ECLI:NL:RBNHO:2022:7667

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
9340416 \ CV EXPL 21-4831
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door luchtverkeersleiding en weersomstandigheden

In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Hamburg, Duitsland, een vordering ingesteld tegen Air Canada, gevestigd in Montreal, Canada, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is ingesteld op 15 juni 2021, naar aanleiding van een vlucht van Toronto naar New York op 9 augustus 2019, die meer dan drie uur vertraging opliep. De passagier had een vervoersovereenkomst met Air Canada en heeft zijn vordering aan Flightright gecedeerd. Flightright vorderde een schadevergoeding van € 300,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder, Air Canada, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slecht weer in Toronto, waardoor de luchtverkeersleiding verschillende beperkingen had opgelegd. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de vervoerder inconsistent en onduidelijk was in zijn verweer. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging in beginsel onder de compensatieregeling van de Verordening valt, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vordering van Flightright tot betaling van de hoofdsom toewijsbaar is, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Flightright onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan Flightright, omdat de vervoerder grotendeels in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9340416 \ CV EXPL 21-4831
Uitspraakdatum: 24 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Flightright GmbH
gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiser
hierna te noemen Flightright
gemachtigde mr. H. Yildiz
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
gevestigd te Montreal (Canada), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde P. Frühling

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 15 juni 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Flightright heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
Passagier [betrokkene] (hierna: de passagier) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Toronto Pearson Int. (Canada) naar New York (Verenigde Staten van Amerika) op 9 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Toronto naar New York (vluchtnummer AC716, hierna: de vlucht) heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen. De vlucht had als geplande vertrektijd 15:35 uur (lokale tijd) en de geplande aankomsttijd was om 17:02 uur (lokale tijd).
2.3.
De passagier heeft zijn vermeende vordering aan Flightright gecedeerd.
2.4.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 45,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de compensatie te voldoen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat de vlucht is vertraagd doordat de luchtverkeersleiding aan het toestel verschillende beperkingen (“ground delay programs” en “grounds stops”) heeft opgelegd in verband met slechte weersomstandigheden in Toronto. De vervoerder doet dan ook een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van Flightright opgenomen commentaar dat niet ziet op producties die de vervoerder bij zijn laatste conclusie heeft overgelegd. Flightright is door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
5.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te New York, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat Toronto op 9 augustus 2019 geteisterd werd door zwaar onweer waardoor er verschillende beperkingen aan de vlucht zijn opgelegd, bestaande uit “grounds stops” en “ground delay programs”. Er was volgens de vervoerder tussen 16:07 uur (lokale tijd) en 17:51 (lokale tijd) onweer te Toronto. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder, onder meer, het vluchtfiche van de vlucht, een METAR-rapport, alsmede de door de luchtverkeersleiding uitgevaardigde capaciteitsbeperkingen overgelegd. Over de door de luchtverkeersleiding uitgevaardigde berichten heeft de vervoerder het volgende aangegeven. Om 15:32 uur (lokale tijd) werd een volledige “ground stop” afgekondigd wegens het slechte weer (“weather/wind”). Een “ground stop” is een maatregel, opgelegd door de luchtverkeersleiding die inhoudt dat er op dat ogenblik geen vliegtuigen mogen vertrekken uit de luchthaven waar deze “ground stop” van toepassing is. De “ground stop” zou duren van 15:31 uur (lokale tijd) tot 17:30 uur (lokale tijd). Om 16:20 uur (lokale tijd) werd de “ground stop” verlengd tot 18:00 uur (lokale tijd). Om 16:46 uur (lokale tijd) werd een “ground delay Program” opgelegd. Dit is eveneens een maatregel, opgelegd door de luchtverkeersleiding, die impliceert dat vliegtuigen gedurende een aanvullende tijd dienen te wachten alvorens te vertrekken teneinde de luchtverkeersleiding toe te laten de capaciteit op de luchthaven te beheren. Om 16:46 uur (lokale tijd) kon vlucht AC716 vertrekken. Dit blijkt volgens de vervoerder ook uit de overgelegde “Aircraft communications, Adressing and Reporting System”.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. In de conclusie van antwoord heeft de vervoerder het doen voorkomen alsof er sprake was van slechte weersomstandigheden en beperkingen op de luchthaven van Toronto. De producties ter onderbouwing daarvan wijzen er echter op dat er sprake was van slechte weersomstandigheden en beperkingen op de luchthaven van New York. Daarnaast heeft de vervoerder eerst aangegeven dat de luchtverkeersleiding van New York verschillende beperkingen oplegde en vervolgens dat het juist de luchtverkeersleiding te Toronto was. In de conclusie van dupliek heeft de vervoerder zijn standpunt gewijzigd in die zin dat de restricties zijn opgelegd door de luchtverkeersleiding te New York en dat uit de vluchtfiche ondubbelzinnig valt af te leiden dat de besproken restricties (“ground stop” en “ground delay program”) de luchthaven van New York (La Guardia) troffen. De kantonrechter kan dit niet volgen. Zowel in de conclusie van antwoord als in de conclusie van dupliek heeft de vervoerder zich namelijk op het standpunt gesteld dat een “ground stop” een maatregel is die inhoudt dat er op dat ogenblik geen vliegtuigen mogen vertrekken uit de luchthaven waar deze “ground stop” van toepassing is en dat het dus verboden was voor vluchten om vanuit Toronto te vertrekken. Dit wijst erop dat de “ground stop” dus voor de luchthaven te Toronto is afgegeven en dat op díe luchthaven sprake was van slechte weersomstandigheden. Dit heeft de vervoerder echter niet met stukken onderbouwd. Daarbij komt dat het zonder toelichting, die ontbreekt, ook onduidelijk is, waarom de luchtverkeersleiding in New York zou kunnen bepalen dat er geen vliegtuigen mogen vertrekken vanaf Toronto. Naar het oordeel van de kantonrechter is het verweer van de vervoerder daarmee inconsistent en onduidelijk, zodat dit verweer daarom niet kan slagen.
5.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar met ingang van de datum van de vlucht (19 augustus 2019).
5.7.
Flightright heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering betwist. Flightright heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan Flightright van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Flightright tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 109,41;
griffierecht € 126,00
salaris gemachtigde € 150,00
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter