ECLI:NL:RBNHO:2022:7359

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
15/108404-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland met een totaalgewicht van ruim twee kilo

Op 16 augustus 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 mei 2022 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1957 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de rechtszitting op 2 augustus 2022 heeft de officier van justitie, mr. J.A. Huibers, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.T. Willemsen, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen opzet had op de invoer van de cocaïne.

De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, dat zij niet op de hoogte was van de cocaïne in haar bagage, ongeloofwaardig geacht. Bij aankomst op Schiphol werd in zowel haar koffer als handtas cocaïne aangetroffen, met een totaalgewicht van 2045,7 gram. De rechtbank concludeerde dat het onwaarschijnlijk was dat een onbekende taxichauffeur in korte tijd de cocaïne in haar bagage had verstopt. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen, waarbij de strafmaat voor het invoeren van 2000 tot 3000 gram cocaïne tussen de 24 en 30 maanden ligt. De verdachte is niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot strafvermindering. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 16 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/108404-22 (P)
Uitspraakdatum: 16 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 augustus 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
Geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.A. Huibers, en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. J.T. Willemsen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 01 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu zij geen (voorwaardelijk) opzet had op de invoer van de in haar bagage aangetroffen cocaïne.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 1 mei 2022 met het vliegtuig vanuit Suriname in Nederland is aangekomen. Bij aankomst op de luchthaven Schiphol is zowel in de koffer als in de handtas van de verdachte cocaïne aangetroffen, met een totaalgewicht van 2045,7 gram. De cocaïne was verborgen in verschillende voorwerpen in haar ruimbagage (in de zolen van twee slippers en in drie boeken), in een portemonnee in haar handtas en achter twee geprepareerde zijwanden van haar handtas. De verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat in de door haar meegevoerde bagage cocaïne zat en dat zij vermoedt dat haar taxichauffeur de cocaïne daarin heeft verstopt terwijl zij een PCR-test liet afnemen en 2,5 uur moest wachten op de uitslag daarvan.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat een voor de verdachte onbekende taxichauffeur in een dergelijk kort tijdsbestek cocaïne heeft kunnen verbergen op acht verschillende plaatsen in de hand- en ruimbagage van de verdachte en onder meer achter geprepareerde zijwanden in de handtas van de verdachte. Daarbij is het hoogst onwaarschijnlijk dat een drugsorganisatie, op de wijze zoals de verdachte heeft verklaard, ruim twee kilo cocaïne – een hoeveelheid die een aanzienlijke (straat)waarde vertegenwoordigt – laat vervoeren door een onwetende koerier die door de organisatie niet voortdurend onder controle kan worden gehouden. Er bestaat in dat scenario immers een reële kans dat de koerier en daarmee de waardevolle cocaïne uit het zicht van de organisatie zal raken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat zij niets wist van de bij haar aangetroffen cocaïne ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte ten tijde van de reis bekend was met de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in haar bagage. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de invoer van die cocaïne.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 1 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot de strafmaat verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft in dat kader onder meer gewezen op de gevolgen van een lange gevangenisstraf voor de boerderij van de verdachte en op de medische toestand van de verdachte. De raadsman heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest en daarnaast eventueel een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim twee kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was zo groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Daarnaast plegen gebruikers van cocaïne niet zelden strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit kan alleen een langdurige gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 28 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Deze oriëntatiepunten noemen als strafmaat voor het invoeren van 2000 tot 3000 gram cocaïne een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden. De rechtbank ziet in de door de verdediging geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden af te wijken van deze oriëntatiepunten. Net als iedere drugskoerier heeft ook de verdachte een persoonlijk verhaal. Dat verhaal is echter niet zodanig bijzonder ten opzichte van dat van andere drugskoeriers dat dit tot strafvermindering dient te leiden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat – in overeenstemming met de eis van de officier van justitie – een vrijheidsbenemende straf van 24 maanden moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 [vierentwintig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W. van Kasbergen, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. M.T. Sluis en H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2022.