ECLI:NL:RBNHO:2022:7341

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
9609935 \ CV EXPL 21-8845
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil overlast door buitenlamp en boom te dicht op de erfgrens

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, hebben eisers [eiser 1] c.s. een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde 1] c.s. wegens overlast door een buitenlamp en een boom die volgens hen te dicht op de erfgrens staat. De kantonrechter heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in Haarlem. De eisers stellen dat de buitenlamp van de gedaagden hinder veroorzaakt, omdat deze fel licht uitstraalt en vaak aan gaat wanneer zij zich in hun eigen tuin bevinden. Daarnaast eisen zij dat de gedaagden een boom verwijderen die volgens hen op minder dan twee meter van de erfgrens staat, wat in strijd zou zijn met artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.

De kantonrechter heeft de vordering van de eisers grotendeels afgewezen. Ten aanzien van de buitenlamp oordeelt de rechter dat de hinder niet zodanig is dat deze als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De rechter heeft vastgesteld dat de lamp een nuttige functie heeft en dat de hinder die de lamp veroorzaakt, niet voldoende is om als onrechtmatig te worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de lamp al zo ver mogelijk naar beneden is gericht en dat er geen andere eenvoudige manieren zijn om de overlast te beëindigen zonder de nuttige functie van de lamp te schaden.

Wat betreft de boom, heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze op dit moment als een heester kan worden aangemerkt, waardoor de afstandseis van twee meter niet van toepassing is. De kantonrechter heeft echter wel vastgesteld dat de boom in de toekomst kan uitgroeien tot een boom en heeft de gedaagden veroordeeld om de beplanting als een struik te onderhouden. De proceskosten zijn voor rekening van de eisers, omdat zij grotendeels ongelijk hebben gekregen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9609935 \ CV EXPL 21-8845
Uitspraakdatum: 6 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]2. [eiser 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: [eiser 1] c.s.
gemachtigde: mr. A.M.M. Greijdanus (Achmea)
tegen

1.1. [gedaagde 1]2. [gedaagde 2]

beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagde 1] c.s.
gemachtigde: mr. F.M. de Droog (DAS)
De zaak in het kort[eiser 1] c.s.en [gedaagde 1] c.s. zijn buren. [eiser 1] c.s. heeft last van het licht van de buitenlamp van [gedaagde 1] c.s. en wil dat de overlast stopt. Verder wil [eiser 1] c.s. dat [gedaagde 1] c.s. een boom weghaalt die volgens hem te dicht op de erfgrens staat. De kantonrechter geeft [eiser 1] c.s. grotendeels ongelijk. De lamp veroorzaakt wel enige hinder, maar deze kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. [gedaagde 1] c.s. hoeft de lamp dus niet aan te passen. Verder is geen sprake van een boom maar van een heester, zodat deze mag blijven staan. Wel moet [gedaagde 1] c.s. ervoor zorgen dat deze niet uitgroeit tot een boom.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser 1] c.s. heeft bij dagvaarding van 9 december 2021 een vordering tegen [gedaagde 1] c.s. ingesteld. [gedaagde 1] c.s. heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 7 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser 1] op 19 mei 2022 per e-mail twee videobestanden toegestuurd. Op 30 mei 2022 heeft [gedaagde 1] c.s. per e-mail twee videobestanden en een foto toegezonden.

2.Feiten

2.1.
Partijen wonen aan [adres] in [woonplaats] . [eiser 1] c.s. woont op [huisnummer 1] en [gedaagde 1] c.s. op [huisnummer 2] . De erven van [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s. grenzen aan elkaar. Tussen de erven staat een schutting.
2.2.
Aan de woning van [gedaagde 1] c.s. hangt een buitenlamp.
2.3.
In een brief van 19 maart 2021 vraagt [eiser 1] c.s. aan [gedaagde 1] c.s. om de buitenlamp zodanig te verplaatsen dat deze niet op het erf van [eiser 1] c.s. schijnt en niet constant aangaat bij elke vorm van beweging. Ook vraagt [eiser 1] c.s. aan [gedaagde 1] c.s. om een boom weg te halen uit de “verboden zone” van twee meter binnen de erfgrens.
2.4.
[gedaagde 1] c.s. geeft in een brief van 30 maart 2021 aan dat hij geen gehoor zal geven aan de verzoeken. Hij betwist dat de buitenlamp op het erf van [eiser 1] c.s. schijnt. Verder betwist [gedaagde 1] c.s. dat er een boom op minder dan twee meter van de erfgrens staat. Volgens [gedaagde 1] c.s. gaat het om een heester.
2.5.
In een brief van 19 april 2021 verzoekt [eiser 1] c.s. [gedaagde 1] c.s. nogmaals de buitenlamp te verplaatsen. Daarnaast stelt [eiser 1] c.s. in die brief dat wel sprake is van een boom en dat die moet worden verplaatst.
2.6.
In reactie hierop schrijft [gedaagde 1] c.s. aan [eiser 1] c.s. op 23 april 2021 dat hij naar aanleiding van de klacht van [eiser 1] c.s. de buitenlamp zo ver mogelijk naar beneden heeft bijgesteld. Ten aanzien van het verzoek om de boom te verwijderen, blijft [gedaagde 1] c.s. bij zijn standpunt dat het gaat om een heester die niet in de verboden zone staat.
2.7.
Bij e-mail van 3 mei 2021 heeft [eiser 1] c.s. een foto van de bedoelde begroeiing aan boomtechnisch adviseur [boomtechnisch adviseur] van Pius Floris Boomverzorging B.V. toegestuurd met de vraag of [boomtechnisch adviseur] kan aangeven of het hier om een boom of een heester gaat. Diezelfde dag antwoordt [boomtechnisch adviseur]:

Het gat in dit geval om een meerstammige Berk (Betula). Het heeft nu de vorm van een struik, maar kan uiteindelijk uitgroeien tot een boom. Betula’s horen normaliter tot de bomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vordert dat de kantonrechter [gedaagde 1] c.s. veroordeelt om de overlast van de buitenlamp te beëindigen op een door de kantonrechter te bepalen wijze. Verder wil [eiser 1] c.s. dat de kantonrechter [gedaagde 1] c.s. veroordeelt om de boom te verwijderen danwel deze te onderhouden als een struik. [eiser 1] c.s. vraagt de kantonrechter om aan die veroordelingen een dwangsom te verbinden.
3.2.
[eiser 1] c.s. legt aan de eerste vordering ten grondslag dat de buitenlamp van [gedaagde 1] c.s. onrechtmatige hinder veroorzaakt als bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [eiser 1] c.s. stelt dat de lamp al aangaat als hij door zijn eigen achtertuin loopt. Ook ’s avonds gaat de lamp zeer geregeld aan. Deze schijnt dan fel de woonkamer in. Volgens [eiser 1] c.s. gaat dit ten koste van zijn woongenot.
3.3.
Aan de tweede vordering legt [eiser 1] c.s. ten grondslag dat in de tuin van [gedaagde 1] c.s. een boom op minder dan twee meter van de erfgrens staat. Dit is op grond van artikel 5:42 BW niet geoorloofd.
3.4.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer tegen de vorderingen. Voor zover van belang zal de kantonrechter de verweren van [gedaagde 1] c.s. hierna bespreken.

4.De beoordeling

De buitenlamp
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de vordering van [eiser 1] c.s. alleen kan worden toegewezen als de hinder die de lamp veroorzaakt zodanig is dat deze als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. Of daarvan sprake is, hangt af van de aard, de ernst en de omvang van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van die verdere omstandigheden moet onder meer rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid – mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van schade (zie onder meer HR 15 februari 1992, ECLI:NL:HR:1991:ZC0150, NJ 1992, 639).
4.2.
De kantonrechter heeft van beide partijen videobeelden ontvangen. De kantonrechter heeft deze bekeken. Op de beelden is te zien hoe de buitenlamp schijnt en hoelang deze blijft branden. Uit de beelden van [eiser 1] c.s. blijkt dat de lamp vanuit de tuin van [eiser 1] c.s. zichtbaar is en dat de lamp (veel) witter licht uitstraalt dan de tuinverlichting die [eiser 1] c.s. zelf heeft. Verder blijkt dat de lamp gaat branden op het moment dat [eiser 1] c.s. op een bepaalde plek in zijn tuin loopt/beweegt. De lamp blijft dan ongeveer 8 seconden aan.
4.3.
De kantonrechter begrijpt dat deze omstandigheden door [eiser 1] c.s. als hinderlijk worden ervaren. De kantonrechter is echter van oordeel dat de hinder niet zodanig is dat deze als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
4.4.
In de eerste plaats is onvoldoende gebleken dat het licht rechtstreeks het erf van [eiser 1] c.s. beschijnt. Dit volgt niet uit de videobeelden van [eiser 1] c.s., terwijl de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde videobeelden zelfs lijken aan te tonen dat het licht in het geheel niet op het erf van [eiser 1] c.s. schijnt. Evenmin blijkt uit de beelden dat het licht de huiskamer van [eiser 1] c.s. inschijnt. Daarbij wordt de omvang van de hinder ook beperkt doordat de lamp slechts zeer korte tijd brandt.
4.5.
Daarnaast geldt dat de lamp een nuttige functie heeft. De lamp verlicht een steegje waar zich via een hek de ingang van de woning van [gedaagde 1] c.s. bevindt. [eiser 1] c.s. heeft niet betwist dat de lamp op die plaats de veiligheid van [gedaagde 1] c.s. vergroot bij het ’s avonds verlaten of betreden van de woning en dat ongenodigden door het licht worden afgeschrikt om ongewenst het erf te betreden. Ook staat vast dat onder de lamp een AED is opgehangen voor de buurt. De lamp vergroot de vindbaarheid van de AED.
4.6.
Ten slotte is van belang dat [gedaagde 1] c.s. al tegemoet is gekomen aan de bezwaren van [eiser 1] c.s. door de lamp zo ver mogelijk naar beneden te richten. [eiser 1] c.s. heeft niet aangevoerd dat er voor [gedaagde 1] c.s. nog andere eenvoudige manieren zijn om de overlast te beëindigen, zonder dat dit ten koste gaat van de nuttige functie die de lamp heeft.
4.7.
De conclusie is dat de vordering wordt afgewezen. Wel merkt de kantonrechter op dat dit oordeel gebaseerd is op de huidige situatie, waarbij het licht van de lamp in belangrijke mate lijkt te worden tegengehouden door een (massieve) schutting. Mocht deze schutting op enig moment worden verwijderd, dan kan in die nieuwe situatie mogelijk wel sprake zijn van zodanige lichtoverlast dat deze als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
4.8.
Verder geeft de kantonrechter [gedaagde 1] c.s. in overweging om te onderzoeken of het mogelijk is de kleurtemperatuur van de lamp zodanig aan te passen dat deze meer de kleur van de tuinverlichting van [eiser 1] c.s. benadert. Het is namelijk de vraag of het (relatief) witte licht noodzakelijk is voor het doel waarvoor de lamp is opgehangen. Of deze aanpassing de overlast voor [eiser 1] c.s. vermindert, is echter niet te zeggen. [eiser 1] c.s. heeft immers niet concreet gemaakt wanneer de overlast volgens hem eindigt. Omdat geen sprake is van onrechtmatige hinder, is [gedaagde 1] c.s. hiertoe overigens niet verplicht.
De boom/struik
4.9.
Op grond van artikel 5:42 BW is het niet geoorloofd om een boom op minder dan twee meter afstand van de erfgrens te hebben.
4.10.
Vast staat dat in de tuin van [gedaagde 1] c.s. op ongeveer 1,38 meter van de erfgrens met [eiser 1] c.s. een meerstammige berk (Betula) is gepland. Partijen zijn het er echter niet over eens of dit een boom of een heester is. Als het een heester is, geldt de afstand van twee meter immers niet en kan de begroeiing blijven staan.
4.11.
Of bepaalde beplanting als boom of heester in de zin van artikel 5:42 BW moet worden aangemerkt, is afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, zoals de aard en oppervlakte van de beide aangrenzende erven, de aard en groeiwijze – en dus de verschijningsvorm – van de beplanting en de hoogte daarvan. Het kenmerkende verschil qua groeiwijze tussen een boom en een heester is dat een boom, anders dan een heester, een stam heeft waaruit op enige hoogte een kroon ontspruit.
4.12.
Uit de overgelegde foto’s volgt dat de meerstammige berk niet één dikke stam heeft, maar vrijwel direct vanuit de bodem vertakt in meerdere dunne stammetjes. Ook de hoogte van de berk is relatief beperkt. De begroeiing steekt boven de schutting uit, maar niet is gebleken dat de begroeiing op dit moment enige hinder voor [eiser 1] c.s. veroorzaakt, bijvoorbeeld door het wegnemen van zonlicht.
4.13.
[eiser 1] c.s. heeft zelf het hierboven, onder 2.7. opgenomen, e-mailbericht van de heer [boomtechnisch adviseur] , boomtechnisch adviseur van Pius Floris, overgelegd, waarin [boomtechnisch adviseur] aangeeft dat de betreffende begroeiing nu de vorm van een stuik heeft, maar uiteindelijk kan uitgroeien tot een boom.
4.14.
De begroeiing is door de tuinarchitect van [gedaagde 1] c.s. ingetekend en aangeduid als “meerstammige heester”, terwijl [gedaagde 1] c.s. heeft aangegeven dat het ook de bedoeling is dat de begroeiing gesnoeid blijft als heester. [gedaagde 1] c.s. wil het niet zo ver laten komen dat de begroeiing uitgroeit tot een boom.
4.15.
De kantonrechter is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat (op dit moment) sprake is van een heester, zodat de afstand van twee meter niet van toepassing is. Wel bestaat – zoals blijkt uit de verklaring van [boomtechnisch adviseur] – de mogelijkheid dat de meerstammige berk uitgroeit tot een boom. In dat geval zou de boom (alsnog) weggehaald of in elk geval teruggesnoeid moeten worden tot een heester. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiser 1] c.s. recht en belang heeft bij zijn subsidiaire vordering om [gedaagde 1] c.s. te veroordelen de beplanting te onderhouden als een struik. [gedaagde 1] c.s. zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Aangezien [gedaagde 1] c.s. al heeft toegezegd dat hij dit sowieso zal doen, terwijl het bovendien aansluit bij het plan van de tuinarchitect van [gedaagde 1] c.s. en daarmee kennelijk bij de bedoeling van [gedaagde 1] c.s. met de begroeiing op die plek, valt niet in te zien, waarom [gedaagde 1] c.s. de begroeiing niet zal blijven snoeien als heester. De kantonrechter ziet om die reden geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
Proceskosten
4.16.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser 1] c.s. omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. [gedaagde 1] c.s. wordt immers alleen veroordeeld tot het nakomen van een verplichting waarvan hij zelf heeft toegezegd deze te zullen nakomen en niet is gebleken dat [gedaagde 1] c.s daarmee al in verzuim is dan wel dat hij zich niet aan die toezegging zal houden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om de beplanting, de hier bedoelde Betula, te onderhouden als een struik;
5.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst de vordering voor het overige af;
5.4.
veroordeelt [eiser 1] c.s. tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde 1] c.s. worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 (2x € 75,00) aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde 1] c.s.;
5.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter