ECLI:NL:RBNHO:2022:7357

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
15/109046-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor de invoer van cocaïne in Nederland

Op 16 augustus 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 mei 2022 te Schiphol opzettelijk ruim vijf kilogram cocaïne Nederland heeft binnengebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd, heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage bij het vonnis geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld. De opgelegde straf is in overeenstemming met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

Daarnaast is er een geldbedrag van € 1.170,- in beslag genomen, waarvan € 1.120,- verbeurd is verklaard, omdat dit bedrag is gebruikt voor de cocaïnesmokkel. De rechtbank heeft ook bepaald dat € 50,- aan de verdachte wordt teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/109046-22 (P)
Uitspraakdatum: 16 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D.C. Smits, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T. Willemsen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 01 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot de strafmaat verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft in dat kader onder meer gewezen op de medische toestand van de verdachte, waardoor hij niet langer in staat was om te werken. De verdachte ontving geen uitkering en bevond zich in een benarde financiële situatie. De raadsman heeft daarnaast verzocht in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat het opzet van de verdachte slechts gericht was op de invoer van 4,5 kilogram cocaïne en niet op de totaal ingevoerde hoeveelheid van ruim 5 kilogram cocaïne.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim vijf kilogram cocaïne. Blijkens zijn verklaring ter zitting heeft de verdachte op eigen initiatief contact gezocht met de betreffende drugsorganisatie en cocaïne in Nederland ingevoerd. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit kan alleen een langdurige gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Deze oriëntatiepunten noemen als strafmaat voor het invoeren van 5000 tot 6000 gram cocaïne (categorie 1: standaard) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38 tot 40 maanden. De rechtbank is bij het bepalen van de strafmaat uitgegaan van de onder de verdachte aangetroffen totale hoeveelheid van ruim 5 kilogram cocaïne en niet van 4,5 kilogram cocaïne als door de raadsman is bepleit. De verdachte had er immers rekening mee moeten houden dat – zoals drugsorganisaties plegen te doen – een grotere hoeveelheid cocaïne zou worden meegegeven dan de voorgespiegelde 4,5 kilogram.
De rechtbank ziet in de door de verdediging geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat – in overeenstemming met de eis van de officier van justitie – een vrijheidsbenemende straf van 38 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Beslag

Onder de verdachte is een geldbedrag van € 1.170,- in beslag genomen.
De verdachte heeft bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij ten behoeve van deze cocaïnesmokkel € 1.120,- heeft ontvangen van de drugsorganisatie om in Turkije een hotel te kunnen betalen en andere benodigde aankopen te kunnen doen. Eerst ter terechtzitting heeft de verdachte in afwijking hiervan verklaard dat hij tijdens het verhoor – ten aanzien van slechts dit onderdeel van zijn verklaring – kennelijk in de war was, nu hij het betreffende geld had gespaard om naar Curaçao te gaan en het dus zijn geld betreft. De rechtbank acht deze latere verklaring van de verdachte niet aannemelijk, nu het gebruikelijk is dat drugsorganisaties contant geld meegeven aan drugskoeriers ter financiering van hun reiskosten en de verdachte eerder bij de Koninklijke Marechaussee in detail had verklaard over de exacte hoogte van het door de drugsorganisatie aan de verdachte verstrekte geldbedrag en het daarmee beoogde doel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag voor een bedrag van € 1.120,- dient te worden verbeurd verklaard, nu het bewezen verklaarde feit met behulp van dit geldbedrag is begaan of voorbereid. Het resterende gedeelte van het onder de verdachte in beslag genomen en hem toebehorende geldbedrag van € 50,- zal worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;

2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
38 [achtendertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 1.120,-.
Gelast de teruggave aan de verdachte van een geldbedrag van € 50,-.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W. van Kasbergen, voorzitter,
mrs. M. Visser en C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van griffiers mrs. M.T. Sluis en H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2022.