ECLI:NL:RBNHO:2022:7284

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/330216 / JU RK 22-1127
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een conflict tussen ouders

In deze zaak heeft de vader verzocht om de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind op te heffen. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd en de vader had hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting bleek dat de gecertificeerde instelling (GI) de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig achtte en niet zou verzoeken om opheffing. De kinderrechter verklaarde de vader ontvankelijk in zijn verzoek, ondanks het hoger beroep. De kinderrechter wees het verzoek van de vader af, omdat er nog steeds gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig waren. De minderjarige zat ernstig klem tussen zijn ouders, wat een bedreiging voor zijn ontwikkeling vormde. De kinderrechter benadrukte het belang van een goede relatie met beide ouders en de noodzaak van hulpverlening om contactherstel te bevorderen. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling moest voortduren om de situatie van de minderjarige te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/15/330216 / JU RK 22-1127
Datum uitspraak: 12 augustus 2022
Beschikking opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.B. Chylinska, kantoorhoudende te Zaandam.
betreffende
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Polen),
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
Jeugdbescherming (Regio Amsterdam),
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vader van 19 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 19 juli 2022;
- het verweer, met bijlagen, van de GI van 29 juli 2022.
1.2
Op 3 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. M.B. Chylinska en een tolk Pools;
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.3.
[de minderjarige] is door de rechtbank bij brief uitgenodigd om met de kinderrechter te komen praten. [de minderjarige] heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[de minderjarige] woont bij de vader.
2.3
Bij beschikking van 4 mei 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 12 april 2022 tot 4 mei 2023.
2.4
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 12 april 2022.

3.Het verzoek

3.1
De vader heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op te heffen, dan wel een beslissing te nemen in goede justitie.
3.2
Als onderbouwing heeft de vader naar voren gebracht dat hij de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig acht, omdat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Hoewel [de minderjarige] tussen zijn ouders in zit, is dit niet zodanig ernstig voor [de minderjarige] dat dit een ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
De vader betwist dat hij niet meewerkt aan hulpverlening of dat hij over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt. [de minderjarige] wijst zijn moeder af vanwege haar handelen, niet vanwege de houding van de vader. De moeder is in 2015 uit de woning vertrokken en heeft sindsdien geen interesse getoond in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Zij houdt zij zich ook niet aan de afgesproken omgangsregeling en zij toont tijdens het spaarzame contact weinig interesse in [de minderjarige] . De moeder stelt [de minderjarige] steeds teleur, zodat hij wel moet kiezen voor de ouder die er wel voor hem is. De vader verzet zich niet tegen omgang tussen [de minderjarige] en de moeder en de vader is juist degene die alles doet om te zorgen dat [de minderjarige] weer contact heeft met de moeder. Dat is in deze situatie echter niet mogelijk. Het vertrouwen van [de minderjarige] in de moeder moet langzaam weer opgebouwd worden, maar door haar houding lukt dit steeds niet. Het is daarom niet wenselijk dat [de minderjarige] gedwongen wordt tot omgang met haar. Dit geeft hem het gevoel dat zijn mening niet belangrijk is, en daardoor verzet hij zich nog meer tegen het contact. De ondertoezichtstelling helpt niet en is onnodig belastend voor de vader en [de minderjarige] . Sturing en dwang van buitenaf dragen niet bij aan het contactherstel, maar zorgen voor onrust en spanning, en werken daarmee averechts. De vader vindt het nodig dat de moeder aan zichzelf werkt, eventueel met hulp. Zowel de vader als [de minderjarige] vinden het erg frustrerend en oneerlijk dat zij hulp in het verplicht kader moeten aanvaarden, terwijl het probleem naar de mening van de vader bij de moeder ligt.
3.3
Namens de vader is verder naar voren gebracht dat onzeker is of het hof het hoger beroep inhoudelijk in behandeling zal nemen. Het beroep is ingesteld binnen de juiste termijn na de datum waarop de vader de beschikking van 12 april 2022 heeft ontvangen, maar als het hof de termijn rekent vanaf de beschikkingsdatum, is het hoger beroep te laat ingesteld. De vader wil alle mogelijkheden benutten om zich te verweren tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De advocaat is van mening dat de vader in zijn verzoek ontvangen kan worden en dat hij belang heeft bij een beslissing van hierover. Als de rechtbank een inhoudelijk oordeel geeft over het verzoek, zal de advocaat het hoger beroep intrekken.
4. Het verweer
4.1
De GI heeft primair verzocht de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Subsidiair heeft de GI verzocht zijn verzoek af te wijzen.
4.2
Als onderbouwing van dit standpunt is namens de GI naar voren gebracht dat deze procedure loopt naast het hoger beroep, zodat tweemaal over hetzelfde wordt geoordeeld. Het huidige verzoek van de vader is een verkapt hoger beroep is. De vader voert ook geen nieuwe feiten en omstandigheden aan die niet eerder door de kinderrechter zijn beoordeeld.
Verder is de GI van mening dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aan de orde zijn. De ouders kunnen niet zelf de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] wegnemen. De vader laat met zijn houding zien niet in staat te zijn de aanwijzingen van de GI op te volgen, waardoor de hulp blijft stagneren en de doelen van de ondertoezichtstelling niet zijn behaald. Ook het afgelopen jaar heeft hij niet meegewerkt aan hulp, ondanks een schriftelijke aanwijzing die door de kinderrechter is bekrachtigd onder oplegging van een dwangsom. De GI begrijpt niet dat de vader zegt dat hij meewerkt, en heeft taxivervoer moeten regelen zodat [de minderjarige] bij de hulpverlening van Jij, Ik en Wij aankomt. De hulpverleenster daar ziet dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders. Ook vertelt hij haar een betere band met zijn moeder te willen. Verder heeft de juf van [de minderjarige] steeds meer zorgen over hem, omdat zij de indruk heeft dat de vader weinig oog heeft voor [de minderjarige] , die veel alleen thuis zou zijn.
Tot slot kan [de minderjarige] geen onbelast contact hebben met beide ouders. De vader blijft de moeder overal de schuld van geven, waardoor [de minderjarige] moeilijk een eigen mening over haar kan vormen. Zolang de vader geen contact heeft met de gezinsvoogd, hulpverlening weigert en de noodzaak van de ondertoezichtstelling niet inziet, kan niet gewerkt worden aan de doelen hiervan en kan [de minderjarige] niet goed van de hulp profiteren. De vader is volgens de GI wisselend in zijn handelen en is fysiek en emotioneel onvoldoende voor zijn zoon beschikbaar. De vader ziet niet in dat hij (ook) een aandeel heeft in de ontwikkelingsbedreiging. De GI heeft alle middelen binnen de ondertoezichtstelling uitgeput, maar ziet geen verandering bij de opstelling van de vader
.De GI heeft aangeven dat wellicht een uithuisplaatsing van [de minderjarige] overwogen moet gaan worden

5.Het standpunt van de belanghebbende

De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling nog nodig is. Zij wil het beste voor [de minderjarige] en wil dat hij hulp krijgt. Verder wil zij beter contact met hem en is zij ook bereid zich hiervoor in te zetten. Zij zou haar zoon graag vaker willen zien. Nu heeft zij maar één keer per maand omgang met hem, omdat [de minderjarige] haar niet elke week wil zien. Verder vindt de moeder dat de communicatie tussen de ouders moet verbeteren. De verstandhouding zoals deze nu is, is niet constructief. Tot slot heeft de moeder naar voren gebracht dat zij goede redenen had om de gezamenlijke woning – en daarmee [de minderjarige] – te verlaten. De moeder heeft zich met die stap ook zelf in bescherming willen nemen.

6.De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1
Omdat de ouders en [de minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek. De gewone verblijfplaats van [de minderjarige] is in Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) juncto artikel 8 Brussel II bis, welk verdrag in deze zaak nog van toepassing is Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
ontvankelijkheid
6.2
Artikel 1:261 BW bepaalt:
1. De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, niet langer is vervuld.
2. Hij kan dit doen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder (…) bevoegd tot het doen van het verzoek.
6.3
De kinderrechter is van oordeel dat de vader in zijn verzoek ontvankelijk is. Uit de stukken en wat op de zitting naar voren is gekomen, is gebleken dat de GI van mening is dat er nog gronden zijn voor de ondertoezichtstelling. Op de zitting is namens de GI desgevraagd aangegeven dat de GI daarom niet zal verzoeken de ondertoezichtstelling op te heffen. Gelet hierop kan de vader een dergelijk verzoek doen. Verder overweegt de kinderrechter dat het gegeven dat de vader, naast deze procedure, ook hoger beroep heeft ingesteld, niet maakt dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De kinderrechter zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
ten aanzien van de ondertoezichtstelling
6.4
Over de noodzaak om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] al dan niet te laten voortduren, overweegt de kinderrechter als volgt. De vader is van mening dat de GI een verkeerd beeld van hem schetst. De ondertoezichtstelling is daardoor volgens hem niet (langer) gerechtvaardigd en werkt daarnaast contraproductief. De GI ziet dit anders en heeft in haar verweerschrift diverse feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De vader heeft deze feiten en omstandigheden niet betwist. Hij heeft in de kern enkel aangegeven van mening te zijn dat de problemen bij de moeder liggen, zodat het onrechtvaardig is dat hij en [de minderjarige] worden belast met hulpverlening.
Naar het oordeel van de kinderrechter zit [de minderjarige] ernstig klem tussen zijn ouders. De oorzaak hiervan ligt niet enkel bij de vader of bij de moeder. De complexe verhouding tussen de ouders heeft gemaakt dat er nu geen gedeeld ouderschap is en dat de zorg- en opvoedingstaken onevenwichtig is verdeeld. Door de complexe verhouding tussen de ouders en hun beschuldigingen over en weer is er een situatie ontstaan waarin [de minderjarige] zich alleen nog staande kan houden door te kiezen voor één van zijn ouders en de andere ouder zoveel mogelijk uit te sluiten. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is dit een ernstige bedreiging. [de minderjarige] zou de vrijheid moeten voelen om een fijne tijd te hebben bij zowel zijn vader als bij zijn moeder. De huidige, voor [de minderjarige] belastende situatie, moet naar het oordeel van de kinderrechter worden doorbroken. Het is immers van groot belang dat beide ouders een rol kunnen spelen in het leven van [de minderjarige] en dat [de minderjarige] vertrouwen kan hebben in beide ouders. Gelet op de conflicten en de strijd tussen de ouders is de kinderrechter van oordeel dat de ouders niet zonder ondertoezichtstelling in staat zijn om stappen te zetten richting een verbetering van de situatie voor [de minderjarige] . In het kader van de ondertoezichtstelling wordt met hulp van Jij, Ik en Wij gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] . Dit traject is in het belang van [de minderjarige] en moet worden voortgezet. Verder moet naar het oordeel van de kinderrechter binnen de ondertoezichtstelling geprobeerd worden goede afspraken te maken over uitbreiding van de omgang. De kinderrechter stelt hierbij vast dat beide ouders een vaste omgangsregeling willen waarbij [de minderjarige] goed contact heeft met zijn moeder.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling voortduurt. De kinderrechter zal het verzoek van de vader daarom afwijzen.

7.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2022 door mr. F. Kleefmann, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexander, als griffier.