artikel 8:60 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op te vatten, maar geen aanleiding te zien die persoon zelf op te roepen.
Verweerder heeft een tweede, veel minder omvangrijke versie van de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, nog steeds zonder inventarislijst.
Eiser heeft een aangepaste en aangevulde versie van zijn beroepsgronden ingediend.
Eiser heeft de heer [naam] opgeroepen om als getuige/deskundige ter zitting te verschijnen en een “Reactie op het weerwoord van Bureau Documenten” van de heer [naam] van 7 mei 2021 ingezonden.
Een verzoek van verweerder om uitstel van de zitting om een verweerschrift te kunnen indienen, heeft de rechtbank afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen de heer [naam] . De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 Awb te heropenen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld een aantal vragen te beantwoorden en verzocht specimina die bij het onder verweerder ressorterende bureau Documenten [3] berustten, over te leggen.
Verweerder heeft bij brief van 14 oktober 2021 gereageerd en daarbij gevoegd een stuk van bureau Documenten “8:29 Awb Beoordeling geboorteakte Guinee”, gedateerd 15 oktober 2021, en voor een deel van dat stuk verzocht toepassing te geven aan artikel 8:29, eerste lid, Awb, zodat alleen de rechtbank van het hele stuk mag kennisnemen. De rechtbank heeft bij beslissing van 12 november 2021, in andere samenstelling, bepaald dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiseres heeft desgevraagd de toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, Awb.
Eiser heeft bij brief van 3 december 2021 gereageerd op de stukken van verweerder en daarbij een uitlating van de heer [naam] gevoegd.
Eiser heeft op 16 februari 2022 verzocht om een nadere zitting.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 2 juni 2022. Verweerder heeft bericht niet te verschijnen. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eisers vader, afkomstig uit de Republiek Guinee ( [plaats 1] ), heeft in 2000 asiel gevraagd. In 2002 is de vader als vluchteling toegelaten. Hij heeft vervolgens om nareis van eiser als minderjarig kind [4] (en zijn vrouw en twee dochters) verzocht. Als minderjarige is eiser in het kader van gezinshereniging vanaf 27 mei 2007 toegelaten tot Nederland en aan hem is een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij ouder(s) verleend. De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van nareis als familielid van een vluchteling is vervolgens wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
Eiser is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en was ten tijde van de zittingen werkzaam bij een gemeente.
1.3
Op 14 juni 2012 heeft eiser het verzoek om naturalisatie ingediend. In het kader van de aanvraag en het bezwaar heeft eiser overgelegd (waarbij de omschrijving van de documenten is vertaald naar het Nederlands) steeds ten name van eiser:
1. een gecertificeerd en gelegaliseerd uittreksel uit een geboorteakte met nummer [# 1] van de préfecture [plaats 2] , voor kopie conform gedateerd [plaats 2] , 15 maart 2007, waarin als geboortedatum is vermeld [geboortedatum 1] 1988 en als datum van verklaring van de aangifte van geboorte [geboortedatum 2] 1988; het stuk heeft een lay-out met druk- en/of schrijfmachineletters;
2. een nationaal paspoort van de Republiek Guinee met nummer [# 2] , afgegeven in [plaats 2] op 30 december 2003 en met verlenging van de geldigheidsduur door – kennelijk - de ambassade te Brussel op 1 september 2009;
3. een kopie van een uittreksel uit een geboorteakte met nummer [# 1] van de préfecture [plaats 2] , gedateerd [plaats 2] , voor kopie conform gedateerd op 14 oktober 2005, waarin als geboortedatum is vermeld [geboortedatum 1] 1988 en als datum van verklaring van de aangifte van geboorte [geboortedatum 3] 1988; het stuk heeft een lay-out met druk- en/of schrijfmachineletters;
4. een (ongedateerd) uittreksel uit een geboorteakte, met nummer Code [# 3] , van de préfecture [plaats 2] waarin als geboortedatum is vermeld [geboortedatum 1] 1988 en als datum van verklaring van de aangifte van geboorte [geboortedatum 4] 1988; in het stuk hebben de algemene gegevens de lay-out van druk- en/of schrijfmachineletters en de variabele (ingevulde) gegevens de lay-out van handgeschreven tekst;
5. een identiteitskaart van de Republiek Guinee, afgegeven op 10 februari 2014;
6. een nationaal paspoort van de Republiek Guinee afgegeven in [plaats 1] op 7 maart 2014;
7. een verklaring van de ambassade van Guinee in Brussel van 15 april 2014 over het ondertekenen van een paspoort ten overstaan van de ambassade waarin onder meer is vermeld: “We verklaren ook dat hij het genoemde paspoort voor ons heeft ondertekend op de ambassade van Guinee in Brussel.”
Voorts heeft verweerder de beschikking gekregen over (8.) een Guinese identiteitskaart, afgegeven op 16 januari 2013, en (9.) een paspoort van Guinee afgegeven op 9 juli 2013. Deze documenten hebben de Nederlandse autoriteiten onderschept uit een postzending gericht aan eiser.
en:
10. een verklaring van de ambassade van Guinee in Brussel van 27 augustus 2019 waarin die autoriteit verklaart geen (nieuw) biometrisch paspoort te kunnen afgeven, omdat zij daarvoor niet geëquipeerd is.
1.4
Verweerder heeft het verzoek tot naturalisatie afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:2 Awb, artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RwN), artikel 31, eerste en vijfde lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (Bvvn) en de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (de Handleiding). In paragraaf 3.5 van de Handleiding heeft hij als zijn beleidsregel neergelegd, dat hij – voor zover voor deze zaak van belang - in beginsel niet tot naturalisatie overgaat als de verzoeker geen geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geen geldige buitenlandse geboorteakte (akte van de burgerlijke stand) overlegt.
1.5
Volgens verweerder heeft eiser documenten overgelegd, die verweerder niet kan accepteren in de naturalisatieprocedure. Hierdoor staat de identiteit en nationaliteit van eiser niet voldoende vast om voor naturalisatie in aanmerking te komen. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiser niet in bewijsnood verkeert ten aanzien van het aantonen van zijn identiteit en nationaliteit.
Aan dat standpunt legt verweerder onderzoeken ten grondslag van het onder hem ressorterende bureau Documenten, onderdeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
In een verklaring van onderzoek van 15 november 2012 heeft bureau Documenten geconcludeerd over document 1 (de gewaarmerkte kopie van een uittreksel uit de geboorteakte, gedateerd 15 maart 2007) dat betreffende de echtheid, opmaak en afgifte van het document geen uitspraak gedaan kan worden over de waarde van het document nu eiser zijn originele geboorteakte niet heeft overgelegd. Daarbij heeft bureau Documenten onder meer vastgesteld dat de gegevens op het document op 15 maart 2007 zijn overgenomen van de originele akte, die volgens het bureau van [geboortedatum 2] 1988 dateert. Over document 2 (het nationaal paspoort met afgiftedatum 30 december 2003) heeft bureau Documenten ook geconcludeerd dat betreffende de echtheid, opmaak en afgifte van het document over de waarde van het document geen uitspraak kan worden gedaan. Daarbij verwees het bureau naar een algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse zaken van september 2011 waaruit zou blijken dat voor het verkrijgen van een paspoort een identiteitskaart diende te worden overgelegd en dat eiser, hoewel het bureau daar om had gevraagd, zijn originele identiteitskaart niet heeft overgelegd.
In een verklaring van onderzoek van 10 januari 2013 komt het bureau Documenten ten aanzien van document 3 (kopie van (een gewaarmerkte kopie van) een uittreksel uit de geboorteakte gedateerd 14 oktober 2005) tot de conclusie dat hij betreffende de echtheid, opmaak en afgifte van het document geen uitspraak kan doen: het aangeleverde document betreft een kopie en, zo voert het bureau aan, de originele uittreksels van de burgerlijke stand van geboorte zijn niet overgelegd.
Bureau Documenten heeft ook het uittreksel uit de geboorteakte, met nummer [# 4] en datum verklaring van aangifte [geboortedatum 4] 1988 (document 4), de Guinese identiteitskaart, afgegeven in [plaats 1] op 10 februari 2014 (document 5), het nationaal paspoort afgegeven in [plaats 1] op 7 maart 2014 (document 6) en een verklaring van de ambassade van Guinee van 15 april 2014 (document 7) onderzocht. In de verklaring van onderzoek van 6 mei 2014 komt het Bureau Documenten tot de conclusie dat document 4 (uittreksel geboorteakte) betreffende de echtheid, opmaak en afgifte van het document gelet op het beschikbare referentiemateriaal vals is en dat de opmaak en afgifte van het document afwijkt [5] . Document 5 (de identiteitskaart) is volgens Bureau Documenten gelet op de technische kenmerken vals. Document 6 (het nationale paspoort) is volgens Bureau Documenten wegens de valsheid van document 5 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid frauduleus verkregen. De verklaring van de ambassade van Guinee (document 7) is gelet op het beschikbare referentiemateriaal echt en is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bevoegd opgemaakt en afgegeven, aldus het bureau.
De regionale recherche, afdeling vreemdelingenpolitie, op Schiphol heeft de Guinese identiteitskaart, afgegeven op 16 januari 2013 (document 8) en het nationaal paspoort uit Guinee, afgegeven op 9 juli 2013 (document 9) onderschept en in beslag genomen. De Brigade recherche, Forensische Techniek van de ID- desk op Schiphol heeft geconcludeerd dat de Guinese identiteitskaart vals is. Aan het paspoort zijn geen kenmerken van valsheid of vervalsing aangetroffen. Als het paspoort door de Guinese autoriteiten is afgegeven op grond van de valse identiteitskaart, dient het paspoort te worden beschouwd als een frauduleus dan wel op valse gronden verkregen document, aldus verweerder.
1.6
Eiser heeft de heer [naam] in de bezwaarfase verzocht om een contra-expertise [6] . De heer [naam] heeft verslag van zijn bevindingen over document 4 (uittreksel geboorteakte) uitgebracht. De eerste fase van de contra-expertise heeft [bedrijf] afgerond op 30 maart 2015. Voor de tweede fase van de rapportage was, aldus [bedrijf] , onderzoek in Guinee nodig. In een bericht van 17 oktober 2019 “Contra-expertise van administratieve documenten” komt de heer [naam] tot de conclusie dat document 4 (door hem aangeduid als geboorteakte uit Guinee met nummer [# 4] ) authentiek is. Het papier en de manier van afdruk van het document werden, aldus de heer [naam] , gebruikt door La sous-prefecture de [plaats 2] -Guinee. Zijn tactische expertise toont, volgens zijn verklaring, aan dat voor bijna 80% het document door de bevoegde instanties is afgegeven. De heer [naam] deelt voorts mee sommige informatie niet vrij te geven, aangezien het Bureau Documenten haar informatie ook niet kenbaar maakt.
1.7
Op 8 januari 2020 heeft Bureau Documenten een “Weerwoord op de contra-expertise” van de heer [naam] uitgebracht. Op 6 mei 2021, in beroep, heeft de heer [naam] een reactie op het weerwoord van het Bureau Documenten gegeven.
1.8
Na de zitting 2 juni 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht de betreffende specimina of met specimina vergelijkbare informatie waarop de conclusie zou zijn gebaseerd dat document 4 vals is en waarover bureau Documenten in zijn “Weerwoord” van 8 januari 2020 rept, in te zenden. Voorts heeft de rechtbank verweerder verzocht toe te lichten wanneer de hier bedoelde akte zou zijn opgemaakt of afgegeven. Verweerder diende daarbij aan te geven sinds wanneer de betreffende specimina (informatie) worden gebruikt en diende dat gegeven te relateren aan de beoordeling van het opmaak- of afgiftemoment van de akte. Voorts diende verweerder aan de hand van deze specimina aan te geven hoe hij tot de conclusie is gekomen dat de opmaak en afgifte van het document afwijkt en het document vals moet zijn.
1.8
Op 14 oktober 2021 heeft het bureau Documenten op (een deel van de) vragen gereageerd. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 Awb kennis genomen van deze (volledige) reactie. De vraag wanneer document 4 zou zijn opgemaakt heeft verweerder noch bureau Documenten beantwoord.
1.9
Op 3 december 2021 heeft de heer [naam] een reactie geschreven op het antwoord van bureau Documenten. Daarin stelt de heer [naam] dat het bureau Documenten een verkeerde onderzoeksmethode heeft gebruikt. Er wordt een vakbijlage [7] van juni 2019 gebruikt terwijl deze verschilt met de vakbijlage uit 2014. Dit vraagt een ander onderzoeksprotocol. De heer [naam] vraagt zich af of het bureau Documenten een ander technisch onderzoek dan in de vakbijlage van juni 2019 heeft uitgevoerd. De heer [naam] stelt dat de Fact Finding Mission uit 2011, waarover het bureau in haar antwoorden rept, geen toegevoegde waarde heeft omdat de afgiftedatum van het document niet bekend is en niet zeker is of de Fact Finding Mission aan de voorwaarden in de EU Common Guidelines on Fact Finding Missions heeft voldaan. Voorts is de informatie van de Fact Finding Mission in tegenstrijd met die van het ambtsbericht Guinee 2011. Verder heeft het bureau Documenten verouderde informatie van een Fact Finding Mission van maart 2011 gebruikt maar niet het ambtsbericht van 2014, aldus steeds de heer [naam] .
Wettelijk kader
2.1.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, RwN wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
2.2
Ingevolge artikel 23 RwN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RwN.
2.3
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, BvvN verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
2.4
Volgens zijn Handleiding verleent verweerder het Nederlanderschap in beginsel slechts als de verzoeker een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder voor zover voor deze zaak relevant een buitenlandse geboorteakte, overlegt. Van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten stelt de minister vrij de verzoeker die in bewijsnood verkeert. Bewijsnood doet zich volgens de Handleiding voor indien de registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan of onvolledig zijn en wanneer in dat land geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts de verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin die autoriteiten gemotiveerd aangeven waarom zij de verzoeker niet in het bezit kunnen stellen van een geldig buitenlands reisdocument. Indien de verzoeker voormelde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij – vergeefs - al het mogelijke heeft gedaan ter verkrijging van een geldig buitenlands reisdocument.
Gronden
3.1
Eiser voert aan dat het uittreksel uit de geboorteakte, met nummer [# 4] , met als verklaring van aangifte van geboorte [geboortedatum 4] 1988 (document 4) echt is. Verweerder had op grond van de contra-expertise de geboorteakte moeten accepteren en de identiteit van eiser aan moeten nemen. Omdat dat uittreksel ook de basis voor de beoordeling van de echtheid van eisers paspoort is, heeft hij – zo begrijpt de rechtbank zijn standpunt in beroep - aan de documenteneis voldaan. Verweerder heeft niet aan zijn vergewisplicht voldaan. Eiser verzoekt de rechtbank artikel 8:29 Awb toe te passen en alle onderliggende stukken op te vragen bij het bureau Documenten en de heer [naam] , om dan te bepalen of de onderliggende stukken geheim moeten blijven. Eiser geeft daarbij bij voorbaat toestemming om alle stukken in te zien en op grond daarvan te beslissen. Voorts voert hij aan dat de geboorteakte wel is geaccepteerd als brondocument voor de inschrijving van eiser in de basisregistratie personen (Brp) en subsidiair dat er sprake is van bewijsnood. Een geboorteakte kan maar één keer worden verstrekt, zodat eiser niet meer aan de eisen kan voldoen. Verder voert hij aan dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 Awb moet afwijken van zijn beleid, omdat zijn vader politiek vluchteling was en niet persoonlijk de documenten voor de nareisprocedure kon regelen. Hij doet ook een beroep op gelijke behandeling met zijn zuster en familieleden en artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot voert hij nog aan dat hij na zoveel jaar andermaal had moeten worden gehoord in bezwaar, dat verweerder ten onrechte in het besluit zijn paspoort van 7 maart 2014 niet vermeldt en dat verweerder het hebben van een paspoort voor eiser als toen nog minderjarige ten onrechte bevreemdend heeft geacht. Ter zitting van 2 juni 2022 heeft hij voorts aangevoerd dat het gelet op de omstandigheden van zijn geval, waaronder de lange duur van de procedure, onredelijk is dat hem het Nederlanderschap nog niet is verleend.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiser ingebrachte argumenten onvoldoende zijn om aan de conclusies van bureau Documenten te twijfelen. Voorts heeft eiser geen contra-expertises uitgevoerd op de eerste twee onderzoeken van Bureau Documenten. Uit het weerwoord volgt dat de conclusie uit de verklaring van onderzoek van 2014 overeind kan blijven. Dit heeft tot gevolg dat geen van de door eiser overgelegde documenten geaccepteerd kan worden in de naturalisatieprocedure. Bureau Documenten heeft in het weerwoord de forensisch-technische deskundigheid van meneer [naam] concreet en gemotiveerd betwist. Verweerder verwijst daarbij ook naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2018 (AWB 16/25381 en AWB 17/12728). Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die noopten tot afwijking van de Handleiding.
Beoordeling
4.1
Uit de RwN en de BvvN volgt dat het primair aan eiser is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Verweerder is bevoegd om van eiser bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit te verlangen. Het ligt op de weg van verweerder om zijn stelling dat een overgelegd document niet echt is, te bewijzen.
4.2
In de RwN en de BvvN is de eis van het overleggen van een paspoort en geboorteakte overigens niet expliciet neergelegd. Het is verweerder die die eis in zijn beleidsregel, de Handleiding, heeft opgenomen. Eiser heeft tweemaal een paspoort overgelegd en drie documenten die zouden hebben te gelden als (uittreksel uit) een geboorteakte. In geschil is in de eerste plaats of een of meer van die documenten het van eiser verlangde bewijs opleveren en met name of een of meer documenten als “echt” kunnen worden aangemerkt. In beroep heeft daarbij het debat tussen partijen zich vooral toegespitst op document 4, het uittreksel uit de geboorteakte, met nummer [# 4] , waarop geen afgiftedatum, maar, naast de geboortedatum, alleen een datum van de verklaring van aangifte van de geboorte op [geboortedatum 4] 1988 staat.
4.3
De rechtbank stelt voor de beoordeling van dit geschilpunt allereerst vast, dat uit eisers stellingen voortvloeit dat er van zijn geboorte (door zijn vader) naar plaatselijk recht aangifte is gedaan, dat zijn geboorte in een register naar plaatselijk recht is geregistreerd en dat daarvan een document bestaat dat kan worden aangeduid als geboorteakte en vergelijkbaar is met een geboorteakte in de (Nederlandse) burgerlijke stand. Eiser heeft drie documenten overgelegd die volgens hem betrekking hebben op die geboorteregistratie: hiervoor aangeduid als documenten 1, 3 en 4. De rechtbank constateert, waar verweerder ook op heeft gewezen, dat de drie documenten ten aanzien van één onderdeel, te weten de datum van verklaring van de aangifte van geboorte (“Date de la déclaration”) van elkaar verschillen, terwijl de documenten, zo vloeit uit het standpunt van eiser voort, als “uittreksel” alle drie op hetzelfde document zouden moeten zijn gebaseerd. Dat doet afbreuk aan de overtuigende kracht van de echtheid van alle documenten en dus ook document 4. Dat hier sprake zou zijn van een (over)schrijffout, zoals eiser heeft gesteld, heeft hij niet onderbouwd. Voorts is opmerkelijk dat eiser bij de aanvraag eerst een document (1) heeft overgelegd dat in 2007 van kopie-conforme en legalisatieverklaringen is voorzien, daarna in bezwaar een (kopie van een) document dat in 2005 van een kopie-conform en een legalisatieverklaring zou zijn voorzien en daarna een versie die niet van een afgiftedatum is voorzien. In bezwaar heeft eiser verklaard dat de versie uit 2005 door zijn vader aanvankelijk zou zijn gebruikt in de gezinsherenigingsprocedure, maar dat door de lange duur daarvan de versie uit 2007 zou zijn ingebracht. Over de versie, document 4, waarvan geen afgiftedatum bekend is, heeft eiser noch in bezwaar, noch in beroep kunnen uitleggen, wanneer die versie zou zijn opgemaakt of afgegeven, en noch wanneer en hoe hij daar aan is gekomen.
4.4
Verweerder stelt dat document 4 vals is en verwijst naar het onderzoek van bureau Documenten van 6 mei 2014. Bureau Documenten verwijst naar de eerdere verklaringen van onderzoek van de (kopie)gecertificeerde kopieën van het uittreksel uit de geboorteakte (documenten 1 en 3), vermeldt dat de basisgegevens door middel van een reproductietechniek (toner) zijn aangebracht de variabele gegevens handmatig en het document is voorzien van een stempel en handtekening van de gestelde afgevende autoriteit. Vervolgens vermeldt Bureau Documenten dat de opmaak en afgifte van het document “afwijkt”. Gelet op die laatste constatering en beschikbaar referentiemateriaal komt Bureau Documenten tot de conclusie dat het document vals is.
4.5
Toch overtuigt het onderzoek van bureau Documenten naar document 4 niet. Het bureau veronderstelt dat document 4 op [geboortedatum 4] 1988 zou zijn afgegeven en koppelt daar haar analyse over de opmaak en echtheidskenmerken aan. Uit het document blijkt echter helemaal niet dat het document in 1988 is afgegeven. Dat is ook niet logisch omdat het niet de geboorteakte zelf kan betreffen, maar niet meer dan een uittreksel. Er is geen enkele reden te veronderstellen dat een dergelijk uittreksel, dat in wezen een afgeleide kopie of afschrift zou behelzen, in 1988 is afgegeven. In dat licht is overigens ook de eis die verweerder in zijn hoedanigheid van bureau Documenten in zijn verklaring van onderzoek van 15 november 2012 met betrekking tot document 1 (dat een uittreksel uit een akte is) stelde ook onbegrijpelijk. Eiser kan helemaal geen “originele geboorteakte” overleggen, omdat die natuurlijk bij de burgerlijke stand in [plaats 2] zal moet blijven berusten en eiser hooguit daar een uittreksel zou kunnen krijgen. Die constatering doet ook afbreuk aan conclusie dat document 1 niet zou deugen. In elk geval is de stelling van verweerder/bureau Documenten dat een valsheidskenmerk is dat document 4 door het feit dat in 1988 in de registers van de burgerlijke stand in [plaats 2] drukwerk (ofsett) werd gebruikt en geen tonerdruktechniek, niet overtuigend, omdat dat feit niet gerelateerd is aan het moment en de omstandigheden waaronder document 4 zou zijn opgemaakt. Daar komt nog bij dat verweerder, hoewel de rechtbank hem daar om had verzocht, niet de specimina had overgelegd van de documenten waarop de vergelijking was gebaseerd. Daarom is er reden de vergelijking op van basis van die specimina op de voet van artikel 8:31 Awb ten nadele van verweerder uit te leggen, hetgeen de conclusie versterkt dat de bevinding van bureau Documenten niet overtuigt. Dat betekent dat verweerder zijn conclusie dat een of meer uittreksels uit de geboorteakte niet echt zijn, niet overtuigend met zijn onderzoek is onderbouwd.
4.6
Ook de conclusie dat de echtheid van het paspoort uit 2003 niet kan worden vastgesteld omdat eiser zijn originele identiteitskaart niet had overgelegd, strookt niet met andere gegevens waar verweerder over beschikt. In het Algemeen Ambtsbericht Guinee van juni 2014 van het ministerie van Buitenlandse Zaken [8] , dat eiser heeft aangehaald, blijkt immers dat een nationale identiteitskaart pas moest worden aangevraagd vanaf de leeftijd van 18 jaar en dat een paspoort voor personen onder de 18 werd aangevraagd door de ouders. Daar staat niet dat dat alleen kon onder overlegging van een kopie van de identiteitskaart, maar dat dat bijvoorbeeld ook kon onder overlegging van een kopie van de geboorteakte, c.q. enige andere documenten. De eis die verweerder/bureau Documenten stelde alvorens de echtheid van dat paspoort te willen beoordelen, spoort daar niet mee, zodat ook deze conclusie van bureau Documenten niet kan overtuigen.
4.7
Er zijn dus te veel aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de conclusies van het bureau Documenten over meerdere documenten. Verweerder mocht reeds daarom het bestreden besluit niet baseren op de onderzoeksresultaten van het bureau en het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
Gelijkheidsbeginsel en 8 EVRM
5.1
Eiser voert aan dat verweerder af had moeten wijken van het beleid in paragraaf 3.5.5. van de Handleiding met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht omdat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat verweerder aan zijn zus en andere familieleden wel het Nederlandschap heeft verleend. Voorts betekent het bestreden besluit volgens eiser een inbreuk op zijn privéleven in de zin van artikel 8 EVRM. Eiser heeft een baan bij de gemeente aangeboden gekregen en is prima geïntegreerd. Voor zijn welbevinden en toekomstige integratie is het van groot belang dat hij ook als Nederlander zijn leven in Nederland verder kan voortzetten.
5.2
Deze beroepsgrond is op zichzelf niet toereikend om verweerder gehouden te achten de Nederlandse nationaliteit te verlenen. Enige inbreuk op zijn privé- of familieleven door de weigering hem te naturaliseren heeft eiser niet voldoende toegelicht of onderbouwd. Het (enkele) feit dat de familieleden van eiser wel zijn genaturaliseerd betekent niet dat het bestreden besluit inbreuk maakt op zijn privé- of familieleven, aangezien het contact met zijn familie niet wordt belemmerd, omdat hij wel verblijfsrecht in Nederland heeft. Dat sprake is van ongelijke behandeling met die familieleden heeft eiser ook niet toereikend toegelicht of onderbouwd. De enkele, niet nader onderbouwde of toegelichte, stelling dat zijn zus op basis van vergelijkbare documenten zou zijn genaturaliseerd is daarvoor niet toereikend.
Evenredige afweging bij de bewijswaardering
6.1
Ter zitting van 2 juni 2022 heeft eiser in aanvulling op zijn andere beroepsgronden nog aangevoerd dat het onevenredig is hem de Nederlandse nationaliteit thans nog te onthouden. Hij voert aan dat hij wordt beperkt in zijn toekomstige integratie en welbevinden. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij inmiddels ruim 15 jaar in Nederland verblijft, een opleiding heeft gevolgd en inmiddels werkzaam is bij de gemeente Hoofddorp. In dit verband komt ook betekenis toe aan het feit dat zijn familie inmiddels wel door de nationaliteit met Nederland is verbonden.
6.2
Verweerder heeft deze beroepsgrond niet bestreden.
6.3
Deze beroepsgrond treft ook doel. De eis een paspoort en geboorteakte over te leggen, is geen wettelijke eis. Niet is in geschil dat eiser aan de (overige) eisen voor naturalisatie voldoet. Verweerder heeft bij de beoordeling of eiser zijn stellingen over zijn identiteit en nationaliteit voldoende heeft onderbouwd weliswaar enige beoordelingsruimte, maar dient die ruimte wel redelijk in te vullen. Dat heeft hij in beginsel met de Handleiding gedaan. Maar dat neemt niet weg dat hij in de concrete situatie, waarin het aankomt op de waardering van het bewijs, indien daarover nog enige resterende twijfel kan bestaan en de verzoeker reeds vele inspanningen heeft verricht, toch aanleiding zal moeten zien het bewijs ten gunste van eiser te waarderen. De omstandigheden van het geval geven aanleiding dat in dit geval te doen en eisers integratie in de Nederlandse samenleving te voltooien door hem de gevraagde nationaliteit te verlenen. De omstandigheden die daar toe in dit geval nopen zijn:
- eiser is inmiddels 15 jaar in Nederland;
- hij is geïntegreerd: heeft een opleiding gevolgd, heeft werk bij een gemeente en spreekt de taal;
- zijn familie verblijft hier ook en is reeds genaturaliseerd;
- zijn vader is als vluchteling toegelaten en had aanspraak op toelating van eiser als gezinslid zonder dat de documenteis zou worden tegengeworpen; alleen omdat eiser om humanitaire redenen eerder op basis van een verblijfsvergunning regulier is toegelaten, is de nareisprocedure met een niet-ontvankelijkverklaring voortijdig tot een einde gekomen;
- de Guinese autoriteiten – de ambassade in Brussel - hebben in 2009, toen eiser al in Nederland verbleef, zijn paspoort verlengd; zij hebben in hun verklaring van 15 april 2014 ook nog verklaard dat de personalia van eiser echt zijn (“valable et authentique”); zij twijfelen dus niet aan eisers identiteit en nationaliteit.
Hoewel op zichzelf al deze omstandigheden niet voldoende zijn, is er voldoende aanleiding om niet meer te twijfelen aan zijn identiteit en nationaliteit. Daarbij weegt mee dat eiser – en indertijd zijn vader bij de asielaanvraag en in de nareisprocedure – de documenten al voor een deel heeft overgelegd. Verweerder wil daar vraagtekens bij plaatsen, kennelijk nu uit het reeds aangehaalde ambtsbericht blijkt dat er veel problemen (corruptie en omkoping) bij de afgifte van documenten zijn in Guinee en de registratie daar – zeker in de tijd van eisers geboorte – nog gebrekkige en onvolledig was. Dat is in dit geval onvoldoende om in redelijkheid nog aan de opgegeven identiteit en nationaliteit van eiser te twijfelen.
7. Het beroep is gegrond. Hetgeen eiser nog meer of anders heeft aangevoerd, is niet relevant of treft geen doel en kan onbesproken blijven. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Verweerder heeft artikel 7 RwN en de artikelen 3:2, 3:4 en7:12 Awb geschonden, evenals het beginsel om te komen tot een evenredige beoordeling. Verweerder dient het Nederlanderschap alsnog te verlenen.
8. Verweerder dient het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
9.1
Er bestaat ook aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Die kosten bedragen voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand in beroep € 1.897,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen op de zittingen, met een waarde per punt van € 759,-). Er is geen grond voor een proceskostenvergoeding in bezwaar, enerzijds omdat die vergoeding toen niet is verzocht, en anderzijds omdat niet kan worden gezegd dat het primaire besluit gelet op de toen nog slechts beperkte gegevens en toen bekende omstandigheden onrechtmatig was.
9.2
De rechtbank ziet geen grond voor toekenning van een vergoeding van de kosten voor de heer [naam] . Eiser heeft verzocht om een vergoeding van € 3.946,37 plus reiskosten van de heer [naam] en kosten voor zijn reactie van 7 mei 2022. Er zijn verschillende redenen om dit verzoek af te wijzen. De eerste is dat niet is gebleken dat de heer [naam] een ter zake deskundige is. Verweerder heeft bestreden dat hij over een specifieke, relevante deskundigheid beschikt. Ter zitting 2 juni 2021 heeft de rechtbank de deskundigheid van de heer [naam] onderzocht, maar uit zijn verklaringen over universitaire opleidingen in vele landen heeft de rechtbank niet kunnen destilleren dat hij de deskundigheid heeft om de echtheid van de in geschil zijnde documenten te beoordelen. In de schriftelijke stukken is die deskundigheid ook niet onderbouwd. Voorts getuigen de stukken die hij heeft geproduceerd niet van deskundigheid om de echtheid van de in geschil zijnde documenten te beoordelen. Zo heeft hij er vanaf 18 juni 2015 tot 17 oktober 2019 meer dan vier jaar over gedaan om aan te geven dat “the principle of equality of arms” zou zijn geschonden en kwam hij met nauwelijks onderbouwde “tactische bevindingen”, terwijl het rapport van bureau Documenten juist met name betrekking heeft op “technische kenmerken” van de documenten. Dat hij als deskundige zoveel tijd nodig zou hebben om het ene document (4) waarover zijn onderzoek ging, te onderzoeken, doet zonder een overtuigende toelichting op de beoordelingsstappen en de toegepaste deskundigheid, twijfelen aan die deskundigheid. Eventueel goede bedoelingen om asielzoekers bij de soms lastige beoordeling van echtheid van documenten bij te willen staan en een wantrouwende opstelling jegens bureau Documenten, maken hem nog niet tot een deskundige. Zijn wens om met een beroep op artikel 8:29 Awb zijn bevindingen niet te hoeven onderbouwen, doet bovendien juist vermoeden dat hij de noodzakelijke deskundige onderbouwing niet kan geven. Voorts is het verzoek om kostenvergoeding niet nader verantwoord en gespecificeerd, zodat ook een beoordeling van de redelijkheid van de verzochte kostenvergoeding niet mogelijk is, nog daargelaten dat de meeste kosten kennelijk in de bezwaarfase zijn gemaakt, waarvan de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken opnieuw op het bezwaar en het verzoek om naturalisatie te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verweerder betwist de identiteit en nationaliteit van eiser. De rechtbank ziet aanleiding eiser wel onder deze naam hier te vermelden.
2.Verweerder heeft de aanvraag, dat een op de zaak betrekking hebbend stuk is, tot heden niet overgelegd.
3.Onderdeel van de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.Volgens de aanvraag was eiser geboren op [geboortedatum 1] 1988 en van Guinese nationaliteit.
5.In de verklaring geeft het bureau ook nog aan dat de basisgegevens middels een reproductietechniek (toner) zijn aangebrachte en de variabele gegevens handmatig, maar verwijst daar in de conclusie niet naar.
6.Met name door de inschakeling van de heer [naam] heeft de bezwaarprocedure vele jaren geduurd.
7.Verweerder heeft in deze procedure tweemaal een “Vakbijlage Bureau Documenten”, een “versie juni 2019” en een “versie februari 2021”, overgelegd waarin bureau Documenten onder meer een toelichting geeft op haar kennis, de onderzoeksmethoden, de beschrijving van haar bevindingen, haar verklaringen van onderzoek en haar conclusies in haar rapporten (“Verklaring van onderzoek”) over onderzochte documenten.
8.Pagina’s 16 en 17.