ECLI:NL:RBNHO:2022:6874

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
21/3483
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank inzake het toegangsverbod tot het stadhuis

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt de bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om een toegangsverbod voor bepaalde niet-openbare gedeelten van het stadshuis in te trekken. Dit verbod was eerder aan eiser opgelegd en bevestigd bij brief van 9 mei 2017. De rechtbank behandelt het beroep en overweegt of de brief van 1 juli 2021, waarin verweerder het verbod handhaaft, kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de weigering om het toegangsverbod op te heffen geen besluit is, omdat het niet voldoet aan de criteria van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Hierdoor is de rechtbank onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend(verweerder)
(gemachtigde: C.M. de Lange).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om het toegangsverbod voor bepaalde – niet openbare – gedeelten van het stadshuis in te trekken. Verweerder heeft deze weigering bij brief van 1 juli 2021 aan eiser kenbaar gemaakt.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder.

Voorgeschiedenis

1. Bij brief van 9 mei 2017 heeft verweerder het aan eiser op 2 mei 2017 mondeling meegedeelde besluit dat aan hem de toegang tot bepaalde delen van het stadhuis is ontzegd, bevestigd.
2. Bij vonnis in kort geding van 23 augustus 2017 (C/15/261275/KG ZA 17-519) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, geoordeeld dat de verwachting gerechtvaardigd is dat bij een eventuele bodemprocedure de beperking van de toegang tot het openbare gedeelte van het stadhuis in stand zal worden gelaten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eiser tot het treffen van de voorziening om onmiddellijke opheffing van het toegangsverbod geweigerd.
3. Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2018 (200.224.112/01 SKG) is het vonnis 23 augustus 2017 bekrachtigd.
4. Op 24 juni 2021 heeft eiser verweerder verzocht om de beslissing van 9 mei 2017 in te trekken.
5. Bij brief van 1 juli 2021 heeft verweerder in reactie op het verzoek medegedeeld dat het toegangsverbod van kracht blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt eiser
6. Eiser betoogt dat hij ten onrechte is aangetast in zijn persoonlijke integriteit, zijn goede naam en dat doelbewust politieke schade is toegebracht aan de politieke vereniging die eiser als [functie] vertegenwoordigde. Volgens eiser heeft verweerder het toegangsverbod van 9 mei 2017 niet bestuursrechtelijk gemotiveerd, maar bij besluit van 1 juli 2021 wel. Eiser komt daarom via het besluit van 1 juli 2021 op tegen het toegangsverbod dat aan hem op 9 mei 2017 is opgelegd. Verweerder had volgens eiser de Gedragscode raad Purmerend 2017 (de gedragscode) aan het toegangsverbod ten grondslag moeten leggen.
Is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van het beroep?
7. De rechtbank ziet zich ambtshalve, maar ook naar aanleiding van het door verweerder ingenomen standpunt, voor de vraag gesteld of de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het beroep.
8. Artikel 1:3, eerste lid, Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die op rechtsgevolg is gericht. Dit betekent dat feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen in beginsel buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter vallen en dus tot het domein van de burgerlijke rechter behoren.
Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder het toegangsverbod voor bepaalde – niet openbare – gedeelten van het stadshuis heeft opgelegd om confrontaties tussen eiser en de ambtenaren die daar werkzaam zijn te voorkomen en te bevorderen dat zij in alle vrijheid en rust hun werk kunnen doen. Een dergelijk toegangsverbod is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb [1] . De weigering om een dergelijk toegangsverbod in te trekken is tevens op grond van de civielrechtelijke eigendomsbevoegdheid en is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De vraag of verweerder al dan niet de gedragscode aan het toegangsverbod ten grondslag had moeten leggen, doet daar niet aan af. Het besluit om eiser het toegangsverbod op te leggen ligt in deze procedure niet voor. De weigering om het toegangsverbod op te heffen is niet gedaan in het kader van verweerders bestuursrechtelijke taken en bevoegdheden.
10. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, de brief van 1 juli 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
11. Nu geen sprake is van een besluit en op grond van artikel 8:1 van de Awb alleen tegen besluiten beroep kan worden ingesteld, is de rechtbank niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank is onbevoegd. Zij mag de zaak dus niet behandelen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 27 december 2000 (ECLI:NL:CRVB:2000:ZB9106) en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:5087).