In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, easyJet, naar aanleiding van de annulering van een vlucht van Ibiza naar Amsterdam op 30 juni 2018. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking van de Franse luchtverkeersleiding, die een directe impact had op de vlucht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en dat de vordering is ingediend na de vervaldatum van 30 juni 2020, zoals bepaald in artikel 8:1835 BW. Hierdoor heeft de kantonrechter de passagier niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en de proceskosten voor rekening van de passagier gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 26 januari 2022.