ECLI:NL:RBNHO:2022:6845

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
15/196657-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regievoering door de rechtbank in strafzaak met procesafspraken en bewijspositie verdachte

Op 28 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beslissing genomen in een strafzaak tegen een verdachte die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de regie op de procesvoering gevoerd aan de hand van procesafspraken die door de officier van justitie en de raadsman waren gemaakt. Deze afspraken boden echter geen adequate basis voor de verdere behandeling van de strafzaak, zowel inhoudelijk als procesueel. De rechtbank constateerde dat er een gebrek aan juridische scherpte was en dat de positie van de verdachte problematisch en onduidelijk was geworden. Er waren vragen over de grondslag waarop de verdachte afzag van de uitoefening van zijn verdedigingsrechten.

De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot MDMA en cocaïne, alsook het medeplegen van witwassen van contante geldbedragen. De rechtbank stelde vragen over de bewijspositie van de verdachte en de rol van de medeplegers. De procesafspraken gaven onvoldoende inzicht in de bewijsconstructie en de rechtbank besloot dat de strafzaak op reguliere wijze behandeld zou worden. De rechtbank schorste het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, maar maximaal drie maanden, en liet een volgende zitting inplannen voor regie.

De rechtbank benadrukte dat de procesafspraken niet voldoende feitelijke en juridische scherpte vertoonden en dat er aan beide zijden inzichten waren die niet volledig waren gedeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de acceptatie van de strafeis onder gelijktijdig afzien van verdedigingsrechten op een gedegen juridische en feitelijke basis diende te gebeuren. De rechtbank wees het verzoek om tijd en gelegenheid te bieden om de procesafspraken nader in te vullen af, omdat dit zou leiden tot onwenselijke verschuivingen in de rolverdeling tussen de rechter en de procespartijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/196657-21

Beslissing ter terechtzitting van 28 juli 2022

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.

Beslissing

Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als overwegingen en beslissing van de rechtbank het volgende mee.
De rechtbank beslist dat de zaak
nietzal worden afgedaan aan de hand van de door de officier van justitie en de raadsman ingebrachte procesafspraken.
De vordering en het verzoek, die gelijkluidend zijn, om procespartijen de tijd en de gelegenheid te bieden om de procesafspraken naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen te preciseren en aan te vullen worden
afgewezen.
Ter motivering hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na toelating van een wijziging van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a Sv, kort gezegd het volgende ten laste gelegd:
1. medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Opiumwet m.b.t. MDMA en/of cocaïne in de periode van 4 november 2019 tot en met 8 maart 2021 en
2. medeplegen van witwassen van contante geldbedragen (te weten 281.250 euro en/of 5000 euro en/of 254.000 euro) in de periode van 4 november 2019 tot en met 8 maart 2021.
Procesafspraken
Ter terechtzitting van 22 maart 2022 en van 31 mei 2022 hebben de officier van justitie en de raadsman procesafspraken in het vooruitzicht gesteld op basis waarvan de procesvoering nader zou kunnen worden vorm gegeven. De rechtbank heeft daartoe de ruimte geboden en telkens met het oog daarop het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor maximaal drie maanden. Op 27 juni 2022 heeft de officier van justitie de procesafspraken, voorzien van handtekeningen, ook van die van de verdachte, aan de rechtbank toegestuurd.
In de procesafspraken is zonder nadere precisering overeengekomen dat beide feiten bewezen zijn.
Er wordt overwogen dat het zeer ernstige strafbare feiten betreft, waarvoor het openbaar ministerie (OM) een gevangenisstraf van zes jaren zou eisen. De toegezegde strafeis is evenwel vier jaren gevangenisstraf. Ook zal het OM geen ontnemingsvordering doen. Daar staat tegenover dat de verdachte geen verzoeken zal doen tot nader onderzoek en geen verweren zal voeren. Hij zal ook geen verklaring afleggen, hetgeen hij tot nog toe ook niet heeft gedaan.
Er wordt wat de bewijsvoering betreft verwezen naar de identificatie van de verdachte als gebruiker van het SkyECC-account 884C3A.
Voor het bewijs wordt wat feit 1 betreft in generieke zin aangegeven dat dit gelegen is in chatgesprekken die zich in het procesdossier bevinden en in de inhoud van in beslag genomen telefoons.
Wat feit 2 betreft gaat het om de volgende opsomming van de te bezigen bewijsmiddelen:
- Berichten van de verdachte waarin hij spreekt over een "kast onder grond" bij zijn moeder, alsmede over geld en daarbij afbeeldingen van bundels geldbiljetten verstuurt.
- Doorzoeking woning ouders: aantreffen van de verborgen ruimte. Tevens berichten waarin door de verdachte gesproken wordt over een persoon die hij "mijn man" noemt, die met 186 miljoen (valuta onbekend) in het buitenland is opgepakt.
- Proces-verbaal van bevindingen (p. 210-358): berichten over geldbedragen m.b.t. verdovende middelen.
- Proces-verbaal verstuurde en ontvangen afbeeldingen 884C3A (p. 183): door de verdachte verstuurde en ontvangen afbeeldingen van geldbiljetten.
- Proces-verbaal doorzoeking [adres] (p. 500-501): in de inloopkast op de eerste verdieping werd een afgesloten koffer aangetroffen met contant geld ten bedrage van € 5000,- en diverse sieraden.
Vragen van de rechtbank over de procesafspraken
Voor de rechtbank is dit aanleiding geweest om aan de officier van justitie en de raadsman per e-mailbericht nadere vragen te stellen. Dit bericht van 22 juli 2022 van de rechtbank houdt onder meer het volgende in.
“Op 28 juli as. dient de zaak-[verdachte]. Het betreft een regiezitting waarbij ter beoordeling staat of de zaak, mede op basis van de procesafspraken, bij een volgende gelegenheid inhoudelijk zal kunnen worden behandeld.
In dit verband is het van belang dat de rechtbank scherp inzicht wordt verschaft in de grondslag van uw afspraken. Tegen die achtergrond zal immers moeten worden beoordeeld of de strafvermindering die u beiden passend vindt door de rechtbank ook als uitgangspunt voor de afdoening kan worden genomen. De door u genoemde basisstrafeis, van in dit geval zes jaren gevangenisstraf, kan door de rechtbank alleen op zijn passendheid worden getoetst als het feitensubstraat dat door u is aangenomen, transparant en concreet is. In het verlengde daarvan mag in redelijkheid worden verwacht dat u een toereikend inzicht biedt in de bewijsvoering die u voor ogen staat.
Het behoeft geen toelichting dat het uiteindelijk aan de rechtbank is om de vragen van artikel 350 Sv te beantwoorden. Het bewijs van de ten laste gelegde feiten wordt in het te wijzen vonnis geleverd. Daarbij spelen de standpunten van partijen een belangrijke rol. In de gangbare procesvoering beslist de rechter, op geleide van hetgeen in requisitoir en pleidooi is aangevoerd, over de bewezenverklaring en het daaraan ten grondslag te leggen bewijs. In de procesafspraken heeft u deze, in het kader van de bewijslevering te beantwoorden, vragen slechts zeer summierlijk besproken. Dat bemoeilijkt de beoordeling van de strafzaak voor de rechtbank omdat u thans onvoldoende inzicht heeft geboden in uw gedachtegang.
( … )
Daarmee is, naast de materiële aspecten, ook een processuele waarborg in het geding, waarvoor de rechtbank dient te waken. Is de verdachte zich bewust van hetgeen bij de gekozen proceshouding, mogelijk impliciet, wordt verondersteld ten aanzien van de feiten, nu hij van de uitoefening van een deel van zijn door artikel 6 EVRM gegarandeerde rechten, expliciet afziet? Die vragen zullen aan de verdachte zelf, die, naar de rechtbank aanneemt, ter zitting zal verschijnen, worden gesteld.
Het is tegen deze achtergrond dat de rechtbank ter terechtzitting, en zo mogelijk daaraan voorafgaand, graag op de volgende vragen antwoord krijgt.
( … )
T.a.v. feit 1: de aanduiding van de vindplaatsen van het bewijs is zeer generiek.
- Is telkens bij de verschillende onderdelen medeplegen bewezen of loopt dat uiteen? Wat is daarvoor dragend bewijs?
- En wie zijn de medeplegers?
- zijn alle gedachtestreepjes bewezen en zo ja, met betrekking tot welke drugs?
T.a.v. feit 2:
- De in de tenlastelegging genoemde geldbedragen lijken te zien op uiteenlopende momenten en plaatsen. Welke variant van witwassen heeft voor ogen gestaan bij de procesafspraken?
- Waaruit blijkt voor elk van de bedragen dat de verdachte ze voorhanden heeft gehad? Bijvoorbeeld de bewijsmiddelen voor het bedrag van 281.250 euro zijn niet opgenomen in de procesafspraken. Wat is de bewijspositie t.a.v. de verdachte? Heeft hij de delictsomschrijving zelf vervuld of heeft hij een rol gespeeld zodanig dat daaruit medeplegen blijkt? Wat is daarvan het bewijs?
- Soortgelijke vragen kunnen worden gesteld t.a.v. de 5000 euro en het bedrag van 254.000 euro.
- Daarnaast is de vraag of telkens is bedoeld om medeplegen bewezen te achten in de overeengekomen bewijslevering. En zijn er dan medeplegers, zo ja wie? De procesafspraken bieden geen inzicht in de te hanteren bewijsconstructie. In het geval van witwassen als bedoeld in artikel 420 bis, lid 1 onder b, Sr zijn de vragen: is het geld dat de verdachte voorhanden had afkomstig van anderen die misdrijven plegen? Of is het geld dat de verdachte voorhanden had waarvoor hij een verklaring geeft die aan de hand van het zes stappenschema moet worden beoordeeld, maar waar is dan die verklaring?
- Of is het geld uit eigen misdrijf? Als dat het geval is, is mogelijk sprake van eenvoudig witwassen. Wat is bedoeld?
- Als het gaat om de variant van artikel 420 bis, lid 1 onder a Sr, zal op meer rechtstreekse wijze het bewijs voor de criminele herkomst van deze specifieke geldbedragen moeten blijken en voorts waarin de verhullende gedragingen hebben bestaan.”
De antwoorden
Hierop hebben de officier van justitie en de raadsman, elk afzonderlijk, per e-mailbericht gereageerd.
De officier van justitie heeft op 26 juli 2022 een bewijsmiddelenoverzicht gestuurd. Dit is, blijkens mededelingen ter terechtzitting, niet op enig moment gedeeld met de verdediging, maar wel door de officier van justitie intern gehanteerd ter voorbereiding van de procesafspraken. In het document is onder meer opgenomen dat er voor wat betreft feit 1 onvoldoende bewijs is dat de handelingen op MDMA betrekking hebben gehad, hetgeen dient te resulteren in een partiële vrijspraak. Wat feit 2 betreft is vermeld dat het OM tot partiële vrijspraken “zal komen” t.a.v. de geldbedragen ter hoogte van 281.250 euro en 5.000 euro. Wat betreft het resterende bedrag van 254.000 euro is opgenomen dat het OM dit “kwalificeert” als ‘eenvoudig witwassen’.
Op een daarop gevolgde vraag van de rechtbank heeft de officier van justitie geantwoord dat dit toegezonden overzicht niet kan worden opgevat als een aanvulling op de gemaakte procesafspraken.
De raadsman heeft op 27 juli 2022, zakelijk weergegeven, onder meer laten weten dat hij, strikt handelend vanuit de belangen van zijn cliënt, voor een praktische benadering heeft gekozen. Enkele citaten uit zijn emailbericht zijn:
“Ik kan uw rechtbank mededelen dat ik, als advocaat, geen eigen bewijsmiddelenoverzicht als zodanig heb gemaakt, maar dat ik mij wel kon en kan vinden in de bewijsbaarheid van de feiten zoals het Openbaar Ministerie dat voor ogen heeft.
( … )
De in de overeenkomst genoemde basisstrafeis, van in dit geval zes jaren gevangenisstraf, is louter en alleen gebaseerd op de mening van het Openbaar Ministerie. Er is geen overeenstemming over dat dat de passende strafeis zou zijn. Dat hoeft ook helemaal niet. Zoals u leest staat er op de laatste pagina van de overeenkomst dan ook: “is het Openbaar Ministerie van oordeel dat, zonder procesafspraken, een strafeis van 6 jaar gevangenisstraf in de rede zou liggen”. Het gaat de verdediging om de strafeis onder de streep en de verdediging kan leven met een eis (en straf van) 4 jaar gevangenisstraf waarbij tevens wordt afgezien van een vordering ontneming. Daarbij heb ik niet in detail gekeken naar het uitstrepen van bepaalde onderdelen van de tenlastelegging. Niet omdat ik lui ben, maar omdat ik meen dat dat uiteindelijk niet (of slechts marginaal) uitmaakt voor de strafeis.“
De terechtzitting van heden
Ter terechtzitting van heden heeft de rechtbank nadere vragen gesteld aan de officier van justitie en de raadsman die op de voet van artikel 279 Sv was gemachtigd om voor zijn cliënt (die wegens ziekte niet was verschenen) op te treden. De antwoorden waren niet telkens kristalhelder maar de rechtbank begrijpt de grote lijnen als volgt.
De officier van justitie heeft in grote lijnen geantwoord conform de inhoud van haar eerdere berichten. Desgevraagd heeft zij met stelligheid herhaald dat het bewijsoverzicht, zoals op 26 juli 2022 toegezonden, reeds lange tijd bestond en heeft zij meegedeeld dat zij t.z.t. een bewezenverklaring zou hebben gevorderd in overeenstemming met de in het toegezonden bewijsoverzicht neergelegde inzichten. De raadsman was hiervan niet op de hoogte gesteld.
De rechtbank heeft ook vragen gesteld over het bedrag ten aanzien waarvan de vordering tot bewezenverklaring en kwalificatie van ‘eenvoudig witwassen’ (feit 2) zou worden gedaan. De officier van justitie had geen nadere verklaring op de vraag waarom dit, gezien het grote verschil in strafbedreiging (zes maanden versus zes jaren gevangenisstraf), niet was geëxpliciteerd. Voor wat betreft het in artikel 420 bis.1 Sr vereiste onmiddellijke verband tussen eigen misdrijf en het bezit van het geldbedrag verwees de officier van justitie naar enkele chats die, zo typeert de rechtbank dit, vooral een duiding geven van een criminele context.
De officier van justitie heeft de suggestie gedaan dat de rechtbank het heden ter terechtzitting verhandelde zal beschouwen als onderdeel van de procesafspraken. Voorts heeft zij gevorderd dat de rechtbank het onderzoek zal schorsen om de gelegenheid te bieden de procesafspraken aan te vullen.
De raadsman heeft nogmaals benadrukt dat het hem ging om hetgeen “onder de streep” aan gevangenisstraf zou resteren. Hij deelde verder mee in het vertrouwelijke overleg met zijn cliënt inzichten te hebben gedeeld die onder meer betrekking hebben op de bewijsbaarheid van onderdelen van de tenlastelegging. Deze inzichten zouden, zo begrijpt de rechtbank de niet al te concrete opmerkingen, deels afwijken van hetgeen in de procesafspraken is vastgelegd.
De raadsman heeft een verzoek gedaan gelijkluidend aan de vordering van de officier van justitie.
Overwegingen
Procesafspraken houden een gezamenlijk afdoeningsvoorstel van officier van justitie en verdediging aan de zittingsrechter in.
De inhoud bestaat uit een overzicht van het bewijs en een voorgestelde bewezenverklaring, aangevuld met een toegezegde strafeis die wordt gemotiveerd (aan de hand van een vertrekpunt én de beoogde strafvermindering). En verder stelt de verdediging daar het e.e.a. tegenover, doorgaans het afzien van verzoeken en verweren.
Hiermee worden doelen gediend zoals de efficiency van de rechtspleging, een snelle afdoening van strafzaken en de mogelijk persoonlijke belangen van de verdachte (zoals i.c. ook toegelicht).
Enkele centrale noties in dit verband zijn de volgende. Het is al vaak gezegd en wellicht wordt het al gepercipieerd als open deuren, maar het blijft van belang het te markeren.
  • De rechter heeft en houdt de volledige verantwoordelijkheid voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De rechter heeft ook tot taak de volledigheid en kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting te waarborgen.
  • Het gaat bij procesafspraken telkens om afspraken tussen partijen. De rechter staat erbuiten.
  • Daar staat tegenover dat de afspraken wel een kader voor de rechter kunnen vormen voor behandeling en beoordeling van de zaak, bezien vanuit de bredere maatschappelijke belangen van de strafrechtspleging.
  • De rechter toetst de afspraken als zodanig niet, maar wel of deze inhoudelijk en processueel een adequate basis vormen om de behandeling van de zaak vorm te geven. Daarbij speelt een grote rol dat de rechter dient te bewaken of de verdachte goed en volledig geïnformeerd afziet van de uitoefening van een deel van de hem toekomende verdedigingsrechten.
Wat betekent dit voor in redelijkheid aan de procesafspraken te stellen eisen?
  • De gezamenlijkheid moet erin tot uitdrukking komen. Juist omdat op basis van wederkerigheid en oog voor belangen van OM en verdediging over en weer van een bepaalde inzet/inbreng in de procesvoering wordt afgezien en dat partijen in wederzijds vertrouwen daarop hun houding en gedrag tijdens het onderzoek ter terechtzitting bepalen.
  • Het gaat om de afdoening als geheel: voorgestelde bewijsvoering en strafmaat in hun onderlinge samenhang. M.a.w. vanuit een gedeeld inzicht in de bewijsbaarheid en de bewijsconstructie komen partijen een passend vertrekpunt voor de straf overeen. Of, in elk geval, wordt een vertrekpunt geformuleerd waartegen de verdediging zich niet verzet (zoals i.c. het geval lijkt te zijn).
  • Dat wordt ook als het kader voor de afdoening aan de rechter aangeboden: de rechter kijkt naar de juistheid van de voorgestelde bewezenverklaring en beoordeelt het voorstel voor de sanctionering op zijn passendheid.
  • Dit betekent dat van partijen mag worden verwacht dat zij anticiperen op de door de rechter te verrichten toetsing want anders kunnen de procesafspraken niet dienen als leidraad voor de procesvoering.
  • Er is rechtsgeleerde inbreng van beide partijen, wat in beginsel een waarborg biedt dat aan voornoemde eisen kan worden voldaan en de genoemde doelstellingen kunnen worden gerealiseerd. Van het OM mag zelfs worden verondersteld dat het een magistratelijke benadering heeft, overeenkomend met de intensiteit en indringendheid van de rechterlijke toetsing.
  • Aanvaardbaar is dat een zekere marge bestaat of ontstaat tussen enerzijds wat partijen overeenkomen t.a.v. de bewijslevering en, anderzijds, het uiteindelijke oordeel van de rechter over het bewijs. Maar als daartussen te veel licht zit en de rechter substantieel anders oordeelt over bewijs en bewezenverklaring, kan reeds daarom niet meer gezegd worden dat de voorgestelde straf (zowel de basisstrafeis als de uiteindelijk te eisen straf) in overeenstemming is met omvang en ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank maakt daarnaast nog enkele aanvullende opmerkingen:
  • Het ligt voor de hand dat de rechter de procesvoering regisseert zodra er procesafspraken zijn ingebracht. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of de procesafspraken een toereikende basis vormen voor het vervolg van de behandeling van de strafzaak. Het hiervoor weergegeven kader is daarbij leidend.
  • De rechter voert die regie uit mede op basis van een globale verkenning van het procesdossier vanuit het perspectief: zal de beantwoording van de bewijsvraag in grote lijnen het zelfde luiden als door partijen is overeengekomen? Dat biedt de basis voor een verantwoorde inschatting van de basisstrafeis en in het verlengde daarvan, de aanvaardbaarheid van de strafvermindering.
  • Dat dient ook een groter belang, namelijk: de rechter mag geen onvoorspelbare factor worden als procesafspraken worden aanvaard als leidraad voor behandeling van de strafzaak. Beginselen van een behoorlijke procesorde verzetten zich tegen die mogelijke onvoorspelbaarheid. Vandaar het belang van deze regie. Dat vloeit ook voort uit de eis die in de spiegelbeeldige situatie moet worden gesteld: heropening van het onderzoek als de rechter na sluiting van het onderzoek in raadkamer tot de slotsom komt dat hij (teveel) wil afwijken van hetgeen is overeengekomen, zowel op het punt van bewijs en bewezenverklaring als van de strafmaat.
  • De keerzijde daarvan is echter ook dat de rechter dient te voorkomen dat hij speelbal wordt van de dynamiek tussen procespartijen. De rechter regisseert de procedure. Vereist is daarom dat OM en verdediging klare wijn schenken.
Wat betekent dit voor deze zaak?
  • De procesafspraken bevatten slechts een zeer globale aanduiding van bewezenverklaring en bewijs. Deze is volstrekt onvoldoende om de bewijspositie, voor zover het gaat om een gedeelde visie van OM en verdediging daarop, te begrijpen en te beoordelen. En bovendien worden enkele basale maatstaven voor strafrechtelijke bewijslevering niet in acht genomen.
  • Bij een globale verkenning van de processtukken is de rechtbank tot vragen gekomen over de bewijsbaarheid van een niet onaanzienlijk deel van de tenlastelegging.
  • Daarop is door beide partijen gereageerd, overigens niet in termen van een nieuw gezamenlijk standpunt. Ieder heeft zijn of haar eigen bewijsoverzicht. Dat wordt zelfs met zoveel woorden gezegd.
  • In afwijking van de procesafspraken kondigt de officier van justitie vorderingen tot partiële vrijspraak aan, vooral bij feit 2. Daarnaast ook bij feit 1. De raadsman lijkt te betogen dat een globale weergave van de bewijsvoering volstaat. En hij stemt in, per e-mailbericht, met het herziene, thans voor het eerst uitgebreide, voorstel van het OM, onder mededeling dat hij met het vorige voorstel ook instemde.
  • Daar komt nog bij dat vragen van de rechtbank over het resterende geldbedrag zoals onder feit 2 ten laste gelegd, wat de rechtbank betreft niet naar tevredenheid zijn beantwoord nu de door de officier van justitie voorgestelde constructie niet is afgestemd op de delictsomschrijving en de te hanteren maatstaven. In dat licht leidt de globale verkenning niet tot de inschatting dat een bewezenverklaring van feit 2 voor de hand ligt.
  • De verdachte heeft ingestemd met de procesafspraken op basis van informatie van OM en raadsman over de bewijsbaarheid van feit 2 zoals tenlastegelegd. Hij heeft er ook mee ingestemd dat de rechtbank voorbereidingshandelingen t.a.v. MDMA bewezen zal verklaren, waarop, na daartoe strekkende vragen van de rechtbank, wordt c.q. moet worden teruggekomen.
  • De onvermijdelijke conclusie luidt dan ook: de procesafspraken vertonen heel weinig feitelijke en juridische scherpte.
  • Het lijkt erop dat er aan beide zijden inzichten bestonden die niet volledig zijn gedeeld, noch hun weg hebben gevonden naar de procesafspraken. De verdediging zou tegen beter weten in geen verweren hebben gevoerd op punten die niet bewezenverklaard kunnen worden. En het OM overweegt niet aangekondigde partiële vrijspraken te zullen vorderen.
  • Dit problematiseert in vergaande mate de basisstrafeis, want het gedeeltelijk of mogelijk zelfs geheel wegvallen van feit 2 in de bewezenverklaring kan gelet op de in de tenlastelegging genoemde bedragen bezwaarlijk als niet substantieel worden aangemerkt. Ook het, voor de rechtbank onnavolgbare, standpunt over bewijs en kwalificatie van de witwasvariant en de onnauwkeurige omschrijving daarvan draagt aan die problematisering bij. Daar komt bij dat de bemoeienis van de verdachte met MDMA dient te vervallen blijkens al dan niet voortgeschreden inzicht van het OM en de verdediging.
  • Hiermee is ook de positie van de verdachte problematisch en onduidelijk geworden. De rechtbank mag en wil niet weten hoe de reikwijdte van deze strafzaak aan hem is gepresenteerd. Maar een uitwendige beschouwing van hetgeen is overeengekomen en waarvoor ook de verdachte heeft getekend dwingt de rechtbank om in te grijpen. Dit kan zo niet. De acceptatie van een aangekondigde strafeis onder gelijktijdig afzien van uitoefening van verdedigingsrechten dient te geschieden op een gedegen juridische en feitelijke basis en een transparant optreden van partijen. Zowel ten opzichte van elkaar maar zeker ook ten opzichte van de rechter.
  • Het gaat de taak van de rechtbank te buiten om op dat punt nadere verkenningen te verrichten. Daartegen verzet zich het consensuele karakter van de afspraken en het belang van vertrouwelijkheid. De rechter staat hier buiten.
  • De rechtbank zal ook het voorstel om tijd en gelegenheid te bieden om de afspraken nader in te vullen, afwijzen. De rechter zou in dat scenario mee gaan procederen. In het licht van de voorgaande overwegingen moge duidelijk zijn dat dit zich niet zou verdragen met het karakter van procesafspraken. Het zou leiden tot onwenselijke verschuivingen in de rolverdeling tussen de rechter enerzijds en de officier van justitie en de verdediging anderzijds. Op dezelfde gronden gaat de rechtbank er niet toe over om het verhandelde ter terechtzitting van heden, waarbij overwegend op geleide van vragen van de rechtbank de standpunten van partijen zijn geëxpliciteerd, aan te merken als een aanvulling op de procesafspraken.
Gelet op al deze overwegingen zal een gesprek met de nu niet aanwezige verdachte in de beslissingen van de rechtbank geen verandering brengen. Het is daarom niet nodig om aan de verdachte nog vragen te stellen. Een confrontatie met de gang van zaken en het stellen van vragen aan hem om zich erover uit te laten zullen het alleen maar ingewikkelder maken. Daar begint de rechtbank niet aan.
Beslissingen
- De rechtbank beslist om niet verder te gaan op basis van de procesafspraken in deze zaak, omdat deze geen adequate basis bieden, noch inhoudelijk, noch processueel.
De strafzaak zal op de reguliere wijze worden behandeld.
- Verzoek en vordering om gedurende een te bepalen periode de gelegenheid te bieden om de procesafspraken te preciseren en aan te vullen op basis van hetgeen ter terechtzitting van heden is besproken, worden afgewezen.
- Het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst voor onbepaalde tijd, doch voor maximaal drie maanden.
- De rechtbank laat deze volgende zitting inplannen voor regie, tenzij om agenda technische redenen een pro formazitting nodig is.
- De rechtbank beveelt de oproeping van de verdachte en diens raadsman.
Deze beslissingen zijn gegeven ter terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2022 door:
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en M.E. Francke, rechters
in tegenwoordigheid van mr. S. Snelder, griffier