ECLI:NL:RBNHO:2022:7139

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
HAA 20/5628
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering in verband met onterecht ontvangen bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een alleenstaande vader van 46 jaar met ADHD, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser ontving een Wajong-uitkering, maar de verweerder vorderde een bedrag van € 18.208,39 terug omdat hij in de periode van 1 november 2018 tot en met 1 maart 2020 te veel aan Wajong-uitkering had ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet redelijkerwijs kon weten dat hij te veel uitkering ontving, omdat hij herhaaldelijk contact had gehad met verweerder over de hoogte van zijn uitkering en verweerder hem had bevestigd dat het bedrag correct was. De rechtbank concludeerde dat verweerder zijn beleid niet consistent had toegepast en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet konden standhouden. De rechtbank herroept het primaire besluit en draagt verweerder op het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Procesverloop

In het besluit van 14 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het in de periode van 1 november 2018 tot en met 30 april 2020 op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangen voorschot tot een bedrag van € 19.781,09 bruto van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat van eiser € 18.208,39 bruto aan in de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2020 ontvangen Wajong-uitkering wordt teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.1.
Eiser is een alleenstaande vader van 46 jaar oud en kampt met problemen in verband met ADHD. Hij heeft gewerkt als werkvoorbereider/projectleider. Het dienstverband is beëindigd en aan eiser is een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiser heeft verweerder laten weten dat hij per 1 maart 2018 ziek is. Bij besluit van 31 mei 2018 is aan hem per 31 mei 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Hij heeft daarnaast van januari 2018 tot en met oktober 2018 een eigen klusbedrijf gehad en werkzaamheden als zelfstandige verricht.
1.2.
Op 2 maart 2018 heeft eiser met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 8 juni 2018 is deze per 2 maart 2017 aan eiser toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. In het besluit is vermeld dat, omdat eiser een uitkering ontvangt en werkzaamheden verricht als zelfstandige, hij meer verdient dan 75% van de grondslag. Om die reden komt de Wajong-uitkering (nog) niet tot uitbetaling.
1.3.
Op 26 oktober 2018 heeft eiser via een wijzigingsformulier Wajong doorgegeven dat hij zijn werkzaamheden als zelfstandige per die datum heeft gestaakt. Als gevolg hiervan heeft verweerder de hoogte van het voorschot van eisers Wajong-uitkering bij besluit van
7 november 2018 gewijzigd. Vanaf 1 november 2018 ontvangt eiser een voorschot van
€ 1.115,99 bruto per maand.
1.4.
Wegens het volmaken van de wachttijd is eisers ZW-uitkering beëindigd en is aan hem, na medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 14 februari 2020 met ingang van
27 februari 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend wegens een mate van arbeidsongeschiktheid van 77,07%. Na een geslaagd bezwaar is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 80-100%.
1.5.
Eiser heeft maandelijks betaalspecificaties ontvangen in het kader van de Wajong-, ZW- en WIA-uitkering. In de specificaties (Wajong, ZW en WIA) is te lezen:
“Als u een Wajong-uitkering heeft, betaalt u minder belasting. Dit belastingvoordeel heet jonggehandicaptenkorting. (…). We hebben bij de betaling van de uitkering rekening gehouden met de jonggehandicaptenkorting.”:
en:
“Als u recht heeft op een Wajong-uitkering, betaalt u minder belasting. Dit belastingvoordeel heet jonggehandicaptenkorting. We hebben bij de betaling van de uitkering rekening gehouden met de jonggehandicaptenkorting.”
1.6.
Ook heeft eiser jaaropgaven ontvangen. In de jaaropgave van 2018 staat:

“Jonggehandicaptenkorting

U heeft een Wajong-uitkering ontvangen en daarom recht op een extra heffingskorting. Dit is de jonggehandicaptenkorting, ook wel Wajongkorting genoemd. Hiermee is bij de inhoudingen op uw uitkering al rekening gehouden.”

Standpunt van eiser
2. Eiser heeft zich in zijn beroepschrift en zoals toegelicht ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder in zijn geval van terugvordering had moeten afzien. Hij heeft meerdere keren met verweerder contact gehad over de hoogte van het bedrag en of de hoogte van het bedrag wel klopte, wat hem is bevestigd door verweerder. Verweerder heeft een fout gemaakt door hem te veel uitkering te betalen. De gevolgen hiervan worden nu volledig bij hem neergelegd. Deze zijn onevenredig groot. Door de te veel ontvangen inkomsten heeft hij een navordering van zijn echtscheidingsadvocaat van
€ 15.000,00 tot € 20.000,00 omdat hij geen recht heeft gehad op een toevoeging. De Belastingdienst heeft aan hem verstrekte toeslagen teruggevorderd vanwege de hoogte van zijn inkomen, terwijl hij daar, achteraf gezien, dus eigenlijk wel recht op heeft gehad. Een en ander kan niet zomaar rechtgezet worden. Hij heeft twee besluiten van de Belastingdienst overgelegd waarbij zijn verzoeken om het toetsingsinkomen over de jaren 2018 en 2019 lager vast te stellen zijn afgewezen, omdat de daadwerkelijk ontvangen uitkeringen aan de betreffende jaren dienen te worden toegerekend. Als hij het bedrag aan verweerder moet terugbetalen is hij failliet. Een betalingsregeling zal hem niet helpen. Eiser wijst op de zware periode die hij heeft gehad in verband met zijn echtscheiding, zijn ADHD en de procedures met de kinderbescherming. Door de terugvorderingen en onzekerheden wordt zijn toekomst en die van zijn dochter vernield.
Standpunt verweerder
3.1.
Volgens verweerder dient van eiser een bedrag van € 18.208,39 bruto te worden teruggevorderd omdat over de periode van 1 november 2018 tot en met 1 maart 2020 te veel aan Wajong-uitkering aan eiser is uitbetaald. Verweerder heeft namelijk geen rekening gehouden met het feit dat eiser in deze periode naast zijn Wajong-uitkering ook nog een ZW- en WIA-uitkering heeft ontvangen.
3.2.
Verweerder stelt dat hij verplicht is om wat onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat eiser bij de Belastingdienst kan aangeven dat de hogere inkomsten over een deel van 2018 en 2019 onterecht zijn geweest en ook teruggevorderd zijn, zodat de financiële gevolgen kunnen worden beperkt.
3.3.
Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de grondslag voor het bestreden besluit artikel 3:18, eerste lid, van de Wajong (herziening) betreft. Verweerder heeft zich daarnaast ter zitting op het standpunt gesteld dat het bedrag dat eiser vanaf november 2018 aan uitkering heeft ontvangen in vergelijking met wat hij daarvoor ontving dusdanig veel hoger is dat het eiser ook redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel aan inkomen ontving.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wettelijk kader
1. Op grond van artikel 3:18, eerste lid, Wajong, herziet verweerder de beschikkingen op grond van dit hoofdstuk of trekt dergelijke beschikkingen in indien anderszins het recht op uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, door verweerder teruggevorderd
Artikel 3, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) luidt als volgt:
(…).
(…).
Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
(…) .
Beoordeling
5.1.
Niet in geschil is dat eiser in de periode van 1 november 2018 tot en met 1 maart 2020 te veel Wajong-uitkering heeft ontvangen. Gelet op artikel 3:18, eerste lid van de Wajong en artikel 3:56, eerste lid van de Wajong moet verweerder in dat geval de uitkering herzien en het te veel betaalde van de betrokkene terugvorderen. Tekst, doel en strekking van deze bepalingen staat toepassing met terugwerkende kracht niet in de weg.
5.2.
Onder omstandigheden kan toepassing met terugwerkende kracht echter in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen zoals het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel. Om die reden heeft verweerder beleid gemaakt. Van herziening met terugwerkende kracht wordt gelet op dit beleid afgezien als het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. Deze beleidsregels worden aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Dit dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Er wordt enkel getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit niet volgt dat verweerder eisers situatie aan voornoemd beleid heeft getoetst. Het beroep is dan ook gegrond. Er kleeft een gebrek aan het bestreden besluit zodat dit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit desondanks stand kunnen houden.
7.1.
Eerst ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel aan uitkering ontving, gelet op de hoogte van het door eiser ontvangen bedrag.
7.2.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Daarbij acht de rechtbank allereerst van belang dat eiser heeft verklaard een aantal keer met verweerder te hebben gebeld over zijn uitkering. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij in samenspraak met verweerder zijn werkzaamheden als zelfstandige heeft gestopt en zich heeft uitgeschreven bij de KvK zodat hij een hogere uitkering zou gaan ontvangen. Hij is vervolgens ook een hogere uitkering gaan ontvangen. Daarnaast heeft hij verklaard dat verweerder hem heeft gezegd dat het bedrag juist was en dat het klopt dat hij een hoger bedrag aan uitkering kreeg omdat hij geen werkzaamheden als zelfstandige meer verrichtte. Dat uit het systeem niet blijkt dat eiser met verweerder gesproken heeft, zoals verweerder stelt, acht de rechtbank onvoldoende om hieraan te twijfelen. Daarbij is van belang dat eiser concreet en in detail heeft benoemd wat hij met verweerder heeft besproken. Voorts heeft verweerder in de maandelijkse betaalspecificaties en jaaropgaven ook expliciet aangegeven dat met het ontvangen van de Wajong-uitkering bij de uitbetaling rekening is gehouden. Verweerder was er dan ook van op de hoogte dat eiser naast de Wajong-uitkering ook een ZW-uitkering ontving, wat ook niet gemotiveerd wordt betwist door verweerder. Gelet op al het voorgaande had het eiser niet redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij te veel uitkering ontving.
Conclusie
8. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder zijn beleid niet consistent heeft toegepast. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen dan ook geen stand houden. Hierin is aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder in dit geval van herziening met terugwerkende kracht had moeten afzien. Daarmee is de grondslag voor de terugvordering komen te ontvallen. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
9. Van voor vergoeding in aanmerking komende door eiser gemaakte proceskosten is niet gebleken. Wel is aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.