ECLI:NL:RBNHO:2022:6866

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
15.313821.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring zware mishandeling en vernieling met TBS en schadevergoeding

Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 november 2021 in Hoorn zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar met kracht in het gezicht te slaan en te schoppen, wat resulteerde in een gebroken neus en oogkas. Daarnaast heeft de verdachte vier ruiten van een woning vernield die aan [benadeelde 3] toebehoorden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de mishandeling heeft gepleegd omdat hij dacht dat het slachtoffer zijn hond had vastgepakt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 275 dagen, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS bevolen, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak van behandeling. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 5.462,79 heeft toegewezen aan [benadeelde 1] voor materiële en immateriële schade. De vorderingen van andere benadeelde partijen zijn afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor de TBS vastgesteld, waaronder opname in een forensische psychiatrische instelling en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.313821.21 en 23.001800.20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 4 augustus 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, PPC, Pompstationweg 32, 2597 ’s Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.E. Bauduin en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.P. Koenis, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4].
Tenslotte heeft de rechtbank kennisgenomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij [benadeelde 1].

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Hoorn aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,(te weten een gebroken oogkas en een gebroken neus, in elk geval ernstig aangezichtsletsel), heeft toegebracht door die [benadeelde 1] met kracht op/tegen/in het gezicht te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde 1] met kracht op/tegen/in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk vier ruiten van een woning aan de [adres 2], in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2
ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde, omdat het letsel van de aangeefster niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Voor wat betreft het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. Dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel licht de rechtbank als volgt toe.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Bij de laatste categorie gaat het niet alleen om het ontbreken van een uitzicht op (volledig) herstel, maar ook om een langere periode van herstel of de onzekerheid over de mogelijkheid en mate van herstel.
De aangeefster is na de mishandeling met de ambulance afgevoerd naar de afdeling spoedeisende hulp in het ziekenhuis. Daar is geconstateerd dat zij door de mishandeling verschillende blauwe plekken, een snijwondje in haar linker ooghoek, een gebroken neusbeen en een gebroken oogkas heeft opgelopen. Het herstel van (de gevolgen van) dit letsel duurt al een lange tijd en de aangeefster is nog steeds niet volledig hersteld. Zo heeft de aangeefster op 13 januari 2022 nog last van onder andere pijnsteken, pijnlijke plekken en moeite met ademhaling, op 22 juni 2022 nog steken op haar voorhoofd en milde geheugenproblemen en op 13 juli 2022 nog last van onder andere een verdikking onder haar rechteroog. Gezien de langere periode van herstel in combinatie met de aard van het letsel van de aangeefster (met name het gebroken neusbeen en de gebroken oogkas), kan haar letsel naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor dit feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 21 juli 2022;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4], gedateerd 19 november 2021(pag. 19-20 proces-verbaal.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair
hij op 19 november 2021 te Hoorn aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en een gebroken neus, heeft toegebracht door die [benadeelde 1] met kracht in het gezicht te stompen en te schoppen;
2.
hij op 19 november 2021 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk vier ruiten van een woning aan de [adres 2], die aan [benadeelde 3] toebehoorden, heeft vernield.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Zware mishandeling
Feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft bij haar oordeel over de strafbaarheid van de verdachte acht geslagen op de Pro Justitia rapporten, op 22 maart 2022 opgesteld door [deskundige 1], psychiater en [deskundige 2], psychiater in opleiding, en op 27 maart 2022 opgesteld door en [deskundige 3], psycholoog.
Het rapport van de psychiaters [deskundige 1] en [deskundige 2] houdt – voor zover hier van belang en kort samengevat – onder meer in:
Er is sprake van schizofrenie en er zijn aanwijzingen voor een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en amfetaminen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken en een posttraumatische stress stoornis. Er was sprake van psychotische ziekteverschijnselen in de vorm van paranoïde ideeën en achterdocht, met daarmee verbonden een verminderd realiteitsbesef en gebrekkig oordeels- en kritiekvermogen. Het is aannemelijk dat de psychische stoornissen invloed hebben gehad op de gedragskeuzes van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Er wordt geadviseerd de gedragingen van de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Het rapport van de psycholoog [deskundige 3] houdt – voor zover hier van belang en kort samengevat – onder meer in:
Er is sprake van schizofrenie en van antisociale trekken in de persoonlijkheid. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was dit ook zo en dit beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit zijn schizofrenie reageert betrokkene paranoïde zodra hij psychotisch wordt, hij denkt dat buurtgenoten het op hem voorzien hebben. Hij is gering in staat om emoties en stress te reguleren en kan bij oplopende spanning angstig raken, onjuiste gevolgtrekkingen maken en impulsief en agressief reageren. Vanuit de antisociale trekken in zijn persoonlijkheid, is betrokkene tevens geneigd om prikkelbaar, impulsief en agressief te reageren, is er bij hem sprake van een verminderde gewetensontwikkeling wat kan leiden tot het onvoldoende aanvoelen van andermans grenzen.Desondanks had betrokkene enige sturing en invloed op zijn gedragsmogelijkheden, hij geeft aan de controle niet volledig te zijn verloren en is gestopt toen zij ‘stop’ riep. Dit alles overziend en wegend, is er vermoedelijk sprake (geweest) van een gedeeltelijke doorwerking van de psychische stoornis in de ten laste gelegde zware mishandeling (indien bewezen geacht). Geadviseerd wordt om betrokkene (bij bewezen geachte feiten) het ten laste gelegde in een (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
Gezien de inhoud van de rapportages is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) zal worden opgelegd, in de vorm van TBS met voorwaarden. Zij heeft gevorderd dat de rechtbank de voorwaarden zal stellen die zijn vermeld in het reclasseringsadvies van 16 mei 2022. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat hij zich niet verzet tegen het opleggen van TBS met voorwaarden. De verdachte is bereid zich aan de voorwaarden te houden. Daarnaast kan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie en de maatregel die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft het slachtoffer [benadeelde 1] uit het niets zwaar mishandeld. Het slachtoffer vond de hond van de verdachte op straat en belde vervolgens bij de verdachte aan om zijn hond terug te brengen. Zodra de verdachte de deur open deed duwde hij het slachtoffer op de grond en stompte en schopte haar in haar gezicht. Als gevolg van deze mishandeling heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat de verdachte dit geweld uit het niets heeft gebruikt tegen een kwetsbaar slachtoffer. Het slachtoffer is slecht ter been en maakt gebruik van een booster. Daarnaast handelde zij slechts met de bedoeling behulpzaam te zijn..
Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen het slachtoffer pijn en letsel toegebracht, maar heeft hij ook gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer teweeg gebracht. Dat blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring waarin het slachtoffer aangeeft, door de fysieke een psychische klachten, nog iedere dag te worden geconfronteerd met wat er is gebeurd.
Daarnaast heeft de verdachte de ruiten van een woning van een buurman met een hamer ingeslagen. Door dergelijke feiten wordt veel schade toegebracht aan de gedupeerden.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict is veroordeeld;
- het op 22 maart 2022 door [deskundige 1], psychiater en [deskundige 2], psychiater in opleiding, opgestelde Pro Justitia rapport waarin onder andere staat:
Op basis van de aanwezige risicofactoren, waaronder mogelijk ook middelengebruik, en de uitgebreide voorgeschiedenis met incidenten en de (ernstige) agressieregulatie problematiek die bij betrokkene bestaat, wordt ingeschat dat zonder behandeling de kans dat betrokkene opnieuw gewelddadig gedrag zal vertonen, groot is. Zelfcontrole is in zeer beperkte mate aanwezig en valt snel weg bij frustratie en boosheid, zeker in combinatie met middelengebruik en sociaal maatschappelijke problemen. Daarnaast moet in acht worden genomen dat betrokkene thans niet over huisvesting of dagbesteding beschikt. Er wordt ingeschat dat een ambulante behandeling onvoldoende is en een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is. De reden hiervoor is het hoge recidiverisico, de gebrekkige behandelmotivatie alsook de beperkte responsiviteit van betrokkene op zijn behandelingen tot heden. Het betreft een complexe psychiatrische problematiek in combinatie met forse sociaal-maatschappelijke problemen. Rekening houdend met de behandelnoodzaak en het risico op agressie incidenten zou een langere klinische behandeling op een FPA (forensisch psychiatrische afdeling) of soortgelijke instelling een gecontroleerde en gestructureerde behandelomgeving met voldoende veiligheidsniveau kunnen bieden. Gezien de ernstige, chronische en complexe psychiatrische stoornis met een gebrek aan ziekte-inzicht en een gebrek aan medewerking aan behandelingen, gebrek aan responsiviteit en het hoge recidiverisico, is vanuit gedragskundig oogpunt te overwegen de behandeling van betrokkene binnen de kaders van een tbs maatregel voor een langer termijn vorm te geven. Vanuit gedragskundig oogpunt en indien de opgelegde strafmaat dit toelaat behoort een advies tbs met voorwaarden tot de mogelijkheden. Gezien eerder negatieve ervaringen met behandelingen van betrokkene in een voorwaardelijke kader blijft naar verwachting van onderzoekers wel een aanzienlijk risico aanwezig dat betrokkene ongeacht een langere klinische opname vanwege zijn beperkte responsiviteit op aangeboden behandelingen onvoldoende in staat is zich in een aansluitende ambulante behandeling aan de gestelde voorwaarden te houden, met als gevolg een omzetting naar tbs met bevel tot verpleging. Een zorgmachtiging wordt niet als een geschikt alternatief ingeschat, daar deze maatregel van een te korte duur is en de daarbinnen geboden zorg te weinig forensisch georiënteerd is om het recidiverisico te doen dalen tot een aanvaardbaar niveau.
- het op 27 maart 2022 door en [deskundige 3], psycholoog op gestelde Pro Justitia rapport, waarin onder andere staat:
Bij een afweging van risico en beschermende factoren wordt het risico op agressief gedrag en bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij als hoog geduid. De schizofrenie van betrokkene is een hoog relevante risicofactor voor toekomstig gewelddadig gedrag. Wanneer betrokkene onder druk of spanning staat, is hij, ondanks medicatie zeer beperkt in staat zijn emoties te reguleren en kan hij snel psychotisch decompenseren wat kan leiden tot agressief gedrag. Bovendien kent betrokkene een geschiedenis van het staken van medicatie waarbij gedwongen behandeling ingezet moest worden. Hij erkent (medicamenteuze) behandeling nodig te hebben en toont zich dan ook gemotiveerd hieraan mee te werken. Het risico blijft echter wel dat zijn motivatie daarin verandert en betrokkene zijn medicatie gaat weigeren, waardoor hij psychotisch kan decompenseren en de kans op agressief gedrag toeneemt. Daar komt bij dat betrokkene een verleden van drugsgebruik heeft, die hij eerder heeft ingezet als coping om gevoelens te dempen, maar die luxerend hebben gewerkt op zijn psychoses. Hier is de laatste periode waarschijnlijk geen sprake van geweest, maar blijft een hoog relevant risico om in het oog te houden.
Gezien de hardnekkigheid van de problematiek (schizofrenie en antisociale trekken) en de doorwerking hiervan in de hem ten laste gelegde feiten in combinatie met het hoge recidiverisico wordt een intensieve behandeling van belang geacht. Ondanks zijn reeds uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis is betrokkene er onvoldoende in geslaagd hiervan te profiteren. Derhalve wordt ingeschat dat een klinische opname nodig is om betrokkene te stabiliseren, waarbij medicamenteuze (depot) behandeling van groot belang is. Geadviseerd wordt om de behandeling uit te voeren in de vorm van een opname op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), verwacht wordt dat betrokkene hier gezien zijn motivatie voor behandeling aan mee zal werken. Voorts is betrokkene nog niet eerder langdurig klinisch opgenomen geweest. Gezien beperkt slagen van eerdere (vrijwillige en onvrijwillige) trajecten en de agressie die bij betrokkene is gezien, kan ook aan een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) worden gedacht.
Gezien de ernst van het delict en het hoge recidiverisico, is het van belang dat betrokkene ’s behandeling in een stevig kader wordt vormgegeven. Het advies is daarom om de behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden te laten plaatsvinden. Bij het staken van medicatie kan omzetting van de TSB voorwaarden naar een TBS met dwangverpleging overwogen worden.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 mei 2022 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in en adviseert bij een veroordeling TBS met voorwaarden op te leggen (met door hen geformuleerde bijzondere voorwaarden). Daarnaast wordt de dadelijk uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden geadviseerd. Mevrouw [reclasseringswerker] heeft haar rapport ter terechtzitting toegelicht. Zij gaf aan dat de reclassering het vermoeden heeft dat de verdachte langdurig overvraagd is geweest toen hij zelfstandig woonde. De verdachte is een kwetsbare man die veel sturing nodig heeft. Spanningen lopen bij de verdachte snel op, zelfs al bij kleine dingen. Zelfstandig wonen lijkt daarom geen reëel optie meer. De geadviseerde TBS met voorwaarden biedt een stevig kader voor behandelgarantie. De verdachte is aangemeld voor de FPK Inforsa, maar op dit moment is daar nog geen plaats. Als er een TBS met voorwaarden aan de verdachte zal worden opgelegd, waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid zal worden bevolen, zal er een overbruggingsplek moeten worden gevonden. Mevrouw [reclasseringswerker] heeft aangegeven dat zij in dat geval na het onherroepelijk worden van het vonnis het DIZ zal informeren, waarna de verdachte na ongeveer anderhalve week geplaatst zal worden op een overbruggingsplek;
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de door de psychiater, psycholoog en reclassering uitgebrachte rapporten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en onderschrijft de hiervoor weergegeven conclusies en maakt deze tot de hare.
Gelet op de aard en de ernst van met name het eerste feit is een gevangenisstraf passend. Gelet op de recidive van de verdachte en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen – met een kwetsbaar slachtoffer - worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 275 dagen, met aftrek van de periode die door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Uit de hiervoor aangehaalde rapporten volgt onder meer dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en dat een ambulante behandeling onvoldoende is, omdat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is. Gezien het hoge recidiverisico en het daarmee samenhangende gevaar voor de maatschappij wordt zowel door de psychiater en de psycholoog als door de reclassering geadviseerd om de verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen.
Uit het reclasseringsrapport en uit hetgeen op de terechtzitting naar voren is gekomen blijkt dat de verdachte ook bereid is tot medewerking aan de voorwaarden.
Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door de verdachte begane feit onder 1 primair is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank de TBS-maatregel met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zal opleggen, met uitzondering van de geadviseerde -als time-out bedoelde- voorwaarde met betrekking tot een kort durende verplichte opname.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Het bewezen verklaarde feit onder 1 primair is een misdrijf dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar voor recidive zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 lid 6 juncto lid 7 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Zonder de noodzakelijke behandeling moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen of anderszins een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan inhouden.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft, door tussenkomst van de gemachtigde advocaat, mr. L.M. Wagemaker, een vordering tot schadevergoeding van totaal € 9.462,79 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 462,79) en immateriële schade (€ 9.000,-) die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade van € 462,79 bestaat uit de volgende posten:
  • reiskosten Dijklander ziekenhuis € 2,50
  • kosten stomen jas € 13,45
  • kosten huishoudelijke hulp € 441,50
  • reiskosten dochter € 5,34.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de materiële schade voor toewijzing in aanmerking komt. De immateriële schade is, gelet op vergelijkbare zaken, deels toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,-. Daarbij dient de toegewezen schade te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. De raadsman acht, gelet op vergelijkbare zaken en gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- redelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Omdat sprake is van lichamelijk letsel komt deze immateriële schade voor vergoeding in aanmerking (artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW). Toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- acht de rechtbank billijk, gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals mede naar voren is gekomen uit de slachtofferverklaring, en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van totaal € 5.462,79, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2], dochter van het slachtoffer [benadeelde 1], heeft door tussenkomst van de advocaat, mr. L.M. Wagemaker, een vordering tot schadevergoeding van € 15.000,- wegens affectieschade ingediend. Deze affectieschade zou zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit hebben geleden en dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet gesteld kan worden dat het slachtoffer [benadeelde 1] dusdanig zwaar gewond is geraakt dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor affectieschade. Eventueel nader onderzoek hiernaar levert een onevenredige belasting op voor het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat het letsel van de moeder van de benadeelde partij niet worden gekwalificeerd als zeer ernstig en blijvend letsel, terwijl dat als voorwaarde geldt voor een aanspraak op affectieschade.
Oordeel van de rechtbank
De naasten van het slachtoffer kunnen in specifieke gevallen in aanmerking komen voor een vergoeding van affectieschade. Het is daarbij vereist dat sprake is van ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer in de zin van artikel 6:107 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek. Of een naaste aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade wegen ‘ernstig en blijvend letsel’ van de gekwetste hangt in belangrijke mate af van de mate van blijvende functiestoornis bij de gekwetste, waarbij volgens de wetsgeschiedenis ‘een zeer bijzondere ernst van het letsel’ is vereist. De wetgever heeft als indicatie genoemd dat bij lichamelijk letsel bij een (aan de hand van AMA-guides vastgestelde) blijvende functiestoornis van 70% of meer in ieder geval sprake is van ‘ernstig en blijvend letsel’. Er zullen zich gevallen kunnen voordoen waarbij de lichamelijke (of uiterlijk waarneembare) component van het letsel niet zo ernstig is als hierboven aangegeven, maar waarbij de combinatie daarvan met andere componenten van het letsel een zodanig verlies of ernstige verstoring van de mogelijkheid van wezenlijk persoonlijk contact tussen het slachtoffer en diens naasten meebrengt, dat van ernstig en blijvend letsel sprake kan zijn. Te denken valt aan ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het algeheel verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie, ernstige aantastingen van de geheugenfunctie en ernstig of algeheel functieverlies van zintuigen. Letsels waaraan in dit verband tevens kan worden gedacht, betreffen letsels die leiden tot het verlies of een ernstige verstoring van de mogelijkheid om lichamelijk contact te hebben, zoals derdegraads brandwonden over een groot deel van het lichaamsoppervlak of ernstige verlittekening van grote delen van in dit verband belangrijke delen van het lichaam, zoals het gelaat en de hals. Ten slotte zijn gevallen denkbaar waarin het slachtoffer door het gebeuren volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van zodanig intensieve hulp en zorg dat de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord. Het gaat hier om gevallen waarin het letsel niet alleen voor het slachtoffer zelf ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren teweegbrengt, maar vanwege de nauwe persoonlijke band die zijn naasten met hem hebben, ook voor dezen. In de praktijk zal dit doorgaans gepaard gaan met een hoog tot zeer hoog percentage aan blijvend functioneel verlies bij het slachtoffer.” Hoewel de benadeelde partij als dochter van het slachtoffer tot de kring van tot schadevergoedingsgerechtigden behoort, is het letsel van het slachtoffer niet te kwalificeren als ‘ernstig en blijvend letsel’ zoals in het hiervoor genoemde artikel en de toelichting daarop volgens de wetsgeschiedenis. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom afwijzen.
[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 933,97 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat uit de vordering niet blijkt dat [betrokkene], die in het voegingsformulier is opgevoerd als vertegenwoordiger van de Stichting, gemachtigd is om namens [benadeelde 3] een schadevergoeding in te dienen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de schade onder de verzekering van [benadeelde 3] zou moeten vallen, waardoor alleen een eventueel eigen risico voor vergoeding in aanmerking komt. Een eventueel eigen risico is echter niet onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat niet is gebleken dat [betrokkene] namens de Stichting gemachtigd was de vordering in te dienen.
[benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 169,90 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat deze niet is onderbouwd.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit omdat de vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat deze niet is onderbouwd. De benadeelde partij noemt namelijk alleen dat het gevorderde bedrag ziet op rolgordijnen en extra gas kosten en heeft dat niet onderbouwd met bijvoorbeeld foto’s, een aankoopbewijs of een gas rekening. De benadeelde partij is evenmin ter zitting verschenen om een toelichting op de vordering te geven.

8. Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 29 maart 2021 in de zaak met parketnummer 23.001800.20 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de verdachte voor bedreiging veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 9 december 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 april 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd op zodanige wijze dat deze tenuitvoerlegging de gevorderde TBS met voorwaarden niet zal doorkruisen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat er geen sprake is geweest van onwil maar onmacht. Het feit dat de verdachte de voorwaarde heeft overtreden is het gevolg van zijn psychische problematiek. Daarnaast is tenuitvoerlegging niet redelijk, omdat van belang is dat de verdachte zo snel mogelijk start met zijn behandeling in het kader van de TBS met voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. Gelet hierop kan de vorderingen tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet overgaan, omdat naar het oordeel van de rechtbank de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door de oplegging van TBS met voorwaarden niet opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 38, 38a, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1 primair en 2:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
275 (tweehonderd vijfenzeventig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de navolgende voorwaarden:
Stelt als algemene voorwaarde betreffende het gedrag dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag dat de verdachte:
- meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de verdachte:
 zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van de verdachte vast te stellen;
 zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
 meewerkt aan huisbezoeken;
 de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
 meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
- niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
- zich laat opnemen in FPK Inforsa te Amsterdam of een soortgelijke zorginstelling, te
bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
De verdachte werkt in afwachting van definitieve plaatsing in een forensische psychiatrische instelling, onverwijld mee aan een tijdelijke plaatsing in een tussenvoorziening, te bepalen door de reclassering. Hij houdt zich aan de huisregels van deze instelling en aan de
aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling worden gegeven, ook als die inhouden de inname van de hem door de behandelaren voorgeschreven medicatie. Hij zal in de instelling verblijven zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich na de klinische opname ambulant laat behandelen door een nader te bepalen
zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De ambulante behandeling duurt zolang de
reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- na de klinische opname verblijft in een instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak en op welke wijze betrokkene wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controles op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en/of ademanalyse. De reclassering bepaalt hoe vaak en op welke wijze betrokkene wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde 1] en [benadeelde 4] zoekt of heeft, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.462,79 (vijfduizend vierhonderdtweeënzestig euro en negenenzeventig cent), bestaande uit € 462,79 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.462,79 (vijfduizend vierhonderdtweeënzestig euro en negenenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde 3]en
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam in de zaak met parketnummer 23.001800.20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. A.H. de Regt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2022.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 20 november 2019 door de verdachte ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring (pag. 32-35):
Ik deed de deur open en op dat moment ging mijn hond er vandoor. Op het moment dat de hond wegliep stond er een vrouw voor mijn voordeur. Ik zag dat die mevrouw mijn hond vastpakte. Ik dacht toen: "blijf van mijn hond af". Ik gaf haar direct een vuistslag in haar gezicht. Ik zag dat ze daardoor op de grond viel. Ik kon haar toen in haar maag schoppen. Ik schopte haar één keer in haar maag. Daarna schopt ik tegen haar tanden aan. Daarna heb ik nog tweemaal in haar maag geschopt.
Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 19 november 2021 door aangeefster [benadeelde 1] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 3] afgelegde verklaring (pag. 8-9 proces-verbaal):
Ik doe aangifte van zware mishandeling, gepleegd op 19 november 2021 aan de [adres 3] te Hoorn. Op 19 november 2021 zag ik een hond loslopen door de straat. Ik ging even kijken waar de hond thuis hoort. Ik ben naar de woning gegaan van perceel 11 en heb daar aangebeld. Ik zag dat de voordeur werd open gedaan door een man die mij gelijk een enorme duw gaf waardoor ik mijn evenwicht verloor en op het voetgangerpad belandde.
Ik zag dat deze man gelijk op mij insloeg met beide vuisten en ik werd ook meerdere keren door hem geschopt.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering (Pag. 13-14 proces-verbaal).
Dit geschrift betreft de letselverklaring van de afdeling Spoedeisende Hulp van het Dijklander ziekenhuis, gedateerd 19 november 2021, en houdt onder meer in:
Patiëntnaam : [benadeelde 1]
Geboortedatum: 02-08-1960
Conclusie;
61 jarige vrouw na mishandeling met daarbij:
Behaarde hoofd: diverse builen re frontaal en hematomen
1. Os nasale fractuur
2. Fractuur orbitabodem rechts met betrokkenheid van canalis infraorbitalis.
4. snijwondje li ooghoek mediaal.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 19 november 2021 door de getuige [getuige 1] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 4] afgelegde verklaring (pag. 15 proces-verbaal):
Ik was vandaag 19 november 2021 aan het werk op de [adres 3] in Hoorn.
Ik zag dat de man welke jullie hebben meegenomen ter hoogte van nummer 11 op een vrouw in het schoppen was welke op de grond lag. Ik zag dat de man met kracht op het hoofd van de vrouw aan het schoppen was. Ik heb de man meerdere malen op de vrouw in zien schoppen.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 19 november 2019 door de getuige [getuige 2] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 4] afgelegde verklaring (pag. 17-18):
Op 19 november 2021 omstreeks 13.20 uur bevond ik mij in Hoorn in een soort van zijstraat van de [adres 3]. In de zijstraat kwam een Mechelse herder aanlopen. [benadeelde 1] is met de hond naar de [adres 3] gegaan. Ik vond het erg lang duren voordat ze weer terug kwam. Toen ik om de hoek keek dat ik dat er een man de woning uit kwam stormen en al schreeuwend op mevrouw [benadeelde 1] af ging. Ik zag dat de man mevrouw [benadeelde 1] omver duwde waarna deze ten val kwam.
Ik zag dat de man vervolgens meerdere malen op mevrouw [benadeelde 1] in begon te schoppen. Ik zag dat de man zijn hele gewicht achter het schoppen zetten en ik zag dat mevrouw [benadeelde 1] echt heel hard geschopt werd. Ik zag de man haar onder andere op de rug, in de zij maar ook meerdere keren hard op het hoofd trapte.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering (bijlage bij de toelichting op de vordering van de aangeefster).
Dit geschrift betreft het huisartsenjournaal van Gezondheidscentrum Kersenboogerd, gedateerd 13 juli 2022, en houdt onder meer in:
13-01-22: nog veel lichamelijke klachten en psychische na molest 19/11/21. Ziet nog steeds wazig en nog last linker ooghoek. Pijnsteken in slapen, pijnlijke plek op schedel rechts en voorhoofd rechts. Pijnlijke neus en moeite met ademhaling li neusgat. Geheugen minder goed na klap op hoofd, pijnlijke kaken. Voortanden beetje los en gevoelig erachter. Pijn net, schouders, rug ribben, stuit, kan moeilijk zitten en lopen. Vlgs longarts ook longen gekneusd door de ribben, nog slijm longen. Knieen gevoelig.
22-06-22: wel kan er na molest wat meer moeite mee zijn met korte termijn geheugen. Vraag van pat of MRI zinvol is ivm aanhoudende steken op voorhoofd en gevoel deukje na molest in nov en wat geheugenproblemen mild.
13-07-22: nog steeds klachten na mishandeling oa verdikking onder re oog.