ECLI:NL:RBNHO:2022:6959

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/328920 / HA ZA 22-358
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende voorlopige voorziening en erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 augustus 2022 een vonnis in incident gewezen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Boerwinkel, vorderde een voorlopige voorziening in het kader van een hoofdzaak waarin hij een verklaring voor recht vroeg dat er geen erfdienstbaarheid bestaat die het recht om te parkeren op zijn percelen inhoudt ten gunste van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Commijs. De eiser vorderde tevens dat de gedaagden hun voertuigen zouden verwijderen van zijn perceel en dat zij zouden meewerken aan het afsluiten van een perceel om de toegang te reguleren.

De gedaagden stelden dat zij in het verleden toestemming hadden gekregen van de voormalig vennoot van de eiser om parkeerplaatsen aan te leggen en dat er geen bezwaar was gemaakt tegen het parkeren van voertuigen. De rechtbank overwoog dat de gedaagden bereid waren om gedurende de procedure geen voertuigen meer te parkeren, waardoor de gevraagde voorlopige voorziening niet meer nodig was. De rechtbank besloot de kosten van het incident te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

In de hoofdzaak werd een mondelinge behandeling bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en de stellingen van partijen nader te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat partijen aanwezig moesten zijn en dat er geen proces-verbaal van de mondelinge behandeling zou worden opgemaakt, tenzij de rechter dit nodig achtte. De zaak werd aangehouden voor verdere beslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/328920 / HA ZA 22-358
Vonnis in incident van 10 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.E. Boerwinkel te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. N.S. Commijs te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens inhoudende de incidentele vordering tot voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
  • de conclusie van antwoord in hoofdzaak en in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat er geen sprake is van een erfdienstbaarheid inhoudende het recht om te parkeren of geparkeerd te houden van voertuigen of andere zaken ten laste van zijn percelen en ten bate van de percelen van [gedaagde 1] c.s.. Verder vordert hij dat [gedaagde 1] c.s. veroordeeld worden de genoemde percelen te ontruimen en ontruimd te houden en de door hem geplaatste ‘niet parkeren’-borden te laten staan, een en ander op straffe van een dwangsom en dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld mee te werken aan het afsluiten van perceel 17 zodat alleen [eiser] en [gedaagde 1] c.s. kunnen komen en gaan na de eerste oprit op hun perceel. Een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van deze procedure.
2.2.
Bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de procedure in de hoofdzaak vordert [eiser] dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld alle voertuigen of andere goederen op het perceel van [eiser] te verwijderen binnen 5 werkdagen na het afgeven van het vonnis en dat perceel ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van het incident.
2.3.
[gedaagde 1] c.s. legt uit dat hij in het verleden toestemming heeft gekregen van de heer Yff, de voormalig vennoot van [eiser] om ter plaatse verharde parkeerplaatsen aan te leggen en auto’s en andere voertuigen daar te parkeren en dat [eiser] in de jaren 2015 t/m 2020 ook nooit enig bezwaar heeft aangevoerd tegen die gang van zaken. Hij voert aan dat [eiser] pas sinds 2021 meedeelt dat hij last heeft van geparkeerde auto’s in het kader van zijn bedrijfsvoering, nadat er tussen partijen discussie is ontstaan over de uitleg van de erfdienstbaarheid en omdat [eiser] , toen [gedaagde 1] c.s. voornemens was zijn woning te verkopen, aangaf bereid te zijn de woning van [gedaagde 1] c.s. over te nemen tegen agrarische waarde maar [gedaagde 1] c.s. met dat voorstel niet akkoord gegaan is.
2.4.
[gedaagde 1] c.s. verklaart echter bereid te zijn om gedurende de procedure de auto’s niet meer op de parkeerplaatsen te parkeren en om gelijk na een toewijzend vonnis de parkeerplaatsen te ontruimen, zonder dat daarvoor een dwangsom nodig is.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven.
[gedaagde 1] c.s. heeft zich bereid verklaard om gedurende de procedure geen auto’s of andere voertuigen te parkeren op de parkeerplaatsen waar het hier om gaat.
2.6.
Toewijzing van de provisionele vordering is onder die omstandigheden niet meer nodig.
2.7.
Nu de genoemde toezegging eerst bij antwoord in het incident is gedaan zullen de kosten van het incident worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
3.3.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen, niet langer dan vier bladzijden. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
3.4.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling vonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
3.5.
De rechtbank wijst partijen erop dat zij schriftelijk en gemotiveerd om extra behandeltijd kunnen vragen indien zij van mening zijn dat de geplande anderhalf uur voor de mondelinge behandeling niet toereikend is.
3.6.
De naam van de betrokken rechter wordt vanaf één week voor de zitting vermeld in het roljournaal.
3.7.
Partijen wordt verzocht er zorg voor te dragen dat bescheiden die voor de zaak van belang zijn – voor zover deze nog niet zijn overgelegd – uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het bezit zijn van de rechtbank en de wederpartij.
3.8.
Uitgangspunt is dat er geen proces-verbaal wordt opgemaakt van de mondelinge behandeling. De rechter maakt alleen een proces-verbaal op indien hij dit, ambtshalve of op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, bepaalt of op verzoek van de hoger-beroepsrechter.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Haarlem aan Jansstraat 81 op
10 oktober 2022van
13:00uur tot
14:30uur,
4.4.
bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn,
4.5.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de afdeling privaatrecht - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek.
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155