Op 29 augustus 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, maar zijn beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet tijdig het griffierecht had voldaan en geen machtiging had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de opposant geen verzoek had ingediend om te worden gehoord over het verzet, ondanks dat hij de mogelijkheid daartoe had. De rechtbank heeft de procedure zonder zitting behandeld, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de opposant zijn verzetschrift niet tijdig had ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt en deze termijn was verstreken. De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde van de opposant, die stelde dat hij door ziekte niet in staat was om tijdig te reageren, niet geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de opposant en zijn gemachtigde verantwoordelijk zijn voor het tijdig indienen van het verzetschrift en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk, waardoor de eerdere uitspraak van 30 juli 2021 in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.