ECLI:NL:RBNHO:2022:7041

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/310214 / HA ZA 20-731
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfdienstbaarheid en recht van doorgang tussen buren met betrekking tot dakterras

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 10 augustus 2022, zijn partijen buren die een geschil hebben over de uitleg van een erfdienstbaarheid. Dit betreft een recht van doorgang door het pand van de gedaagde, zodat de eisers, [eiser 1] c.s., van hun woning naar hun pand kunnen komen. Daarnaast is er een twistpunt over de aanwezigheid van een dakterras dat door de gedaagde is gerealiseerd, en of de eisers dit moeten dulden op basis van een door verjaring ontstane erfdienstbaarheid. In een eerder tussenvonnis van 16 maart 2022 heeft de rechtbank al enkele vragen geadresseerd en partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder toe te lichten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen er niet in zijn geslaagd om afspraken te maken over de reikwijdte van het recht van doorgang en de notariële vastlegging daarvan. De rechtbank heeft in het tussenvonnis al een redelijke uitleg gegeven van de reikwijdte en wijze van gebruik van het recht van doorgang. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser 1] c.s. en [gedaagde] beoordeeld en heeft geoordeeld dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan die de aanwezigheid van het dakterras met hekwerk op de uitbouw aan de achterzijde van het gebouw door [eiser 1] c.s. dient te worden geduld.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser 1] c.s. in conventie toegewezen, waarbij [gedaagde] is veroordeeld om hen toegang te verlenen tot de erfdienstbaarheid en hen sleutels van de poort te overhandigen. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde] hier niet aan voldoet. In reconventie is [eiser 1] c.s. verboden om de erfdienstbaarheid op andere manieren te gebruiken dan toegestaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats]
zaaknummer / rolnummer: C/15/310214 / HA ZA 20-731
Vonnis van 10 augustus 2022
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.B.J. Thijssen te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.E.M. Vermeij te [plaats].
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 maart 2022,
  • de akte uitlaten tussenvonnis van [gedaagde],
  • de akte uitlaten tussenvonnis tevens akte voorwaardelijke vermindering / wijziging van eis van [eiser 1] c.s.,
  • de akte uitlaten wijziging van eis in conventie tevens houdende wijziging van eis in reconventie van [gedaagde],
  • het rolbericht van [eiser 1] c.s. van 8 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is eindvonnis bepaald op heden.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen zijn buren. Zij hebben een geschil over de uitleg van een erfdienstbaarheid inhoudende een recht van doorgang door het pand van [gedaagde], om vanaf de [adres 1] te komen en gaan naar het pand van (o.a.) [eiser 1] c.s. aan de [adres 2]. Ook twisten partijen over de vraag of (o.a.) [eiser 1] c.s. de aanwezigheid van het door [gedaagde] gerealiseerde dakterras dienen de dulden onder de titel van een door verjaring ontstaan recht van erfdienstbaarheid. In het tussenvonnis van 16 maart 2022 heeft de rechtbank reeds geanticipeerd op de beantwoording van beide vragen en is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating partijen, onder meer teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de gewenste voortzetting van de procedure en de vraag welke partij de andere appartementseigenaren in het geding diende(n) op te roepen.

3.Het (gewijzigde) geschil in conventie

3.1.
[eiser 1] c.s. hebben in hun akte uitlaten tussenvonnis een voorwaardelijke eiswijziging ingesteld. De rechtbank begrijpt de voorwaardelijke eiswijziging van [eiser 1] c.s. aldus dat zij I) hun vorderingen onder III en IV in conventie intrekken
indiende rechtbank tot het oordeel zou komen dat [eiser 1] c.s. de meest gerede partij zijn de overige appartementseigenaren in het geding op te roepen en II) [eiser 1] c.s. de rechtbank, voor zover zij de vordering sub III in reconventie toewijst, verzoekt dat te doen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat [gedaagde] op het dakterras een behoorlijke afscherming opricht die het zicht in de tuin en de woning van [eiser 1] c.s. wegneemt.
3.2.
[gedaagde] verweert zich, zo begrijpt de rechtbank, tegen de voorwaardelijke intrekking van de vorderingen onder III en IV in conventie, omdat een dergelijke voorwaardelijke intrekking, die afhankelijk wordt gesteld van een beslissing van de rechtbank, procedureel niet mogelijk is. [eiser 1] c.s. hadden hun vorderingen onder III en IV in het petitum onvoorwaardelijk moeten intrekken om het door hen beoogde doel te bereiken, aldus [gedaagde].

4.Het (gewijzigde) geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] heeft haar vordering sub III in reconventie gewijzigd in die zin dat deze thans luidt als volgt:
III.
Primair:
dat de rechtbank voor recht verklaart dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, inhoudende de last dat de eigenaar van de appartementsrechten, plaatselijk bekend [adres 3] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H, complexaanduiding [kadaster nummer 1], appartementsindex 1 en appartementsindex 2, als dienend erf/dienende erven, ten behoeve van de eigenaar van het perceel, plaatselijk bekend [adres 4] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H nummer [kadaster nummer 2], als heersend erf, de aanwezigheid van het dakterras met hekwerk op de uitbouw aan de achterzijde van het gebouw op het heersend erf, gelegen tegen de erfgrens van het dienende erf/de dienende erven, alsmede het uitzicht vanaf het dakterras van het heersende erf op het perceel van het dienend erf/de dienende erven dient te dulden,
Subsidiair:
dat de rechtbank voor recht verklaart dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, inhoudende de last dat de gezamenlijk eigenaren van het in appartementsrechten gesplitste perceel, plaatselijk bekend [adres 3] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H nummer [kadaster nummer 3], als dienend erf c.q. dat de eigenaar van de appartementsrechten, plaatselijk bekend [adres 3] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H, complexaanduiding [kadaster nummer 1], appartementsindex 1 en appartementsindex 2, alsmede de eigenaar van het appartementsrecht, plaatselijk bekend [adres 5] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H, complexaanduiding [kadaster nummer 1], appartementsindex 3 alsmede de eigenaar van het appartementsrecht, plaatselijk bekend [adres 6] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H, complexaanduiding [kadaster nummer 1], appartementsindex 4, als dienende erven ten behoeve van de eigenaar van het perceel, plaatselijk bekend [adres 4] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H nummer [kadaster nummer 2], als heersend erf, de aanwezigheid van het dakterras met hekwerk op de uitbouw aan de achterzijde van het gebouw op het heersend erf, gelegen tegen de erfgrens van het dienend erf/de dienende erven, alsmede het uitzicht vanaf het dakterras van het heersende erf op het perceel van het dienend erf/de dienende erven dienen te dulden.
4.2.
[eiser 1] c.s. zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de eiswijziging van [gedaagde]. [eiser 1] c.s. hebben in hun rolbericht van 8 juni 2022 laten weten dat zij zich wat betreft de eiswijziging van [gedaagde] refereren aan het oordeel van de rechtbank.

5.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

het recht van doorgang
5.1.
De rechtbank stelt vast dat partijen er niet in zijn geslaagd afspraken te maken over de reikwijdte van het recht van doorgang en de notariële vastlegging daarvan in de geest van wat daarover is beschreven in het tussenvonnis. Dit brengt mee dat de rechtbank hierover zal beslissen.
5.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank de volgens haar redelijke uitleg van de reikwijdte en wijze van gebruik van het recht van doorgang reeds uitgebreid weergegeven. De rechtbank verwijst naar de overwegingen 4.4 tot en met 4.9 uit het tussenvonnis. De rechtbank zal de onder I in conventie en reconventie gevorderde verklaringen voor recht toewijzen en de formulering daarvan op deze uitleg afstemmen.
5.3.
Om te effectueren dat [eiser 1] c.s. na het wijzen van dit vonnis ook daadwerkelijk (weer) van hun recht gebruik zullen kunnen maken, zal de vordering sub II in conventie worden toegewezen als onder de beslissing vermeld. Ter waarborging van het beoogde terughoudende gebruik van het recht van doorgang door [eiser 1] c.s., zal ook de vordering sub II in reconventie worden toegewezen als vermeld onder de beslissing. De aan deze beide vorderingen gekoppelde dwangsommen zullen beperkt en gemaximeerd worden toegewezen als door de rechtbank redelijk geacht.
het dakterras
5.4.
Ook met betrekking tot het dakterras en de ten aanzien daarvan al dan niet ontstane erfdienstbaarheid zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen, zodat de rechtbank ook op de vorderingen sub III en IV in conventie en sub III in reconventie zal moeten beslissen.
5.5.
De rechtbank volgt [gedaagde] in haar opvatting dat artikel 5:118 lid 1 BW, nu zij vaststelt dat in de akte van splitsing niet anders is bepaald, de ruimte biedt om de rechtsverhouding tussen [eiser 1] c.s. en [gedaagde] wat betreft het dakterras nader te bepalen zonder de andere appartementseigenaren in het geding op te roepen. De gewijzigde primaire vordering sub III in reconventie opent onder deze omstandigheden de weg naar afdoening.
5.6.
De rechtbank is op de gronden die in hun essentie in rechtsoverweging 4.11 van het tussenvonnis bij wege van voorlopig oordeel al zijn uiteengezet van oordeel dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, inhoudende dat de aanwezigheid van het dakterras met hekwerk op de uitbouw aan de achterzijde van het gebouw van [gedaagde] door [eiser 1] c.s. dient te worden geduld.
De rechtbank merkt ter aanvulling het volgende op. In het tussenvonnis is reeds overwogen dat niet nodig is dat vast komt te staan dat het dakterras twintig jaar als zodanig is gebruikt. Voldoende is dat er gedurende een periode van twintig jaar sprake is geweest van
bezitvan het dakterras. De rechtbank stelt vast dat daarvan sprake is, omdat [gedaagde] gedurende een periode van ruim meer dan 20 jaar de feitelijke macht over het dakterras heeft uitgeoefend. De uiterlijke feiten wezen c.q. wijzen overigens ook op een ondubbelzinnig gebruik als dakterras. [eiser 1] c.s. betwisten immers niet dat er een deur aan de achterzijde van de woning is die toegang geeft tot het dakterras, dat deze is betegeld met houten vlonders en is omheind met een hekwerk. Dit laatste blijkt onomstotelijk uit de door [gedaagde] overgelegde overeenkomst van aanneming van werk uit 1996. Tot slot blijkt uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte (barbecue)foto’s dat het dakterras reeds decennia geleden als zodanig werd gebruikt.
5.7.
Het voorgaande brengt mee dat de gewijzigde primaire vordering sub III in reconventie wordt toegewezen, onder afwijzing van de door [eiser 1] c.s. verzochte voorwaarde dat [gedaagde] op het dakterras een behoorlijke afscherming opricht die het gestelde zicht in de tuin en de woning van [eiser 1] c.s. wegneemt. [eiser 1] c.s. hebben immers niet gemotiveerd gesteld dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Niet is gebleken dat het terras zo intensief wordt gebruikt dat de privacybelangen van [eiser 1] c.s. daardoor betekenisvol worden aangetast, temeer nu [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat het hekwerk reeds is voorzien van een ondoorzichtige doek om door,- of inkijk tegen te gaan.
De vorderingen sub III en IV in conventie worden aldus afgewezen.
Partijen wordt in overweging gegeven om direct na kennisneming van dit vonnis foto’s te maken van de bestaande situatie die door de camera van dagtekening is voorzien.
de kosten
5.8.
Nu partijen zowel in conventie als in reconventie over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, compenseert de rechtbank de kosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

de rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser 1] c.s. na betekening van dit vonnis toe te staan dat zij de onder 6.6 beschreven erfdienstbaarheid uitoefenen en veroordeelt [gedaagde] om [eiser 1] c.s. daartoe binnen een week na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] twee sleutels van de poort te overhandigen,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] c.s. een dwangsom van € 100,00 per dag te betalen voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan hetgeen waartoe zij onder 6.1 is veroordeeld, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 10.000,00,
in reconventie
6.3.
verbiedt [eiser 1] c.s. en hun rechtsopvolgers gebruik te maken van de erfdienstbaarheid op andere wijzen dan die zijn voorzien onder 6.6,
6.4.
veroordeelt [eiser 1] c.s. tot betaling van een dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat zij handelen in strijd met het onder 6.3 bepaalde, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,00,
6.5.
verklaart voor recht dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, inhoudende de last dat de eigenaar van de appartementsrechten, plaatselijk bekend [adres 3] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H, complexaanduiding [kadaster nummer 1], appartementsindex 1 en appartementsindex 2, als dienend erf/dienende erven, ten behoeve van de eigenaar van het perceel, plaatselijk bekend [adres 4] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H nummer [kadaster nummer 2], als heersend erf, de aanwezigheid van het dakterras met ondoorzichtig gemaakt hekwerk op de uitbouw aan de achterzijde van het gebouw op het heersend erf, gelegen tegen de erfgrens van het dienende erf/de dienende erven, alsmede het uitzicht vanaf het dakterras van het heersende erf op het perceel van het dienend erf/de dienende erven, voor zover in de thans bestaande -ondorzichtig gemaakte- uitvoering van het genoemde hekwerk, (als blijkend uit een door partijen direct na kennisneming van dit vonnis gemaakte en van dagtekening voorziene foto), dient te dulden,
in conventie en in reconventie
6.6.
verklaart voor recht dat de op 30 januari 1897 verleden, op 2 maart 1897 in deel 644 nr. 104 te [plaats] ingeschreven akte tot vestiging van een erfdienstbaarheid ten nutte van het perceel thans plaatselijk bekend [adres 3] te [plaats], thans kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H nummer [kadaster nummer 3], althans door splitsing ten nutte van de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H, complexaanduiding [kadaster nummer 1], appartementsindex 1 en appartementsindex 2 (‘het heersend erf’), en ten laste van het perceel thans [adres 4] te [plaats] thans kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie H nummer [kadaster nummer 2] (‘het dienend erf’), bestaat en [eiser 1] c.s. (en hun kinderen) via de poort aan de linkerzijde/oostzijde van de voordeur van het dienend erf via de inpandige gang naar de poort die toegang geeft tot het heersend erf het recht geeft op:
I - doorgang te voet en, voor zover dat redelijkerwijs nodig is en past door de inpandige gang zonder daarbij schade te berokkenen aan het eigendom van [gedaagde], op
II - toe/doorgang met een krui-, kinder- en/of andere handwagen of objecten vergelijkbaar in grootte en doeleinde, zoals een rolkoffer, en, voor zover dat redelijkerwijs nodig is en past door de inpandige gang zonder daarbij schade te berokkenen aan het eigendom van [gedaagde], en
III - toegang met een fiets en/of ander ongemotoriseerd rijwiel aan de hand,
6.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
6.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1467