ECLI:NL:RBNHO:2022:7598

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
15/710008-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van wetenschap van aanwezigheid van softdrugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs in twee bedrijfspanden in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere 93,4 kilogram hennep en 6 kilogram hasjiesj, aangetroffen in het pand aan [adres 2], en 30,3 kilogram hennep en 4 kilogram hasjiesj in het pand aan [adres 3]. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de drugs en verklaarde dat hij in een andere ruimte van het pand werkte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de softdrugs. De rechtbank concludeerde dat er geen connectie was tussen de verdachte en het pand aan [adres 3], en dat de drugs in het pand aan [adres 2] zich in een aparte ruimte bevonden, waar de verdachte niet aanwezig was op het moment van de doorzoeking.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzettelijk de aangetroffen verdovende middelen aanwezig had. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710008-18 (P)
Uitspraakdatum: 19 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer,
- 93,4 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en/of
- 6 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en/of
- 30,3 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 3] ) en/of
- 4 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 3] ),
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 500 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of in elk geval een hoeveelheid van meer dan 500 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Subsidiair
[medeverdachte 1] op of omstreeks 7 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer),
- 93,4 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en/of
- 6 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en/of
- 30,3 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 3] ) en/of
-4 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 3] ),
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 500 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of in elk geval een hoeveelheid van meer dan 500 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval (telkens) een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 11 april 2017 tot en met 7 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door de panden aan het [adres 2] en [adres 3] op zijn, verdachtes, naam te huren en/of aan die [medeverdachte 1] en/of andere personen voornoemd pand voor de handel en/of opslag van die hennepplanten en/of hasjiesj ter beschikking te stellen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan de verdachte primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , gericht op de handel in verdovende middelen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde.

4.Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Uit de inhoud van het dossier en wat tijdens de zitting is besproken, leidt de rechtbank het volgende af.
Op 7 juli 2017 vond in het bedrijfspand aan het [adres 2] in Amsterdam een doorzoeking plaats. Het pand bestond uit acht ruimten, waarvan vier werkplaatsen. In één van deze ruimten, door de politie aangeduid als werkplaats 1, werd 93,4 kilogram hennep en 6 kilogram hasjiesj aangetroffen. Diezelfde dag heeft de politie bij een doorzoeking in het bedrijfspand aan de [adres 3] in Amsterdam 30,3 kilogram hennep en 4 kilogram hasjiesj aangetroffen. [medeverdachte 2] , de vader van de verdachte, was op het moment van het aantreffen van de softdrugs de huurder van beide bedrijfspanden.
De verdachte heeft – vanaf zijn eerste politieverhoor op 7 juli 2017 – verklaard dat hij samen met zijn vader een bedrijf heeft in het pand aan het [adres 2] , dat hij vier dagen per week aanwezig is in het pand om daar te werken en dat hij altijd in een werkplaats achterin het pand werkt. De verdachte ontkent dat hij wist van de verdovende middelen in werkplaats 1 en in het pand aan de [adres 3] .
Verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van verdovende middelen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor een bewezenverklaring dat de verdachte, al dan niet in vereniging met anderen, op of omstreeks de in de tenlastelegging genoemde datum betrokken is geweest bij het verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van softdrugs. De vraag die resteert is of de verdachte de aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Aanwezig hebben van verdovende middelen
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad niet doorslaggevend is aan wie de drugs toebehoren. Ook is niet vereist dat bij de verdachte sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. De drugs zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden. De verdachte moet voorts wetenschap hebben van de aanwezigheid van de drugs. Daaronder is ook begrepen het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn. Dit vereiste van wetenschap – van de aanwezigheid van de drugs – bij de verdachte geldt ook in het geval aan hem medeplegen of medeplichtigheid aan het opzettelijk aanwezig hebben van drugs is ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de in (één van) de twee bedrijfspanden aangetroffen softdrugs. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het dossier geen enkele connectie volgt tussen de verdachte en het pand aan [adres 3] , anders dan dat zijn vader, [medeverdachte 2] , destijds de huurder was van dat pand. Wat betreft het bedrijfspand aan het [adres 2] , dat destijds eveneens door [medeverdachte 2] – en dus niet door de verdachte – werd gehuurd, geldt dat alle verdovende middelen zijn gevonden in een aparte ruimte, werkplaats 1. De verklaring van de verdachte voor zijn aanwezigheid elders in het pand op het moment van het aantreffen van de drugs, namelijk dat hij altijd werkte in een andere ruimte in het pand, vindt steun in het dossier. Immers waren volgens de politie in andere ruimtes onder meer machines en gereedschap aanwezig, erop duidend dat daar daadwerkelijk werd gewerkt. Het enkele feit dat een jas van de verdachte in werkplaats 1 is aangetroffen, is onvoldoende om de bij de verdachte vereiste wetenschap van de aanwezigheid van softdrugs in die ruimte aan te tonen. Niet alleen kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat de jas daar door de verdachte is neergelegd op een moment dat de drugs al in die ruimte waren opgeslagen, wat de verdachte heeft ontkend, maar daarbij komt dat deze zodanig waren verpakt – voor het merendeel in afgesloten sealbags in kartonnen dozen – dat niet kan worden uitgesloten dat iemand bij slechts korte aanwezigheid in werkplaats 1 de aanwezigheid daarvan is ontgaan.
Ook uit de omstandigheid dat een verbalisant bij het binnentreden van het pand aan het [adres 2] een hennepgeur heeft geroken, kan geen wetenschap worden afgeleid van de verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van de softdrugs. Nog daargelaten dat niet duidelijk is waar de verbalisant zich bevond op het moment dat hij de geur rook, kan de hennepgeur ook worden verklaard door het roken van wiet door anderen in het pand voorafgaand aan de doorzoeking, zoals medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) blijkens zijn verklaring heeft gedaan. In de fouillering van zowel de verdachte als [medeverdachte 3] is een zakje wiet aangetroffen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte de aangetroffen verdovende middelen (in vereniging) opzettelijk aanwezig heeft gehad, noch dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij het door anderen aanwezig hebben daarvan. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mrs. C.A.J. van Yperen en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juli 2022.
mr. Straathof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.