ECLI:NL:RBNHO:2022:713

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
8892493 \ CV EXPL 20-9938
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij langdurige vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een langdurige vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Boston op 7 september 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzsdorff van EUclaim B.V., vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00 per passagier, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vertraging was het gevolg van een gewijzigde CTOT (Calculated Take Off Time) opgelegd door de luchtverkeersleiding, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht misten en uiteindelijk met 5 uur en 32 minuten vertraging op hun eindbestemming aankwamen.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slotrestricties opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de gevolgen van de vertraging te beperken, aangezien de geplande overstaptijd van 50 minuten onvoldoende was, gezien de noodzakelijke buffer van 20 minuten. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij langdurige vertragingen.

Uiteindelijk werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.381,50 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar waren, maar de rente over deze kosten werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat deze daadwerkelijk waren betaald. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8892493 \ CV EXPL 20-9938
Uitspraakdatum: 26 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2. [passagier sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B Maertzsdorff namens EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, Duitsland, en mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede en mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 31 augustus 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Logan International Airport Boston (Verenigde Staten) op 7 september 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht (LH989, codeshare UA9203) is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging hebben de passagiers hun aansluitende vlucht (LH422, codeshare UA8853) gemist. Als gevolg daarvan zijn de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht (LH420). De passagiers zijn met 5 uur en 32 minuten vertraging op hun eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 november 2018 dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden. De vlucht kreeg te maken met door de luchtverkeersleiding opgelegde slotrestricties. De vervoerder moest gevolg geven aan deze instructies en was genoodzaakt de voornoemde vlucht met vertraging uit te voeren.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In punt 15 van de considerans van de Verordening heeft de Gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Hij voert daartoe aan dat de vertraging het gevolg is van door de luchtverkeersleiding opgelegde slotrestricties. De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het vluchtrapport en de “
Slot Allocation Messages” overgelegd. De passagiers stellen dat aan deze documenten geen bewijskracht toekomt omdat het gaat om intern opgestelde documenten. Blijkens de Richtsnoeren voor de interpretatie van de Verordening kunnen luchtvaartmaatschappijen buitengewone omstandigheden aantonen door uittreksels uit hun logboeken of incidentenrapporten en/of externe documenten en verklaringen voor te leggen. Het enkele feit dat het vluchtrapport een intern document betreft betekent dan ook niet dat deze niet kan dienen ter onderbouwing van buitengewone omstandigheden. Daar komt bij dat de “
Slot Allocation Messages” afkomstig zijn van de luchtverkeersleiding en derhalve kwalificeren als externe documenten.
5.4.
Uit de door de vervoerder overgelegde documenten volgt dat het toestel tijdig gereed stond voor vertrek, maar dat het toestel steeds een nieuwe CTOT opgelegd kreeg van de luchtverkeersleiding. Reden hiervoor waren capaciteitsproblemen. Dit heeft geleid tot 23 minuten vertrekvertraging. De vlucht heeft uiteindelijk gebruik gemaakt van de slottijd van 11:30 uur lokale tijd, en is om 11:33 uur lokale tijd ‘off blocks’ gegaan. De passagiers stellen dat gebrek aan capaciteit op de route, ofwel congestie, geen buitengewone omstandigheden kan opleveren. Congestie is volgens de passagiers inherent aan de bedrijfsvoering van de vervoerder.
5.5.
Het intrekken van de oorspronkelijke slottijd en de toekenning van een latere slottijd is naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd. De vervoerder is verplicht een door de luchtverkeersleiding opgevolgde CTOT op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. De reden waarom de luchtverkeersleiding een CTOT heeft opgelegd is dan ook niet relevant. Niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT moet worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Een CTOT is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van de vervoerder.
5.6.
De passagiers stellen dat slechts sprake kan zijn van buitengewone omstandigheden indien een besluit van de luchtverkeersleiding heeft geleid tot ‘langdurige vertraging’. Zij stellen zich bij repliek op het standpunt dat 16 minuten aankomstvertraging niet als zodanig kwalificeert. De kantonrechter overweegt dat het besluit van de luchtverkeersleiding tot 16 minuten aankomstvertraging heeft geleid. Hoewel dit op zichzelf inderdaad niet als ‘langdurig’ valt aan te merken, heeft dit er wel toe geleid dat de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist en als gevolg daarvan met langdurige vertraging, te weten 5 uur en 32 minuten, op hun eindbestemming zijn aangekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook voldaan aan het vereiste van langdurige vertraging.
5.7.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen. Niet in geschil is dat de MCT (“
Minimum Connecting Time”) te Frankfurt 45 minuten bedraagt. De geplande overstaptijd was in dit geval 50 minuten. De vervoerder moet in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een buffer van ten minste 20 minuten noodzakelijk. In het onderhavige geval was er sprake van een buffer van slechts 5 minuten. Een dergelijke reservetijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd. De passagiers hadden de aansluitende vlucht kunnen halen als de vervoerder rekening had gehouden met de buffer van 20 minuten (zie ook het arrest van het Hof van 12 mei 2011 Eglitis/Latvijas C-294/10). De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om de gevolgen van de buitengewone omstandigheden voor de vervoerder zo veel mogelijk te beperken. De vordering van de passagiers zal dan ook worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.11.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.381,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 7 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter