ECLI:NL:RBNHO:2022:7

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
2 januari 2022
Zaaknummer
15-165782-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal door middel van braak met een ramkraak

Op 4 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een ramkraak. De verdachte heeft op 23 juni 2021, samen met anderen, een bedrijfsbus gestolen en gereedschappen en gereedschapskoffers weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 21 december 2021 heeft de officier van justitie, mr. M.E. Grijsen, gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Raaijmakers, pleitte voor vrijspraak van de verdachte voor de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte betrokken was bij de diefstal van de bus, maar heeft wel bewezen geacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de ramkraak in Obdam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de schade die is aangericht en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is ook onderworpen aan reclasseringstoezicht en moet zich houden aan een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-165782-21
Uitspraakdatum: 4 januari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Grijsen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Ursem, gemeente Koggenland, en/of Obdam, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een (bedrijfs)auto (een witte Fiat Ducato voorzien van het Duitse kenteken [kenteken] ) en/of diverse gereedschappen en/of gereedschapskoffers (onder andere van Wurth), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Obdam, gemeente Koggenland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
diverse gereedschappen en/of gereedschapskoffers (onder andere van DeWalt, Makita en/of Stanley), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Obdam, gemeente Koggenland, diverse gereedschappen en/of gereedschapskoffers (onder andere van DeWalt, Makita en/of Stanley), althans een of meerdere goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dit goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie voert daartoe aan dat de verdachte het alternatieve scenario onvoldoende heeft onderbouwd. Op grond van de bewijsmiddelen en de korte tijdsspanne waarin alles heeft plaatsgevonden komt zij tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zowel feit 1 primair als feit 2 primair heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
Wat betreft feit 1 voert zij aan dat er geen enkel bewijsmiddel is waaruit blijkt dat haar cliënt op welke wijze dan ook betrokken is geweest bij de diefstal van de bus. Wat betreft feit 2 acht zij de omstandigheid dat de bus de bewuste nacht bij het bedrijf is geweest en naar het adres van haar cliënt is gereden, onvoldoende om daaruit af te leiden dat haar cliënt in de bus heeft gezeten. De raadsvrouw heeft gesteld dat het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
In de nacht van 23 juni 2021 wordt rond 03.00 uur een bedrijfsbus met Duits kenteken (verder ook: de bus) gestolen met daarin gereedschap en gereedschapskoffers vanaf de parkeerplaats van hotel restaurant Gouden Karper te Ursem. Uit gegevens van de GPS-tracker blijkt dat de bus om 03.23 uur is gaan rijden en om 03:34 stilstaat aan de achterzijde van de woning van de verdachte. De verdachte ontkent de bus te hebben gestolen en verklaart dat hij enkel de schuur achter zijn woning heeft geopend en anderen spullen in zijn schuur hebben neergezet. Op grond van het dossier kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte bij de diefstal van de bus aanwezig was of op andere wijze daarbij betrokken was. . Niet is gebleken dat de verdachte in de bus heeft gezeten gedurende de rit vanaf de parkeerplaats waar de bus is gestolen tot aan de achterzijde van zijn huis. Om die reden valt niet uit te sluiten dat, zoals de verklaring van de verdachte luidt – hij enkel de schuur heeft geopend en anderen spullen in zijn schuur hebben gezet –, zodat de verdachte van de diefstal van de bus en de gereedschappen/gereedschapskoffers uit die bus moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Feitelijke omstandigheden
In de nacht van 23 juni 2021 wordt met de eerder die nacht in Ursem gestolen bus de ramkraak die onder feit 2 primair is tenlastegelegd gepleegd bij het bedrijf gelegen aan de [adres] Obdam waarbij gereedschap en gereedschapskoffers zijn weggenomen.
Uit onderzoek naar de gereden route van de bus, vastgesteld op grond van gps-gegevens, blijkt onder meer dat de bus om:
- 03.23 uur vanaf de parkeerplaats in Ursem gaat rijden;
- 03:34 uur stilstaat op parkeerplaats aan de achterzijde van [adres] (het toenmalige woonadres van de verdachte);
- 03:50 uur weer gaat rijden;
- 03:55 uur stilstaat op Noorderbrug/Noorderweg (industrieweg) (vlakbij [adres] ) te Obdam;
- 03:58 uur weer gaat rijden;
- 04:03 uur stilstaat aan de achterzijde [toenmalige woonadres van de verdachte] en
- 04:06 uur daar weer vertrekt.
Uit camerabeelden die door de bewoonster van het adres [adres] (de woning schuin tegenover de woning van de verdachte) beschikbaar zijn gesteld blijkt verder dat de bus:
- om 04:01:38 uur komt aanrijden op [adres] ;
- tweemaal een aantal van minder dan 10 seconden stilstaat en
- om 04:01:48 uur rechts afslaat een steeg in, waarbij links van de voorkant van de bus
een persoon in beeld komt die naar links rent;
- om 04:02:05 uur de persoon bij de voordeur van de woning van de verdachte naar binnen gaat;
- om 04.15 uur is geparkeerd ter hoogte van de [adres] , niet ver verwijderd van de woning van de verdachte, de plek waar de bus later is aangetroffen.
In de schuur van de woning van de verdachte wordt het (grootste deel van het) gereedschap aangetroffen dat afkomstig is uit de in Ursem gestolen bus en dat afkomstig is uit de ramkraak in het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te Obdam.
Alternatief scenario
De verdachte ontkent betrokken te zijn bij de ramkraak. Hij verklaart dat hij in de nacht van 22 op 23 juni 2021 thuis was en dat een persoon hem via snapchat heeft gevraagd of om spullen in zijn schuur te bewaren tot de volgende dag. Het ging om gereedschap en koffers. In die nacht zijn er twee keer twee jongens bij hem geweest om spullen in de schuur te zetten.
Oordeel rechtbank
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk.
Uit voornoemde camerabeelden volgt dat een persoon vanaf de bus naar de voordeur van het huis van de verdachte rent en aangekomen bij de voordeur vrijwel direct de woning betreedt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon, die op de camerabeelden is te zien, heeft binnengelaten via de voordeur. Niet valt echter in te zien waarom op dat moment een ander dan de verdachte de woning van de verdachte aan de voorzijde zou moeten betreden. Het doel was immers om de (bij de ramkraak buitgemaakte) spullen in de garage/schuur te zetten. Nu enkel de verdachte en zijn moeder de sleutel van de woning hebben en moeder lag te slapen, is het veeleer aannemelijk dat het de verdachte is geweest die de woning is binnengegaan. De rechtbank merkt daarbij op dat de verdachte eerder, zowel bij de politie en de rechter-commissaris, heeft verklaard niets af te weten van iemand die naar de voordeur van zijn woning zou zijn gerend en de suggestie heeft gedaan dat die persoon misschien alleen zou hebben aangeklopt.
Nu uit het dossier volgt dat de garage/schuur via een weg (achterom) te bereiken is en uit de beelden blijkt dat de bestuurder van de bus op die manier is gereden om vervolgens de spullen bij de garage/schuur te kunnen lossen en eerder die nacht ook spullen via de achterzijde zijn gelost, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet de persoon op de beelden is, dan ook onaannemelijk.
De rechtbank heeft de overtuiging dat het niet anders kan zijn geweest dan dat het de verdachte is geweest die uit de bus is gekomen, naar zijn voordeur is gerend en direct de woning is binnengegaan, waarna de bestuurder van de bus, de bus naar de achterzijde van de woning heeft gereden, waar deze kon worden gelost en waarbij (het grootste deel van) de bij de bedrijfsinbraak gestolen goederen in de garage/schuur van de verdachte kon worden gezet.
Voornoemde feiten en omstandigheden maken aldus dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ramkraak in Obdam.
Medeplegen
Op het moment dat de verdachte vanuit de bus naar zijn woning rent, rijdt de bestuurder de bus naar de achterzijde van de woning. Hieruit leidt de rechtbank af dat naast de verdachte tevens sprake is van een andere persoon. De verdachte verklaart zelf over de betrokkenheid van twee andere personen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake moet zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en minimaal één andere persoon.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 juni 2021 te Obdam, gemeente Koggenland tezamen en in vereniging met een of meer anderen diverse gereedschappen en gereedschapskoffers, onder andere van DeWalt, Makita en Stanley, die toebehoorden aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen aan de verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 1 primair en feit 2 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering in het rapport en ter zitting geadviseerde bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling en dagbesteding.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte alleen kan worden veroordeeld voor de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde schuldheling. De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met tenminste één mededader schuldig gemaakt aan een ramkraak bij een bedrijf. Om het bedrijf binnen te komen en de goederen onder hun bereik te brengen is zeer veel schade aangericht door met een bus de roldeur van het bedrijf zodanig hard te rammen dat die roldeur is verbogen en de bedrijfsruimte kon worden betreden. Door het brutale en respectloze optreden van de verdachte en zijn mededader(s) is enorme schade ontstaan aan de roldeur. Zij zijn er vervolgens met een aanzienlijke buit – bestaande uit gereedschappen en gereedschapskoffers die een hoge waarde vertegenwoordigen - vandoor gegaan. Dergelijke ramkraken zorgen bij ondernemers voor gevoelens van grote onveiligheid en onmacht en veroorzaken aanzienlijke financiële schade. Het is voor hen immers nauwelijks mogelijk zich tegen deze vorm van criminaliteit te beveiligen. Ook in de maatschappij wekken dergelijke brutale ramkraken veel beroering. De verdachte was met zijn handelen enkel uit op geldelijk gewin en heeft zich niets aangetrokken van de gevolgen daarvan voor de getroffen onderneming. Ook ter zitting heeft de verdachte er geen blijk van gegeven in te zien wat deze ramkraak voor het slachtoffer betekent en wat voor schade hij heeft aangericht.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die plegen te worden opgelegd voor een ramkraak, zoals vastgelegd door het LOVS.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 7 september 2021 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland en de aanvulling die op dit rapport ter terechtzitting telefonisch is gegeven door [reclasseringswerker] reclasseringswerker en toezichthouder (bij een ander lopend toezicht van de verdachte).
Uit het voornoemde rapport blijkt dat door de reclassering het risico op recidive als gemiddeld wordt ingeschat en dat de reclassering ter vermindering van het recidivegevaar adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van (het voortduren van) een meldplicht bij de Reclassering Nederland en een ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke zorgverlener.
Uit de ter zitting gegeven aanvulling van de getuige [reclasseringswerker] blijkt dat het tevens geïndiceerd is om het vinden van een dagbesteding als bijzondere voorwaarde aan het op te leggen voorwaardelijke strafdeel te verbinden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd.
Ten nadele van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij in een proeftijd liep, in het verleden eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten en dat de verdachte door zijn houding ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te (willen) zien.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank de door de reclassering in het rapport en ter terechtzitting geadviseerde bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling en dagbesteding noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen vermeld op de beslaglijst van 16 november 2021, te weten:
1. STK Hamer (Omschrijving: Goednummer: 1272947, geel, merk: Nupla);
2 1 STK Hamer (Omschrijving: Goednummer: 1272941, oranje, merk: Werckmann);
3 1 STK Slijpmachine (Omschrijving: Goednummer: 1272930, Power Plus),
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat
deze voorwerpen tot het begaan van het bewezen verklaarde zijn vervaardigd of bestemd.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

parketnummer 15-041087-21
Bij vonnis van 23 april 2021 in de zaak met parketnummer 15-041087-21 heeft de politierechter te Alkmaar de verdachte ter zake van ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 3 mei 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 mei 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank acht het op dit moment, gelet op de forse vrijheidsbenemende straf die in de onderhavige zaak zal worden opgelegd, niet opportuun om daarnaast de taakstraf ten uitvoer te leggen. Wel zal de rechtbank de proeftijd verlengen met één jaar. De rechtbank zal bepalen dat de daarbij gestelde voorwaarden ongewijzigd blijven.
parketnummer 15-121081-18
Bij vonnis van 18 september 2018 in de zaak met parketnummer 15-121081-18 heeft de kinderrechter te Alkmaar verdachte ter zake van meerdere vermogensfeiten veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 26 oktober 2018 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd was ten tijde van het begaan van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit reeds geruime tijd geëindigd. De officier van justitie vordert daarom thans dat de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering zal verklaren.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin niet-ontvankelijk is, aangezien de proeftijd reeds was geëindigd ten tijde van het begaan van het onder 2 primair bewezenverklaarde delict.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
Meldplicht bij reclassering
- zich zal blijven melden bij Reclassering Nederland, waar hij reeds in toezicht loopt onder parketnummer 15-041087-21, zolang de reclassering dit nodig acht;

Ambulante behandeling

- zich zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener zal geven voor de behandeling;

Dagbesteding

- zich zal inspannen met betrekking tot het vinden en houden van een door de reclassering passend geachte dagbesteding.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de volgende voorwerpen vermeld op de beslaglijst van 16 november 2021, te weten:
1. STK Hamer (Omschrijving: Goednummer: 1272947, geel, merk: Nupla);
2 1 STK Hamer (Omschrijving: Goednummer: 1272941, oranje, merk: Werckmann);
3 1 STK Slijpmachine (Omschrijving: Goednummer: 1272930, Power Plus).
Verlengt de bij vonnis van 23 april 2021 door de politierechter te Alkmaar in de zaak met parketnummer 15-041087-21 opgelegde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur, met één jaar.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-121081-18.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mrs. M. Visser en E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.