In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Hamburg, Duitsland, een vordering ingesteld tegen Air Canada, gevestigd in Montreal, Canada, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is ingesteld op 15 juni 2021, naar aanleiding van een vlucht van Toronto naar New York op 9 augustus 2019, die meer dan drie uur vertraging opliep. De passagier had een vervoersovereenkomst met Air Canada en heeft zijn vordering aan Flightright gecedeerd. Flightright vorderde een schadevergoeding van € 300,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder, Air Canada, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slecht weer in Toronto, waardoor de luchtverkeersleiding verschillende beperkingen had opgelegd. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de vervoerder inconsistent en onduidelijk was in zijn verweer. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging in beginsel onder de compensatieregeling van de Verordening valt, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vordering van Flightright tot betaling van de hoofdsom toewijsbaar is, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Flightright onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan Flightright, omdat de vervoerder grotendeels in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.