ECLI:NL:RBNHO:2022:7424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/309384 / HA ZA 20-701
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na tekortkoming in saneringsverplichtingen door ontwikkelaar

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een geschil ontstaan tussen een ontwikkelaar en een eigenaar over de nakoming van saneringsverplichtingen. De ontwikkelaar had de verantwoordelijkheid om een perceel te saneren en de daarop staande opstallen te slopen, terwijl de eigenaar zich had verplicht om het perceel zelf op te ruimen. De ontwikkelaar vorderde een schadevergoeding van ruim € 25.000,-, stellende dat de eigenaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, waardoor hij extra kosten had moeten maken. De rechtbank oordeelde dat de eigenaar inderdaad tekortgeschoten was, maar dat de ontwikkelaar niet voldoende had onderbouwd dat het gevorderde bedrag volledig bestond uit extra kosten. Uiteindelijk werd er een schadevergoeding van € 6.723,97 toegewezen, inclusief btw, en werd de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank verklaarde dat de eigenaar toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst en dat de ontwikkelaar de overeenkomst gedeeltelijk had ontbonden. Dit vonnis is uitgesproken op 17 augustus 2022 door mr. L.J. Saarloos.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/309384 / HA ZA 20-701
Vonnis van 17 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. B.J.H. Kesnich te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 maart 2022;
  • de akte van [eiser] , met producties;
  • de antwoordakte van [gedaagden] , met een productie.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Zoals in het tussenvonnis van 9 maart 2022 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen, moet worden beoordeeld welke schade [eiser] als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomsten heeft geleden.
Beide partijen hebben in hun akte de rechtbank verzocht om terug te komen van de in het tussenvonnis genomen bindende eindbeslissingen. Na overweging van wat partijen daartoe hebben aangevoerd, ziet de rechtbank daarvoor geen aanleiding.
2.2.
[eiser] stelt dat hij Boy Limmen opdracht heeft gegeven om de opruimwerkzaamheden te verrichten. Voor het door hem in dit verband gevorderde bedrag van € 25.232,16 inclusief btw verwijst [eiser] naar de factuur van Boy Limmen van 13 februari 2020. Aan de orde is de vraag of de door Boy Limmen aan [eiser] in rekening gebrachte kosten het gevolg zijn van het niet opruimen door [gedaagden] , zodat deze niet vallen onder de werkzaamheden die [eiser] toch al voor zijn rekening zou nemen (2.18 van het tussenvonnis).
2.3.
In het tussenvonnis is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiser] om zijn vordering nader toe te lichten. De rechtbank heeft in 2.20, 2.22 en 2.23 van het tussenvonnis overwogen op welke punten [eiser] daarbij specifiek diende in te gaan. Het betreft kort gezegd:
  • de doorberekening van het bedrag van € 7.902,03 (2.20),
  • de kostenopgave van de te verwachten opruim- en afvoerkosten voor fase 1 en het in rekening gebrachte aantal containers en afval (2.22), en
  • de doorberekening van de posten 12 tot en met 15 (2.23).
2.4.
[eiser] stelt bij akte dat de factuur van Boy Limmen geen werkzaamheden en kosten bevat die [eiser] volgens de overeenkomsten met [gedaagden] voor zijn rekening zou nemen. De factuur is in grote mate gespecificeerd en controleerbaar. Een meer gespecificeerde factuur is volgens [eiser] niet op te stellen. Aan de betwisting door [gedaagden] moeten daarom volgens [eiser] hoge eisen worden gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent [eiser] hiermee dat het [eiser] is die bovenop de overeengekomen werkzaamheden
extrakosten in rekening heeft gebracht die hij als schadevergoeding op [gedaagden] wil verhalen. De rechtbank heeft geen aanleiding om eraan te twijfelen dat alle in rekening gebrachte werkzaamheden door Boy Limmen feitelijk zijn verricht. Ook staat vast dat [eiser] de gefactureerde kosten heeft voldaan. Wat echter nog niet vaststaat is of deze kosten voor [eiser] schade opleveren die [gedaagden] dient te vergoeden, of dat dit kosten zijn die hoe dan ook door [eiser] gemaakt zouden worden in het kader van de sanering en de sloop.
Doorberekening van het bedrag van € 7.902,03 (2.20)
2.5.
[eiser] stelt dat het bedrag van € 7.902,03 exclusief btw ziet op de kosten van het afschrapen van de bovenlaag van het maaiveld in schuur 5, het verpakken van asbest in deze bovenlaag en het transporteren en storten van het asbest op 14 en 16 januari 2020. De stortkosten bij de Afvalzorg bedroegen € 5.877,03. Het restant van € 2.025,03 ziet op het ontgraven, manuren, deco unit, verbruiksartikelen en transport voor de met asbest besmette grond. [eiser] verwijst voor de beide bedragen naar als productie 34 door hem overgelegde e-mails van 21 en 31 maart 2022 van [naam] (werkzaam bij Boy Limmen).
2.6.
[gedaagden] heeft hier onder meer tegenin gebracht dat [naam] weliswaar in de e-mail van 21 maart 2022 heeft geschreven dat het gaat om afgevoerde asbest die in het maaiveld was gereden, maar dat dit onjuist is gezien de omschrijving onderaan de e-mail dat de kosten zien op “selectief verwijderd asbest”. Deze asbesthoudende materialen zouden volgens de eerdere afspraak al door [eiser] worden gesaneerd, zodat het bedrag van € 5.877,03 voor rekening van [eiser] komt.
Bovendien blijkt uit het overzicht bij de factuur van 13 februari 2020 dat bovenop het bedrag van € 7.902,03 afzonderlijk al manuren in rekening zijn gebracht, zodat deze niet in dat bedrag kunnen zijn begrepen, aldus [gedaagden] .
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt. De overeenkomst van 5 december 2019 vermeldt dat de asbestverwijdering zoals omschreven in de brief van de Omgevingsdienst van 29 november 2019 door [eiser] wordt uitgevoerd, samen met de sloop van de opstallen en sanering van het terrein. Dit betekent dat die asbestverwijdering was inbegrepen in de met [eiser] overeengekomen werkzaamheden. [eiser] vordert nu een vergoeding voor de verwijdering van asbest die in het maaiveld was gereden.
Uit de stortingsbonnen 1a en 1b bij de factuur van 13 februari 2020 blijkt dat de stortingen op 14 en 16 januari 2020 “selectief verwijderd asbest” betroffen. Daarop heeft de rechtbank in het tussenvonnis in 2.20 ook gewezen. Ook uit de toelichting in de e-mail van 21 maart 2022 van Boy Limmen blijkt dat het om “selectief verwijderd asbest” gaat.
[eiser] heeft echter geen uitleg gegeven, waarom met asbest besmette grond als “selectief verwijderd asbest” zou moeten worden beschouwd. [gedaagden] heeft er met juistheid op gewezen dat die term uitsluitend ziet op
uitgeselecteerdeasbest, niet op
gronddie asbesthoudend materiaal bevat.
[eiser] heeft zodoende onvoldoende onderbouwd dat deze gestorte asbest niet toch al voor zijn rekening zou zijn gekomen. Het bedrag van € 7.902,03 is daarom niet toewijsbaar.
Kostenopgave van de te verwachten opruim- en afvoerkosten voor fase 1 en het in rekening gebrachte aantal containers en afval (2.22)
2.8.
Boy Limmen heeft op 24 december 2019 (productie 10) een opgave aan [eiser] gestuurd van de te verwachten kosten voor het geval [gedaagden] het opruimen en afvoeren niet op tijd zelf zou hebben gedaan. Deze e-mail is op 30 december 2019 aan [gedaagden] doorgestuurd. Het uitgangspunt daarbij was 1,5 container bouw- en sloopafval en hout, alle transport- en stortkosten en manuren.
2.9.
Het staat vast dat [gedaagden] ná 6 januari 2020 zelf ook nog opruimwerkzaamheden in de schuren 2, 3 en 4 heeft verricht.
Boy Limmen heeft uiteindelijk aan [eiser] 9 containers en 33,42 ton afgevoerd hout en bouw- en sloopafval in rekening heeft gebracht (posten 2 tot en met 11 bij de factuur).
De rechtbank heeft [eiser] verzocht om toe te lichten waar het grote verschil tussen deze kosten en de inschatting van de kosten voor fase 1 in is gelegen.
In zijn akte heeft [eiser] uitsluitend verwezen naar de geldende stortingstarieven. Ook heeft hij bevestigd dat in totaal 9 containers hout en bouw- en sloopafval zijn afgevoerd. [eiser] heeft daarmee echter geen antwoord gegeven op de vraag of
allein rekening gebrachte kosten
extrakosten voor hem opleverden. In zoverre heeft [eiser] zijn vordering dus onvoldoende onderbouwd.
Toewijsbaar is daarom alleen het door Boy Limmen van tevoren opgegeven bedrag, namelijk € 1.782,- + € 1.500,- = € 3.282,-.
Doorberekening van de posten 12 tot en met 15 (2.23)
2.10.
De rechtbank heeft [eiser] verder in de gelegenheid gesteld om de doorberekening aan [gedaagden] van de posten 12 tot en met 15 toe te lichten. [eiser] stelt bij akte dat post 12 ziet op het opruimen van het terrein en verplaatsen naar de betonnen plaat van de gesloopte schuur. Post 13 ziet hierop volgens [eiser] eveneens, plus de kosten voor het leegmaken van de gierkelder, het verwerken van de mest in de achtergebleven en te verspreiden hoop hooi. Post 14 ziet volgens [eiser] eveneens op het leegmaken van de gierkelder, het verwerken van de mest in de achtergebleven en te verspreiden hoop hooi en hooibalen. Post 15 ziet op het onderwerken van hooi, uitvlakken van het terrein, ter plaatse van opgeslagen rommel. [eiser] heeft ter toelichting verwezen naar foto’s.
[gedaagden] betwist dat deze posten als schade aan hem zijn toe te rekenen.
2.11.
De rechtbank overweegt dat partijen expliciet zijn overeengekomen dat [gedaagden] het leeghalen van de gierkelder zelf zou doen en in de e-mail van 4 januari 2020 (productie 11) wordt de gierkelder ook vermeld. [eiser] heeft voldoende toegelicht dat de posten 13 en 14 beide zien op extra werkzaamheden voor het leegmaken van de gierkelder. Het hiervoor in rekening gebrachte bedrag is € 2.275,-, exclusief btw. Op dit onderdeel is daarom dat bedrag toewijsbaar.
2.12.
Met betrekking tot de werkzaamheden post 12 (5 uur kraan opruimen en verplaatsen) en post 15 (8 uur kraan poetsen en vegen) is de rechtbank van oordeel dat [eiser] met het nader specificeren van de werkzaamheden en het overleggen van foto’s niet heeft toegelicht waarom deze kosten niet ook voor zijn rekening zouden zijn gekomen bij juiste uitvoering van de overeenkomst door [gedaagden] . De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor toewijzing van de desbetreffende bedragen.
Buitengerechtelijke kosten
2.13.
[eiser] heeft in dit geding de brief van 25 september 2020 van zijn advocaat overgelegd. De rechtbank is het met [gedaagden] eens dat deze zeer uitvoerige brief aan [gedaagden] (9 bladzijden) moet worden beschouwd als voorbereiding op deze procedure en daarmee ‘van kleur verschoten’ naar proceskosten op het moment dat de procedure is aangevangen.
Van andere buitengerechtelijke werkzaamheden is niet gebleken. Dit deel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
Btw
2.14.
[gedaagden] heeft als verweer aangevoerd dat de door Boy Limmen in rekening gebrachte btw voor [eiser] geen schade oplevert. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat hem btw in rekening is gebracht, dat hij die ook heeft betaald, dat hij de btw als privé-persoon niet kan verrekenen en dat hij dat feitelijk ook niet heeft gedaan. Het verweer wordt daarom verworpen.
Conclusie
2.15.
Gelet op het voorgaande zal een bedrag van
€ 6.723,97(inclusief btw) aan schadevergoeding worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar met ingang van 24 februari 2020, de datum van betaling door [eiser] aan Boy Limmen.
Proceskosten
2.16.
Partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [eiser] in de nakoming van de op hen rustende verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van 1 maart 2016 en de aanvullingen daarop van 14 augustus 2018 en 5 december 2019 door het perceel grond met opstallen aan de [adres] te [plaats] , gemeente [gemeente 2] , voor fase I niet tijdig en volledig conform overeenkomst op te ruimen;
3.2.
verklaart voor recht dat [eiser] de overeenkomst van 1 maart 2016 en de aanvullingen daarop van 14 augustus 2018 en 5 december 2019 met [gedaagden] per 25 september 2020 buitengerechtelijk gedeeltelijk heeft ontbonden, namelijk voor dat deel van de opruimingswerkzaamheden dat [gedaagden] op 13 januari 2020 voor fase I niet had verricht;
3.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 6.723,97, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 24 februari 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart onderdeel 3.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
compenseert de proceskosten,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CHL